ECLI:NL:RBOBR:2017:3223

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
14 juni 2017
Publicatiedatum
13 juni 2017
Zaaknummer
01/865022-17
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkrachting in cold case-zaak met DNA-match

Op 14 juni 2017 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van verkrachting in 1995. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaar, met aftrek van voorarrest. De zaak betreft een cold case, waarbij het slachtoffer, een vrouw, op 2 maart 1995 werd aangevallen en verkracht door de verdachte. De rechtbank oordeelde dat het tijdsverloop in deze zaak niet strafverlagend mocht werken. De verdachte had het slachtoffer van haar fiets getrokken, haar geslagen en vervolgens verkracht. De rechtbank baseerde haar oordeel op de verklaringen van het slachtoffer, getuigen en een DNA-match die de verdachte aan de verkrachting verbond. De officier van justitie had gevorderd dat de verdachte zou worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaar en een schadevergoedingsmaatregel, maar de rechtbank legde de schadevergoedingsmaatregel niet op, omdat de wetgeving daarvoor pas na het feit in werking was getreden. De rechtbank benadrukte de ernst van het delict en de impact op het slachtoffer, dat na twintig jaar nog steeds last had van de gevolgen van de verkrachting. De rechtbank sprak de verdachte vrij van een deel van de tenlastelegging, omdat dit niet bewezen kon worden.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Strafrecht
Parketnummer: 01/865022-17
Datum uitspraak: 14 juni 2017
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1976,
wonende te [adresgegevens] ,
thans gedetineerd te: P.I. HvB Grave (Unit A + B).
Dit vonnis is op tegenspraak
gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 31 mei 2017.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht
.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 26 april 2017.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij,
op of omstreeks 02 maart 1995 te 's-Hertogenbosch,
door geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of bedreiging met geweld of
(een) andere feitelijkhe(i)d(en),
[slachtoffer] heeft gedwongen tot het ondergaan van (een) handeling(en) die
bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het
lichaam van die [slachtoffer] ,
bestaande uit:
- het brengen van zijn, verdachtes, penis in de vagina van die [slachtoffer] ,
en bestaande dat geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) en/of die bedreiging
met geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) hierin dat verdachte:
- aan (de bagagedrager van) de fiets van die [slachtoffer] heeft getrokken waardoor die

[slachtoffer] tot stilstand werd gedwongen en/of gebracht en/of (vervolgens)

- die [slachtoffer] (met kracht) van haar fiets heeft getrokken, in elk geval gebracht

en/of (vervolgens)

- kenbaar heeft gemaakt dat hij, verdachte, die [slachtoffer] wilde neuken en/of

(vervolgens)

- die [slachtoffer] met kracht en/of met een (gebalde) vuist in het gezicht heeft
geslagen waardoor zij ten val is gekomen en/of buiten bewustzijn is geraakt
en/of was versuft en/of (vervolgens)
- (opzettelijk dreigend) tegen die [slachtoffer] heeft gezegd: "hou dan toch je bek",
in elk geval woorden van gelijke (dreigende) aard en/of strekking en/of
(vervolgens)
- (terwijl die [slachtoffer] buiten bewustzijn en/of versuft was) de broek en/of
onderbroek van die [slachtoffer] naar beneden heeft getrokken, in elk geval gebracht
en/of (vervolgens)
- op die [slachtoffer] is gaan liggen en/of (vervolgens)
- zijn penis in de vagina van die [slachtoffer] heeft gebracht en/of (vervolgens)
- tegen die [slachtoffer] heeft gezegd dat zij niet naar de politie mocht gaan en/of
dat zij de politie niet mocht bellen omdat hij, verdachte, haar anders kapot
zou maken, in elk geval woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking,
en/of (aldus) voor die [slachtoffer] een bedreigende situatie heeft doen ontstaan;

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in de vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Bewijs

