ECLI:NL:RBOBR:2017:3108

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
7 juni 2017
Publicatiedatum
6 juni 2017
Zaaknummer
16_3257
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag backpay-uitkering op basis van onvoldoende bewijs van dienstverband tijdens Japanse bezetting

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 7 juni 2017 uitspraak gedaan in een geschil over de afwijzing van een aanvraag voor een eenmalige uitkering op grond van de Uitkeringsregeling Backpay. Eiseres, geboren in 1923 in Bandung, had een aanvraag ingediend voor een backpay-uitkering van € 25.000,00, bedoeld als compensatie voor niet uitbetaalde salarissen tijdens de Japanse bezetting van Nederlands-Indië. De aanvraag werd afgewezen omdat verweerder, de Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank, niet kon vaststellen dat eiseres ten tijde van de Japanse bezetting als ambtenaar of militair in dienst was van het Nederlands-Indisch Gouvernement. Eiseres had geen objectieve gegevens kunnen overleggen die haar claim onderbouwden, ondanks haar eigen verklaringen over haar werkzaamheden voor de B-divisie van de militaire inlichtingendienst. De rechtbank oordeelde dat de bewijslast bij eiseres lag en dat zij niet had aangetoond dat zij aan de vereisten voor de backpay-uitkering voldeed. De rechtbank verwierp ook de beroepsgronden van eiseres, waaronder het argument dat verweerder onzorgvuldig onderzoek had verricht. De rechtbank concludeerde dat de afwijzing van de aanvraag terecht was en verklaarde het beroep ongegrond.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 16/3257

Uitspraak van de meervoudige kamer van 7 juni 2017 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres,

(gemachtigde: mr. W.P.J.M. van Gestel),
en

de Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank te Leiden, verweerder,

(gemachtigde: mr. C. Vooijs).

Procesverloop

Bij besluit van 29 juni 2016 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres strekkende tot het verlenen van een eenmalige uitkering op grond van de Uitkeringsregeling Backpay afgewezen.
Bij besluit van 20 september 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 april 2017. Eiseres is verschenen bijgestaan door haar gemachtigde en haar zoon, [naam 1] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Feiten
1. Eiseres is op [geboortedag] 1923 geboren in Bandung in het toenmalige Nederlands-Indië.
2. Eiseres heeft op 17 maart 2016 een aanvraag ingediend tot verlening van een eenmalige uitkering op grond van de Uitkeringsregeling Backpay (regeling van de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport van 16 december 2015, Stcrt. 2015, nr. 47424; hierna: Regeling Backpay). De aanvraag is op 21 maart 2017 door de afdeling Verzetsdeelnemers en Oorlogsgetroffenen van verweerder ontvangen.
3. In de aanvraag heeft eiseres aangegeven dat zij vóór de Japanse bezetting, dus voor 8 maart 1942, werkzaam was bij de Bernharddivisie van de militaire inlichtingendienst in het toenmalige Nederlands-Indië (B-divisie).
4. Omdat uit onderzoek door verweerder bleek dat van een dienstverband bij het Nederlands-Indisch Gouvernement, aangevangen vóór de Japanse bezetting op 8 maart 1942, geen objectieve gegevens voorhanden waren heeft verweerder eiseres bij brief van 23 mei 2016 verzocht zelf gegevens te overleggen waaruit het bedoelde dienstverband zou blijken.
5. eft s stelt dat zij t 1948,n ng hiervan heeft eiseresafdeling militaire stafkaarten van de veiligheidsdienst, de B-divisie, enEiseres heeft in reactie hierop op 13 juni 2016 een brief met bijlagen naar verweerder gestuurd. Eiseres stelt in de brief dat zij vanaf 19-jarige leeftijd werkzaamheden heeft verricht voor de afdeling militaire stafkaarten van de veiligheidsdienst, de B-divisie, en daar zes jaar heeft gewerkt. In opdracht van de B-divisie heeft zij na de oorlog het diploma stenotypen gehaald, aldus eiseres. Ter onderbouwing hiervan heeft eiseres kopieën overgelegd van haar postidentiteitskaart, een in 1947 afgegeven dienstaanwijzing en een diploma machineschrijven, gedateerd op 11 maart 1948.
6. Bij het primaire besluitBij het primaire besluit, zoals gehandhaafd bij het bestreden besluit, heeft verweerder de aanvraag van eiseres afgewezen omdat er, buiten de eigen verklaring van eiseres, geen bevestiging is verkregen dat zij als ambtenaar of als militair bij aanvang en ten tijde van de Japanse bezetting - tussen 8 maart 1942 en 15 augustus 1945 - in dienst was van het Nederlands-Indisch Gouvernement.
Beroepsgronden
7. Eiseres kan zich met het bestreden besluit niet verenigen. Zij heeft in beroep het volgende aangevoerd. Zij stelt dat verweerder onzorgvuldig onderzoek heeft verricht doordat is nagelaten het Nationaal Archief en de Krijgsgevangenenlijst te raadplegen.
Zij vindt het onredelijk dat verweerder de bewijslast van het dienstverband bij haar legt nu uit navraag bij het Nationaal Archief blijkt dat personeelsgegevens van
oud-medewerkers van het Nederlands-Indisch Gouvernement in de regel 75 jaar na hun geboortedatum vernietigd worden. De gegevens van eiseres zijn in verband hiermee al zeventien jaar geleden verwijderd. Eiseres is daarom niet in staat met personeelsgegevens uit het Nationaal Archief het vereiste dienstverband te onderbouwen.
Eiseres heeft steeds consistent verklaard over haar activiteiten voor de B-divisie en de personen met en onder wie zij heeft gewerkt. In beroep is daar nog een handgeschreven verklaring van eiseres van 27 december 2016 aan toegevoegd, waarin wederom wordt gesteld dat eiseres in de periode 1942 tot en met 1945 regelmatig - als invaller - voor de inlichtingendienst heeft gewerkt. Eiseres stelt dat zij eerder niet over deze activiteiten heeft kunnen verklaren, omdat het om staatsgeheimen ging. Met de in het geding gebrachte bescheiden heeft eiseres naar haar mening wel onderbouwd dat zij in de periode van 8 maart 1942 tot 15 augustus 1945 als ambtenaar of militair ten tijde van de Japanse bezetting in dienst was van het Nederlands-Indisch Gouvernement. Verweerder had aan eiseres het voordeel van de twijfel moeten gunnen en, gelet op de bewijsnood waarin zij verkeert door vernietiging van de personeelsgegevens van het Nationaal Archief, op grond van haar verklaringen en de door haar overgelegde stukken aan haar de backpay-uitkering moeten toekennen, aldus eiseres. Ter zitting heeft (de zoon van) eiseres verzocht om aanhouding van het beroep omdat eiseres hem vertelde dat de nog in leven zijnde KNIL-veteraan [naam 2] als getuige gehoord kon worden. Volgens eiseres zou deze haar dienstverband bij het Nederlands-Indisch Gouvernement in de periode van 1942 tot en met 1945 kunnen bevestigen.

Regelgeving

8. In artikel 1, onder c, van de Regeling Backpay is bepaald dat de backpay bestaat uit een eenmalige uitkering van netto € 25.000,00 die - op morele gronden - als finale financiële tegemoetkoming voor niet uitbetaalde salarissen aan belanghebbenden wordt toegekend.
9. Om in aanmerking te komen voor de Backpay-uitkering moet de belanghebbende ingevolge de artikelen 1, onder d, en 3 van de Regeling Backpay aan de volgende vereisten voldoen:
1. Ten tijde van de Japanse bezetting was er een dienstverband met het Nederlands-Indisch Gouvernement als ambtenaar of militair;
2. Over de periode van de Japanse bezetting van 8 maart 1942 tot 15 augustus 1945 is geen of niet volledig salaris uitbetaald;
3. Er is geen sprake van een veroordeling wegens collaboratie met de Japanners;
4. Er is geen sprake van de Japanse nationaliteit gedurende de bezetting;
5. De gewezen ambtenaar of militair was op 15 augustus 2015 in leven.
Als iemand aan de vereisten voldeed maar op of na 15 augustus 2015 is komen te overlijden, kunnen de erfgenamen een aanvraag indienen.
9. Ingevolge artikel 6, eerste lid, van de Regeling Backpay kunnen degenen die menen dat zij aan voornoemde criteria voldoen voor een backpay en aan wie het niet ambtshalve is toegekend via een aanvraagformulier een aanvraag indienen.
Beoordeling
10. Uit de toelichting bij de Regeling Backpay, zoals die in de Staatscourant bij de inwerkingtreding daarvan is gepubliceerd, blijkt het volgende. In het verleden zijn reeds verschillende (wettelijke) regelingen getroffen ter (financiële) compensatie van de gevolgen van de Tweede Wereldoorlog voor personen in Nederlands-Indië. Voorbeelden hiervan zijn de eenmalige uitkering op grond van de Uitkeringswet Indische Geïnterneerden (UIG) en een eenmalige uitkering op grond van het Uitkeringsreglement individuele uitkeringen Stichting Het Gebaar. Beide regelingen kenden een brede doelgroep van burgers en krijgsgevangen. De Regeling Backpay ziet slechts op de beperkte groep van personen, namelijk uitsluitend op degenen die ten tijde van de Japanse bezetting als ambtenaar of als militair in dienst waren van het Nederlands-Indische Gouvernement en die gedurende de Japanse bezetting - in de periode van 8 maart 1942 tot 15 augustus 1945 - geen dan wel niet volledig salaris uitbetaald hebben gekregen. Aan personen van wie bij verweerder bekend was dat zij aan deze voorwaarden voldeden, heeft verweerder zo veel mogelijk ambtshalve een backpay-uitkering toegekend.
11. Aan eiseres zijn in het verleden een eenmalige uitkering op grond van de UIG en een periodieke uitkering op grond van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940 - 1945 (Wubo) toegekend. Verweerder heeft uit het in verband daarmee reeds bij hem aanwezige dossier van eiseres niet op kunnen maken dat eiseres eerder dan in 1947 in dienst is getreden van de B-divisie en heeft daarom niet ambtshalve aan eiseres een backpay toegekend. In het sociaal rapport, in september 1990 opgemaakt ten behoeve van de Wubo-aanvraag, is vermeld dat eiseres van 1939 tot de Japanse bezetting in 1942 bij haar tante woonde en haar hielp in de huishouding. Bij aanvang van de Japanse bezetting is zij samen met haar zus en tante opgepakt en in kamp Sewugalur geïnterneerd waar zij, blijkens informatie van het Rode Kruis, op 5 december 1946 alle drie zijn aangetroffen. In 1946 is eiseres gaan werken als typiste bij de B-divisie, eerst in Bandung, later te Semarang.
11. Ook op het aanvraagformulier voor een uitkering op grond van de UIG is door eiseres vermeld dat zij vanaf 1942 tot en met 1945 in kamp Sewugalur geïnterneerd is geweest.
