vonnis
RECHTBANK OOST-BRABANT
Parketnummer: 01/845067-17
Datum uitspraak: 06 juni 2017
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte]
geboren te Sint-Niklaas (België) op [geboortedatum] 1994,
wonende te [adres] .
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 23 mei 2017.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.
De tenlastelegging.
De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 20 april 2017.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 04 februari 2017 te Valkenswaard, althans in Nederland,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
[slachtoffer] opzettelijk
van het leven te beroven, met een mes, althans een scherp en/of puntig
voorwerp, (met kracht) in de buikstreek, althans het lichaam, heeft
gestoken,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 04 februari 2017 te Valkenswaard, althans in Nederland,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
[slachtoffer]
opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met een mes, althans een
scherp en/of puntig voorwerp, (met kracht) in de buikstreek, althans het
lichaam, heeft gestoken
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op of omstreeks 04 februari 2017 te Valkenswaard, althans in Nederland,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
aan [slachtoffer 2]
opzettelijk
zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
door met een mes, althans een scherp en/of een puntig voorwerp, in zijn hand
heeft gesneden/gestoken,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 04 februari 2017 te Valkenswaard, althans in Nederland,
[slachtoffer 2] heeft mishandeld door met een mes, althans een scherp en/of
puntig voorwerp, in zijn hand te snijden/steken;
3.
hij op of omstreeks 04 februari 2017 te Valkenswaard, althans in Nederland,
een of meer (nog) onbekend gebleven perso(o)n(en) heeft bedreigd met enig
misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft
verdachte toen daar opzettelijk dreigend (met) een mes, althans een scherp
en/of puntig voorwerp heeft (rond) gezwaaid en/of gestoken, althans
getoond/voorgehouden en/of de volgende woorden heeft gezegd: "Ik steek je er
een", althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking;
4.
hij op of omstreeks 04 februari 2017 te Valkenswaard, althans in Nederland,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
aan [slachtoffer 3]
opzettelijk
zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, naar, althans in de
richting van het gezicht, althans het hoofd en/of lichaam van voornoemde
[slachtoffer 3] te steken en/of uit te halen en/of te zwaaien
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten en/of omissies voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd en/of aangevuld. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
De formele voorvragen.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in de vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.
Vrijspraak ten aanzien van de feiten 1 primair, 2 primair en 3.
De officier van justitie heeft vrijspraak van de feiten 1 primair, 2 primair en 3 gevorderd. De verdediging heeft eveneens vrijspraak ten aanzien van deze feiten bepleit.
De rechtbank is het met de officier van justitie en de verdediging eens dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen hetgeen aan verdachte onder 1 primair, 2 primair en onder 3 is ten laste gelegd, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Bewijs ten aanzien van de feiten 1 subsidiair, 2 subsidiair en 4.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie acht de feiten 1 subsidiair, 2 subsidiair en 4 wettig en overtuigend bewezen.
Het standpunt van de verdediging.
Verdachte heeft ter terechtzitting bekend de feiten 1 subsidiair, 2 subsidiair en 4 te hebben gepleegd. De raadsman van verdachte acht deze feiten bewezen.
Het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank acht de onder 1 subsidiair, 2 subsidiair en 4 ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna bewezen is verklaard op grond van de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting, het proces-verbaal bevindingen met betrekking tot de omschrijving van de camerabeeldenen voorts op grond van:
Ten aanzien van feit 1:
- proces-verbaal aangifte [slachtoffer]
- medische verklaring betreffende [slachtoffer]
Ten aanzien van feit 2:
- proces-verbaal aangifte [slachtoffer 2]
- medische verklaring betreffende [slachtoffer 2]
Ten aanzien van feit 4:
- proces-verbaal aangifte [slachtoffer 3]
Gelet op het bepaalde in artikel 359, derde lid van het Wetboek van Strafvordering volstaat de rechtbank met een opgave van bewijsmiddelen.
De bewezenverklaring.
Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven opgegeven bewijsmiddelen komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte:
op 04 februari 2017 te Valkenswaard ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met een mes in de buikstreek heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
op 04 februari 2017 te Valkenswaard [slachtoffer 2] heeft mishandeld door met een mes in zijn hand te snijden/steken.
4.
op 04 februari 2017 te Valkenswaard ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 3] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen door
met een mes naar, althans in de richting van het gezicht van voornoemde [slachtoffer 3] te steken en/of uit te halen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
De strafbaarheid van het feit.
Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De strafbaarheid van verdachte.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.
Oplegging van straf en/of maatregel.
De eis van de officier van justitie.