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gevorderd het ten laste gelegde bewezen te verklaren.
Op basis van de verklaringen van aangeefster, in combinatie met het bij haar geconstateerde letsel, de DNA-match, de verklaring van de [getuige] die haar kort na het feit heeft gezien en de verklaringen van verdachte, kan wettig en overtuigend worden bewezen dat verdachte aangeefster op 2 maart 1995 op gewelddadige wijze heeft verkracht.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman van verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het ten laste gelegde. Verdachte ontkent het feit te hebben gepleegd. De bewijsmiddelen leiden niet tot het (overtuigend) bewijs dat de seks die verdachte met aangeefster heeft gehad onvrijwillig was.
Het oordeel van de rechtbank. [1]
Aangeefster heeft bij haar aangifte op 2 maart 1995 [2] verklaard dat zij, op 2 maart 1995 omstreeks 00:30 een café in de binnenstad van ’s-Hertogenbosch verlaten had en dat zij, gezeten op haar fiets, op de [straatnaam] werd aangesproken door een man. Zij probeerde in eerste instantie door te fietsen, maar de man kwam naar haar toegelopen en zij werd van haar fiets gerukt. De man maakte haar met woorden duidelijk dat hij met haar wilde neuken. Toen zij hiertegen woordelijk in verzet kwam, kreeg zij ineens een harde klap met een tot vuist gebalde rechterhand, in het gezicht, waardoor zij ten val kwam. De man zei daarbij “hou dan toch je bek” of woorden van gelijke strekking. Door de klap was aangeefster niet meer in staat om weerstand te bieden en na enkele tellen bemerkte zij dat haar broek halverwege haar enkels hing. Ook merkte zij dat haar slip naar beneden was getrokken. Zij lag ruggelings op de weg. De man lag bovenop haar en ze voelde dat de man met zijn stijve penis bij haar naar binnen trachtte te dringen en tegen haar aan porde. Aangeefster voelde dat hij met zijn stijve penis binnendrong. Zij heeft niet gemerkt dat de man klaarkwam, maar wel dat de klodders in haar broek zaten. Na zijn daad vluchtte de man te voet weg.
Op 15 november 2016 heeft aangeefster aanvullend verklaard dat zij, nadat de man was weggegaan, naar haar vriend [getuige] is gegaan. [3] Zij heeft hem toen verteld wat er gebeurd was en zij heeft toen en aldaar direct de politie gebeld. Op het politiebureau heeft aangeefster een medisch forensisch onderzoek ondergaan.
[getuige] heeft op 27 februari 2017 verklaard [4] dat er op 2 maart 1995 rond 00:30 uur bij zijn woning werd aangebeld en op de deur gestompt. Toen hij de voordeur opendeed zag de getuige zijn toenmalige vriendin [slachtoffer] staan, met bloed op haar kleren en een in elkaar gestompt gezicht. Ze was helemaal perplex. Ze vertelde dat ze van haar fiets was getrokken en neer was geslagen. Ze was in haar gezicht gestompt en ten val gekomen. Een jongen had haar broek naar beneden getrokken en haar verkracht. [slachtoffer] was in paniek. De getuige heeft haar mee naar binnen genomen, waarna zij haar moeder en de politie heeft gebeld omdat zij aangifte wilde doen. Het gezicht van [slachtoffer] was helemaal in elkaar geslagen. Haar jukbeen lag open en haar ogen waren verkleurd. Ze was helemaal blauw in haar gezicht en ze had een flinke buil achter op haar hoofd.
[verbalisant] heeft op 2 maart 1995 gerelateerd dat aangeefster op 2 maart 1995 een onderzoek zedendelicten heeft ondergaan in de praktijkruimte van de GGD te ’s-Hertogenbosch en dat het onderzoek is verricht door arts [naam arts] [5] .
Hierbij is geconstateerd dat aangeefster een blauw en gezwollen linkeroog had en rode conjunctiva alsmede een wondje op haar jukbeen. [6]
Ook is vocht uit de schede, de schede-ingang en de baarmoedermond bemonsterd op spermasporen. [7]
Op 3 maart 1995 werd, via de technische recherche Brabant-Noord, door het Gerechtelijk Laboratorium van het Ministerie van Justitie (onder andere) een zedenset (met identiteitszegel APA402), een zwarte slip (identiteitszegel APA403), een zwarte spijkerbroek (identiteitszegel APA404) en een blauw jack ontvangen, met (onder andere) de vraag een onderzoek te verrichten naar sperma. In de uitstrijkjes uit voornoemde zedenset, het slipje, de spijkerbroek en het jack van [slachtoffer] werd de aanwezigheid van sperma vastgesteld. Bij het microscopisch onderzoek van het spermabevattende materiaal werden veel “spermakoppen” gezien. In deze “kop” van de spermacel bevindt zich het DNA. Dit betekent dat het sperma geschikt is voor een vergelijkend DNA-onderzoek. De veiliggestelde spermasporen werden op het Gerechtelijk Laboratorium bewaard voor later onderzoek. [8]
Het Nederlands Forensisch Instituut heeft op 12 oktober 2016 gerapporteerd dat aan het referentiemonster wangslijmvlies RABJ6782NL van de veroordeelde [verdachte] DNA-onderzoek is verricht. Van het DNA in dit referentiemonster is een DNA-profiel verkregen. Het profiel is op 4 oktober 2016 opgenomen in de Nederlandse DNA-databank voor strafzaken en wordt sindsdien vergeleken met de daarin aanwezige DNA-profielen. Bij deze vergelijking is tot op heden één match gevonden. De matchende DNA-profielen zijn geregistreerd onder DNA-profielcluster 37613.
Bovenstaande betekent dat het DNA in het sporenmateriaal APA404#1, uit DNA-profielcluster 37613, afkomstig kan zijn van [verdachte] . De kans dat een willekeurig gekozen man eenzelfde DNA-profiel bezit als dat van de onderzochte sperma is kleiner dan 1 op 1 miljard.
Verdachte heeft verklaard dat hij op 2 maart 1995 in ’s-Hertogenbosch seks heeft gehad met een vrouw genaamd [slachtoffer] en dat deze vrouw, gelet op de DNA-match, aangeefster moet betreffen.
Vaststelling op grond van de bewijsmiddelen.
Gelet op alle hiervoor genoemde bewijsmiddelen - in onderling verband en samenhang bezien - is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte de persoon is geweest die op 2 maart 1995 onvrijwillig seksueel contact met aangeefster heeft gehad, dat bestond uit het seksueel binnendringen van haar lichaam.
De aangifte van [slachtoffer] wordt ondersteund door de getuigenverklaring van [getuige] met wie aangeefster op dat moment een relatie had en bij wiens woning zij aanbelde en gewond en emotioneel haar eerste verhaal van gedwongen seksueel contact heeft gedaan. Dat aangeefster haar aangifte later heeft willen intrekken doet aan de geloofwaardigheid van de in de aangifte afgelegde verklaring van aangeefster niet af, nu de reden voor intrekking volgens aangeefster was gelegen in andere redenen dan de onjuistheid van deze verklaring. Concrete aanknopingspunten om aan de juistheid van de door aangeefster opgegeven redenen voor intrekking van de aangifte te twijfelen ontbreken, zodat de rechtbank van de juistheid ervan uitgaat.
De verdediging heeft gesteld dat het seksueel contact dat verdachte met aangeefster heeft gehad op vrijwillige basis plaats heeft gevonden. De rechtbank acht dit alternatieve scenario, gelet op de resultaten van het opsporingsonderzoek en het onderzoek ter terechtzitting, niet aannemelijk geworden. Er is behoudens de verklaring van verdachte geen enkele aanwijzing dat er sprake is geweest van vrijwillig seksueel contact. Aangeefster is die nacht gewond en in ontredderde toestand bij de woning van haar partner [getuige] aangekomen. Een arts heeft kort daarna ook verwondingen bij aangeefster waargenomen. De beschrijvingen van de verwondingen past bij het volgens de aangifte toegepaste geweld. Ook het feit dat aangeefster direct na het seksuele contact aangifte heeft gedaan bij de politie strookt niet met de verklaring van verdachte dat het contact vrijwillig zou zijn geweest.
Gelet op al het voorgaande kan naar het oordeel van de rechtbank wettig en overtuigend bewezen worden dat verdachte de persoon is geweest die aangeefster [slachtoffer] op 2 maart 1995 heeft verkracht.
De rechtbank zal verdachte vrijspreken van hetgeen onder het laatste gedachtestreepje ten laste is gelegd, nu deze bedreiging na de verkrachting heeft plaatsgevonden.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen - in onderling verband en samenhang bezien - komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
1.
op 02 maart 1995 te 's-Hertogenbosch,
door geweld en bedreiging met geweld,
[slachtoffer] heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen die
bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] ,
bestaande uit:
- het brengen van zijn, verdachtes, penis in de vagina van die [slachtoffer] ,
en bestaande dat geweld en die bedreiging met geweld hierin dat verdachte:
- die [slachtoffer] van haar fiets heeft getrokken, en vervolgens
- kenbaar heeft gemaakt dat hij, verdachte, die [slachtoffer] wilde neuken en

vervolgens

- die [slachtoffer] met kracht en met een gebalde vuist in het gezicht heeft

geslagen waardoor zij ten val is gekomen en vervolgens

- opzettelijk dreigend tegen die [slachtoffer] heeft gezegd: "hou dan toch je bek",
in elk geval woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking en
vervolgens
- de broek en onderbroek van die [slachtoffer] naar beneden heeft getrokken,

en vervolgens

- op die [slachtoffer] is gaan liggen en vervolgens
- zijn penis in de vagina van die [slachtoffer] heeft gebracht
en aldus voor die [slachtoffer] een bedreigende situatie heeft doen ontstaan
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf en/of maatregel.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier jaar met aftrek van de tijd die hij in voorarrest heeft doorgebracht.
De officier van justitie heeft tevens gevorderd dat aan verdachte de schadevergoedingsmaatregel zal worden opgelegd, strekkende tot betaling aan aangeefster van een bedrag van € 10.000,= als immateriële schadevergoeding.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging stelt zich (subsidiair) op het standpunt dat, mocht de rechtbank tot een bewezenverklaring komen, een gevangenisstraf van 18 maanden dient te worden opgelegd. De vordering om de schadevergoedingsmaatregel op te leggen dient te worden afgewezen.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan verkrachting.
Verdachte heeft het slachtoffer van haar fiets getrokken en vervolgens met gebalde vuist in het gezicht geslagen. Hierdoor is zij ten val gekomen waarna verdachte haar dreigend heeft gezegd dat zij haar bek moest houden. Vervolgens heeft verdachte de broek en onderbroek van het slachtoffer naar beneden heeft getrokken en haar verkracht. Na zijn daad is verdachte ervandoor gegaan.
Verdachte heeft op zeer grove en gewelddadige wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit en de persoonlijke levenssfeer van het slachtoffer. Het behoeft geen uitleg dat het slachtoffer zeer angstige momenten heeft moeten doormaken. Het slachtoffer heeft een slachtofferverklaring geschreven en daarin aangegeven dat hetgeen haar door verdachte is aangedaan na ruim twintig jaar nog dagelijks haar leven beïnvloedt. Ze heeft zich onder behandeling moeten stellen van diverse hulpverleners om normaal aan het leven te kunnen deelnemen. Daarnaast brengt een feit zoals het onderhavige niet alleen bij de direct betrokkene angstgevoelens en gevoelens van onveiligheid teweeg, maar tevens in de gehele maatschappij. Dit alles rekent de rechtbank verdachte zeer zwaar aan.
Verdachte heeft voor zijn daad geen enkele verantwoordelijkheid getoond. Daarmee maakt verdachte duidelijk dat hij zijn eigen belang nog steeds boven dat van zijn slachtoffer stelt. Daarmee heeft hij het slachtoffer (nog) verder getraumatiseerd. Hoewel verdachte zijn leven thans op orde lijkt te hebben, neemt de rechtbank in haar oordeel ten nadele van verdachte mee dat hij in de periode waarin de verkrachting plaats had wel vaker zijn seksuele lusten niet onder bedwang had, hetgeen blijkt uit twee onherroepelijke veroordelingen uit respectievelijk 1997 en 2000 tot telkens aanzienlijke gevangenisstraffen ter zake van een of meerdere zedendelicten.
De rechtbank is van oordeel dat het tijdsverloop in deze cold case-zaak niet strafverlagend mag werken. Daarbij is van belang dat de redelijke termijn in deze zaak pas is gaan lopen met de aanhouding en inverzekeringstelling van verdachte, in oktober 2016. Ook overigens ziet de rechtbank onvoldoende grond om het tijdsverloop in het voordeel van verdachte uit te leggen. Dit zou immers in wezen neerkomen op het belonen van het jarenlang stilzwijgen van verdachte.
Met de verdediging is de rechtbank evenwel van oordeel dat het feit dat verdachte zich in de afgelopen twintig jaar niet bij de politie heeft gemeld, ook niet strafverhogend mag werken. De verdachte had weliswaar door zijn stilzwijgen te verbreken een einde kunnen maken aan de jarenlange onzekerheid waarin het slachtoffer verkeerde, maar van het nalaten daarvan kan de verdachte geen strafrechtelijk relevant verwijt worden gemaakt. Het is immers één van de grondbeginselen van ons strafrecht dat niemand verplicht kan worden aan zijn eigen veroordeling mee te werken. De rechtbank acht het niet goed te rijmen met dit grondbeginsel als er negatieve consequenties zouden worden verbonden aan het door verdachte gebruik maken van dit recht.
De rechtbank is van oordeel dat de ernst van het feit en genoemde eerdere veroordelingen voor zedendelicten maken dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van meerdere jaren op zijn plaats is. Alles overwegende acht de rechtbank, conform de eis van de officier van justitie, een gevangenisstraf voor de duur van vier jaren met aftrek als bedoeld in artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden.
De rechtbank zal de door de officier van justitie gevorderde schadevergoedingsmaatregel niet aan verdachte opleggen, omdat de wetgeving waarbij de mogelijkheid tot oplegging van deze maatregel werd ingevoerd, pas na het tijdstip waarop het feit is begaan in werking is getreden [9] .

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
Wetboek van Strafrecht art. 10, 27, 63, 242.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:
verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven;
verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij;
Verklaart dat het bewezen verklaarde oplevert het misdrijf:

verkrachting

verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
legt op de volgende straf:

Gevangenisstrafvoor de duur van
4 jaarmet aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. C.A. Mandemakers, voorzitter,
mr. T. van de Woestijne en mr. C.M. Zandbergen, leden,
in tegenwoordigheid van mr. C.A.M. Wentholt, griffier,
en is uitgesproken op 14 juni 2017.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt – tenzij anders vermeld – bedoeld een proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Waar wordt verwezen naar bijlagen betreffen dit de bijlagen bij het proces-verbaal van de politie Eenheid Oost-Brabant, zedenteam ’s-Hertogenbosch, proces-verbaalnummer PL2100-2016231520, afgesloten d.d. 11 april, aantal doorgenummerde bladzijden: 125.
2.Aangifte [slachtoffer] , blz. 65-66
3.Verhoor van aangeefster [slachtoffer] blz. 73-74
4.Verhoor [getuige] blz. 87-88
5.Verklaring onderzoek zedendelicten blz. 105
6.Verklaring onderzoek zedendelicten blz. 106-107
7.Verklaring onderzoek zedendelicten blz. 110
8.Rapport Gerechtelijk Laboratorium blz. 113-115
9.Stb. 1995, 160; datum inwerkingtreding: 1 april 1995.