11. Blijkens de interne notitie, opgesteld op 22 juni 2016 naar aanleiding van de backpay aanvraag van eiseres, heeft verweerder, naast het hiervoor genoemde sociaal rapport en het aanvraagformulier UIG, de KNIL Persoonskaart, KNIL Financiën en KNIL Stamboek geraadpleegd om te achterhalen of eiseres op 8 maart 1942 bij het Nederlands-Indisch Gouvernement in dienst was. Hieruit bleek dat eiseres pas vanaf 1947 op de loonlijst van het Nederlands-Indisch Gouvernement stond vermeld.
14. Omdat de informatie waarover verweerder beschikte niet wees op een dienstverband van eiseres met het Nederlands-Indisch Gouvernement ten tijde van de Japanse bezetting, mocht verweerder van eiseres verlangen anderszins aannemelijk te maken dat zij een belanghebbende is in de zin van de Regeling Backpay.
14. Daarin is eiseres, ook naar het oordeel van de rechtbank, niet geslaagd. De door haar overgelegde kopieën van het typediploma, het persoonsbewijs en de dienstaanwijzing dateren alle van na 1946, zodat daarmee haar stelling dat zij reeds op 8 maart 1942 en ook daarna werkzaamheden verrichtte voor de B-divisie niet wordt ondersteund.
14. Ten aanzien van de overigens door eiseres aangevoerde beroepsgronden merkt de rechtbank het volgende op. Dat eiseres een bewijsprobleem heeft omdat gegevens, die mogelijkerwijs haar claim ondersteunen, al geruime tijd geleden uit het Nationaal Archief zijn verwijderd kan niet worden ontkend. Nu eiseres echter in het kader van zowel haar UIG-aanvraag als haar Wubo-aanvraag over haar arbeidsverleden zelf heeft vermeld dat zij tot 1942 in dienst was van de familie [naam 3] (haar tante) en aansluitend - dus vanaf 1942 - in kamp Sewugalur is geïnterneerd, waar zij volgens objectief verkregen informatie op 5 december 1946 samen met haar zus en tante is aangetroffen, is de rechtbank van oordeel dat de mogelijke bewijsnood niet voor rekening en risico van verweerder dient te komen. In verband hiermee ook valt niet in te zien dat verweerder aan eiseres het voordeel van de twijfel had moeten geven.
Op grond van de voorhanden informatie - die voor een groot deel door eiseres in het verleden zelf is verschaft - is eiseres er, ook naar het oordeel van de rechtbank, niet in geslaagd twijfel te doen ontstaan over de vraag of zij belanghebbende is in de zin van de Regeling Backpay.
14. De rechtbank heeft in het licht van het hiervoor overwogene besloten het verzoek van eiseres, om de behandeling van de zaak te schorsen teneinde de heer [naam 2] als getuige te horen, af te wijzen. Daarbij is ook van belang dat de eerst ter zitting door (de zoon van) eiseres geponeerde stelling, dat eiseres vanuit kamp Sewugalur allerlei geheime hand- en spandiensten verrichtte voor de inlichtingendienst, de rechtbank niet bijzonder aannemelijk voorkomt gelet op de leeftijd en voorgeschiedenis van eiseres op het moment dat zij in kamp Sewugalur werd geïnterneerd en het feit dat in het sociaal rapport van september 1990 is vermeld dat er in kamp Sewugalur zo goed als geen bewegingsvrijheid was. De rechtbank vermag overigens ook niet in te zien waarom eiseres een haar stelling ondersteunende (schriftelijke) verklaring van de heer [naam 2] niet in een eerder stadium heeft kunnen overleggen.
18. De beroepsgronden van eiseres falen. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. van ’t Klooster, voorzitter, en
mr. M.G.P.A. Burghoorn en mr. R.A. de Wit, leden,
in aanwezigheid van mr. J.M. Bergstra, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 7 juni 2017.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.