Ten aanzien van de feiten 1 subsidiair, 2 subsidiair en 4:
- een gevangenisstraf van 18 maanden met aftrek van het voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren en de bijzondere voorwaarden zoals vermeld in het reclasseringsrapport van 3 mei 2017;
- gehele toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] met het opleggen van de maatregel 36f van het Wetboek van Strafrecht;
- gedeeltelijke toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] tot een bedrag van € 912,35 (zie schriftelijke vordering) en het opleggen van de maatregel 36f van het Wetboek van Strafrecht.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging vindt een detentie niet passend. Het is belangrijk dat verdachte met training en de therapie kan starten. De raadsman verzoekt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan het voorarrest met daarbij een voorwaardelijk deel en een lange proeftijd op te leggen. Daarnaast verzoekt de raadsman een forse taakstraf op te leggen.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een ernstige vorm van uitgaansgeweld, dat heeft plaatsgevonden in een druk café. Verdachte is met een mes aan zijn broeksriem naar het café gegaan. Hij heeft daarnaast die avond ook alcohol genuttigd, terwijl hij weet dat hij agressief kan worden na het gebruik van alcohol. Nadat er een discussie ontstond tussen verdachte en een andere cafébezoeker heeft verdachte deze persoon een duw gegeven, waarna het verder is geëscaleerd. Verdachte heeft zijn mes getrokken en daarmee zwaaiende bewegingen gemaakt waardoor een slachtoffer, die juist probeerde de situatie te sussen, aan zijn hand gewond is geraakt. Nadat een medewerkster van het café tussen verdachte en een andere medewerker is gesprongen, heeft verdachte met het mes stekende bewegingen gemaakt in de richting van het gezicht van deze vrouw. De eigenaar van het café wilde het mes van verdachte afpakken en liep naar verdachte toe, waarna verdachte dit slachtoffer met het mes heeft gestoken. Bij dit slachtoffer is een steekwond in de buikwand geconstateerd.
Dat het letsel van de slachtoffers betrekkelijk beperkt is gebleven, is niet aan verdachte te danken. Het had nog veel ernstiger met de slachtoffers kunnen aflopen. Daarnaast hadden ook andere cafébezoekers (ernstig) gewond kunnen raken.
Verdachte heeft door zijn handelen een grote inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van de slachtoffers en hun lichamelijke integriteit aangetast. Het geweld moet een grote indruk op de slachtoffers hebben gemaakt. Slachtoffers van dit soort ernstige feiten ondervinden daar vaak nog lang last van en de herinnering eraan hindert hen in hun dagelijks bestaan. Uit de toelichting op de vordering benadeelde partij van met name [slachtoffer] blijkt dat dit ook in deze zaak het geval is.
Dit soort uitgaansgeweld heeft voorts een negatieve invloed op de veiligheidsgevoelens in de samenleving.
Kijkend naar de persoon van verdachte, houdt de rechtbank rekening met de omstandigheid dat verdachte eerder voor geweldsfeiten werd veroordeeld. Deze eerdere veroordelingen hebben hem er niet van weerhouden opnieuw ernstige geweldsfeiten te plegen.
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank verder rekening gehouden met de inhoud van het rapport van de psycholoog drs. R.K.F. Lemmens d.d. 1 mei 2017 en het rapport van de reclassering d.d. 3 mei 2017, betreffende verdachte.
De rechtbank weegt in het voordeel van verdachte mee dat verdachte er blijk van heeft gegeven dat hij de ernst van het door hem aan zijn slachtoffers aangedane leed inziet en oprecht berouw heeft getoond.
Gelet op de ernst van de bewezen verklaarde feiten is de rechtbank van oordeel dat uit het oogpunt van vergelding en generale preventie een gevangenisstraf de enige passende sanctie is. Een taakstraf zoals door de verdediging is voorgesteld acht de rechtbank niet passend.
De rechtbank zal een deel van de gevangenisstraf voorwaardelijk opleggen. Daarmee beoogt de rechtbank herhaling door verdachte te voorkomen. Met de oplegging van een deels voorwaardelijke gevangenisstraf wordt derhalve enerzijds de ernst van het bewezen verklaarde tot uitdrukking gebracht en anderzijds wordt de strafoplegging mede dienstbaar gemaakt aan het voorkomen dat strafbare feiten worden gepleegd.
Alles afwegend komt de rechtbank tot het oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden waarvan 5 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren passend is. De rechtbank ziet geen aanleiding de proeftijd van drie jaren te bepalen, zoals door de officier van justitie is geëist.
Aan deze voorwaardelijke straf zullen na te noemen algemene en bijzondere voorwaarden worden gekoppeld.
De rechtbank zal een lichtere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, nu de rechtbank van oordeel is dat de straf die de rechtbank zal opleggen de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt.