ECLI:NL:RBOBR:2017:3064

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
2 juni 2017
Publicatiedatum
1 juni 2017
Zaaknummer
01/993333-15
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gevangenisstraf voor productie en witwassen van synthetische drugs

Op 2 juni 2017 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij de productie van synthetische drugs in een laboratorium in Stevensbeek. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, in de periode van 5 september 2015 tot en met 1 december 2015, samen met anderen opzettelijk hoeveelheden van een materiaal bevattende een middel als bedoeld in de Opiumwet heeft bereid en bewerkt. Daarnaast werd de verdachte op 4 april 2016 schuldig bevonden aan het opzettelijk aanwezig hebben van verschillende hoeveelheden MDMA. Tevens werd vastgesteld dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan gewoontewitwassen van een geldbedrag van € 70.583,91 in de periode van 1 januari 2014 tot en met 4 april 2016. De rechtbank legde een gevangenisstraf van 3 jaar op, met aftrek van het voorarrest, en wees het verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis af. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten, de betrokkenheid van de verdachte bij georganiseerde criminaliteit en de risico's voor de volksgezondheid die gepaard gaan met de productie van synthetische drugs.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats ‘s-Hertogenbosch
Team strafrecht
Parketnummer: 01/993333-15
Datum uitspraak: 2 juni 2017
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te Rotterdam op [geboortedatum] 1946,
wonende te [adres] .
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 1 juli 2016, 27 september 2016, 20 december 2016, 17 maart 2017, 21 maart 2017,
22 maart 2017, 6 april 2017 en 22 mei 2017.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 31 mei 2016.
Nadat de tenlastelegging op de terechtzitting van 17 maart 2017 is gewijzigd is aan verdachte ten laste gelegd dat:

1. Hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 maart 2014 tot en met 3 april 2016, te Stevensbeek en/of Rotterdam en/of Capelle aan den IJssel en/of Best en/of één of meer andere plaatsen in Nederland en/of België, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk heeft bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd en/of aanwezig gehad,

- éen of meer hoeveelhe(i)den van een stof bevattende MDMA;- éen of meer hoeveelhe(i)den van een stof bevattende amfetamine;
- éen of meer hoeveelhe(i)den van een stof bevattende mefedron,

in elk geval een of meer hoeveelhe(i)den van een materiaal bevattende een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I,

EN/OF
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 maart 2014 tot en met 4 april 2016 te Stevensbeek en/of Rotterdam en/of Capelle aan den IJssel en/of Best en/of één of meer (andere) plaatsen in Nederland en/of België, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of binnen en/of buiten het grondgebied van Nederland brengen van MDMA en/of amfetamine en/of mefedron, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende een stof vermeld op lijst 1 van de Opiumwet, zijnde een middel(en) vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I voor te bereiden en/of te bevorderen,-zich en/of een ander gelegenheid, middelen of inlichtingen tot het plegen van dat/die feit(en) heeft/hebben getracht te verschaffen en/of
-voorwerpen, vervoermiddelen, stoffen en/of gelden of andere betaalmiddelen voorhanden heeft/hebben gehad, waarvan verdachte en/of zijn mededader(s)wisten of ernstige redenen had/hadden om te vermoeden dat zij bestemd was/waren tot het plegen van dat/die feit(en),
hebbende verdachte en/of (een of meer van) verdachtes mededader(s):
- één of meer locaties voor het opzetten van een productielocatie van MDMA en/of amfetamine en/of mefedron in elk geval een stof vermeld op lijst 1 bij de Opiumwet geregeld en/of ingericht;
- hardware en/of grondstoffen benodigd bij de productie van MDMA en/of amfetamine en/of mefedron, in elk geval een stof vermeld op lijst 1 bij de Opiumwet geregeld en/of voorhanden gehad;
- inlichtingen en/of informatie ingewonnen over de omzetting van PMK en/of BMK;
- grondstoffen omgezet naar PMK en/of BMK;
- PMK en/of BMK omgezet naar halffabrikaten;
- een geldtelmachine en/of een volgelaatsmasker en/of een mixer en/of flessen met diethylether en/of jerrycans met chemicaliën voorhanden gehad.

2. hij op 04 april 2016 te Rotterdam en/of Capelle aan den IJssel, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad,

- in een woning aan de [adres 2] :
* een gripzakje met 20, in elk geval een hoeveelheid, groene tabletten (logo: Mickey Mouse) bevattende MDMA;
* 29,36 gram bruine kristallen, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA;
* 2,15 gram geelkleurige kristallen, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA;
* 4,98 gram beigekleurige kristallen, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA;
* 2, in elk geval een hoeveelheid, rode tabletten (logo: 2 hartjes over elkaar) bevattende MDMA;
* 2, in elk geval een hoeveelheid, roze tabletten (logo: Mickey Mouse);
in elk geval (telkens) een hoeveelheid van een materiaal bevattende een stof vermeld op lijst 1 bij de Opiumwet;
- in een [naam2] in Capelle aan den IJssel:
* één of meer jerrycans met daarin een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine,
zijnde (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.

3. hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2014 tot en met 4 april 2016, te Rotterdam, en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander(en) althans alleen, voorwerpen, te weten een geldbedrag(en) van in totaal 70.583,91 euro, in elk geval één of meer geldbedragen, heeft verworven, voorhanden gehad,overgedragen en/of omgezet en/of van voorwerpen, te weten die/dat geldbedrag(en) gebruik heeft gemaakt, terwijl hij wist dat die voorwerpen geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk ofmiddellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf, en hij van het plegen van dit feit een gewoonte heeft gemaakt.

Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

De bewijsmiddelen en de beoordeling daarvan.

Inleiding.
Op 28 oktober 2015 werd een omvangrijk laboratorium voor de vervaardiging van synthetische drugs ontmanteld aan de [adres 3] . Naar aanleiding van deze vondst werden meerdere deelonderzoeken ingesteld, waaruit (onder meer) verdachte naar voren kwam als zijnde betrokken bij dit laboratorium. Daarnaast is nader onderzoek gedaan naar het plegen van andere strafbare feiten in het kader van de Opiumwet door (onder meer) verdachte. Tot slot wordt verdachte ervan verdacht een geldbedrag te hebben witgewassen, waarvan hij een gewoonte zou hebben gemaakt.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie acht het onder feit 1, feit 2 en feit 3 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen. Ten aanzien van feit 1 komt de officier van justitie tot een pleegperiode van 19 maart 2014 tot en met 3 april 2016.
Het standpunt van de verdediging.
Ten aanzien van feit 1.
De verdediging stelt zich op het standpunt dat verdachte van het medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het bepaalde in artikel 2 aanhef en onder B van de Opiumwet, als ook van het medeplegen van het voorbereiden en/of bevorderen van een feit als bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, moet worden vrijgesproken. De verdediging stelt daartoe, samengevat, het volgende.
Betrokkenheid van verdachte bij uitvoeringshandelingen.
De verdediging stelt zich primair op het standpunt dat op basis van het procesdossier niet kan worden vastgesteld dat de aan verdachte gekoppelde OVC-gesprekken daadwerkelijk door verdachte zijn gevoerd. Subsidiair stelt de verdediging zich op het standpunt dat de betrokkenheid van verdachte, gelet op zijn bijdrage aan de OVC-gesprekken, niet zodanig is dat kan worden gesproken van mededaderschap. Er is hoogstens sprake van dat verdachte andere personen advies geeft. Gelet op al deze omstandigheden kan niet wettig en overtuigend worden bewezen dat verdachte uitvoeringshandelingen heeft verricht in het laboratorium in Stevensbeek, dan wel op één of meer andere locaties. Subsidiair stelt de verdediging zich op het standpunt dat de pleegperiode flink ingekort moet worden, omdat enige mate van betrokkenheid van verdachte pas kan worden aangenomen met ingang van 5 september 2015.
Betrokkenheid van verdachte bij voorbereidingshandelingen in de zin van artikel 10a Opiumwet.
De verdediging stelt zich, samengevat, op het standpunt dat het opzet van verdachte op het medeplegen van voorbereidingshandelingen ontbreekt waardoor verdachte van dit feit moet worden vrijgesproken. Subsidiair stelt de verdediging zich op het standpunt dat de pleegperiode flink ingekort moet worden.
Ten aanzien van feit 2.
Ten aanzien van de bewezenverklaring van dit feit heeft de verdediging geen verweer gevoerd.
Ten aanzien van feit 3.
Verdachte moet worden vrijgesproken van (gewoonte)witwassen omdat, samengevat, er geen sprake is van onverklaarbaar vermogen.
Bewijsbijlage.
Omwille van de leesbaarheid van het vonnis wordt voor wat betreft de door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen verwezen naar de gehele uitwerking daarvan. Deze is als bijlage gevoegd bij dit vonnis.
Het oordeel van de rechtbank ten aanzien van feit 1.
Koppeling OVC-gesprekken aan de persoon van verdachte.
De rechtbank stelt voorop dat er geen reden is om te twijfelen aan de bevindingen in het proces-verbaal identificatie ten aanzien van verdachte en dat dus, waar in voornoemde gesprekken wordt gesproken over of door een persoon genaamd ‘ [bijnaam1] ’ of ‘ [verdachte] of ‘ [verdachte] ’
(de rechtbank: de voornaam van verdachte is [verdachte] ), dit verdachte betreft.
De betrokkenheid van verdachte bij het laboratorium in Stevensbeek.
Gelet op de inhoud van de bewijsmiddelen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte betrokken is geweest bij de productie van synthetische drugs in het laboratorium in Stevensbeek. Daartoe acht de rechtbank hoofdzakelijk de inhoud van de in de bewijsbijlage aangehaalde OVC-gesprekken die zijn opgenomen in Best redengevend.
In het gesprek van 5 september 2015 met kenmerk 800.001 vraagt verdachte of [belanghebbende] een goede PH meter heeft. [belanghebbende] zegt dat alles wat er staat perfect is. Hij zegt dat hij een ammoniakfles heeft staan die ongeveer 1,5 ton weegt. Hij zegt dat als je de katalysator erbij doet en op druk zet, hij er binnen 2,5 uur B-olie en A-olie uittrekt. Verdachte vraagt [belanghebbende] of hij het recept weet. [belanghebbende] gaat het navragen. Het gesprek gaat verder over het omzetten van apaan. [belanghebbende] zegt dat ze in het begin 1500 kilo apaan per week omzetten. Verdachte vraagt of dat op zwavel was. [belanghebbende] bevestigt dat. [belanghebbende] zegt dat hij APAAN gevonden heeft. Ze brengen hem om 14.00 uur APAAN, die zijn ’60 kilo verpakt’. Hij kent ‘gasten’ die het voor hem ophalen maandag. [belanghebbende] gooit dan maandag die 60 kilo af. [belanghebbende] en verdachte spreken nog over het omzetten van APAAN naar A-olie.
In het gesprek van 23 september 2015 met kenmerk 9034.063 zegt verdachte dat [belanghebbende 2] aan het werk is in een keuken en dat hij veel last heeft van de chemicaliën. Verdachte zegt dat hij er zelf bijna geen last van heeft en de andere mensen die nou binnen zijn ook niet. Verdachte zegt dat [belanghebbende 2] het wil leren. [belanghebbende 3] vraagt of het een puinhoop is in de keuken. Verdachte bevestigt. Verdachte zegt dat hij denkt dat hij morgen weer gaat beginnen.
In het gesprek van 28 september 2015 met kenmerk: 9041.064 zegt [belanghebbende] dat het zijn hok is en dat hij bepaalt wat er gebeurt in het hok en niet zijn broertje.
In het gesprek van 14 oktober 2015 met kenmerk 9057.007 zegt [belanghebbende 3] dat de Miauw nog verkocht moet worden en dat het geld gelijk naar [bijnaam2] moet. Volgens [belanghebbende 3] heeft [bijnaam2] zijn personeel niet meer betaald en heeft het personeel geklaagd tegen [verdachte] . Hij zegt dat het echt snel moet want anders gooit [bijnaam2] zijn keuken dicht. [belanghebbende 3] zegt dat [verdachte] daar al weken binnen staat en zijn centen ook een keer wil hebben. In het gesprek van 14 oktober 2015 met kenmerk 9057.45 zegt [belanghebbende 3] dat iedereen met rode ogen terug komt. Verdachte zegt dat die van hem 335 graden loopt op de hotbox. Volgens verdachte loopt het spul dat [belanghebbende 3] heeft meegebracht nog steeds niet weg en het staat al op 255 graden. [belanghebbende 3] vraagt of het wel verkleurt. Verdachte zegt dat het wit wordt. Volgens [belanghebbende 3] zeggen de verkopers dat het de zuiverste vorm is.
In het gesprek van 16 oktober 2015 met kenmerk 9059.056 zegt [belanghebbende 4] dat er 28 oktober 2015 een grote actie van de wouten schijnt te zijn met invallen in Brabant. [belanghebbende 4] zegt dat [bijnaam2] mensen moest betalen, namelijk het hok en zijn [bijnaam 4] . [verdachte] heeft [bijnaam2] ’s broer een bericht gestuurd dat hij morgenochtend met de [bijnaam3] naar het hok gaat. [verdachte] neemt de poeder, aceton, mono en zout mee. Verdachte zegt dat hij [bijnaam2] broer moest laten weten wat hij precies moet hebben zodat hij het kan oppikken en gelijk door kan rijden. In het gesprek van 16 oktober 2015 met kenmerk 9059.058 zegt [belanghebbende 4] dat ze een probleem hebben als [verdachte] wegvalt bij [bijnaam2] . Verdachte zegt dat je een paar dagen naar binnen moet kunnen gaan als je een hok hebt. Hij zegt dat het daar niet gaat omdat [bijnaam2] geen respect heeft voor anderen. [belanghebbende 4] zegt dat ze [bijnaam2] alleen als opstap nodig hebben. Hij zegt dat [bijnaam2] en de anderen mogen werken zolang hijzelf en [verdachte] de regie hebben. Verdachte zegt dat hij originele ‘B’ zal afdraaien voor [bijnaam2] en het [bijnaam2] mensen wel leert
.Hij zegt dat hij eigenlijk maandagochtend naar binnen wil en vrijdagavond eruit. [belanghebbende 4] zegt [bijnaam2] nodig te hebben. Verdachte zegt dat hij een paar dagen met de broer van [bijnaam2] naar binnen gaat. Volgens verdachte loopt daar iedereen in en uit. In het gesprek van 16 oktober 2015 met kenmerk 9059.059 zegt verdachte dat hij en [belanghebbende 2] daar ‘s avonds hun vuile kleding en handschoenen in een zak doen en alles daar mee vandaan nemen. Verdachte zegt dat ze een stukje moeten lopen naar de bus toe en dat hun (derden), zo vuil als ze daar zijn, zo in het busje stappen.
In het gesprek van 22 oktober 2015 met kenmerk 9065.086 zegt [belanghebbende 4] dat hij tegen de [bijnaam1] heeft gezegd dat er 1500 liter eigen spullen staan. Hij heeft hem gevraagd een manier te verzinnen om het er goed uit te krijgen. De [bijnaam1] heeft gezegd dat [belanghebbende 4] hem (derde persoon) alles daar neer moet laten zetten en dan kijkt hij wat ze het beste kunnen doen. [belanghebbende] vraagt of [belanghebbende 4] 125 liter zwavel bestelt en zegt dat hij die zelf betaalt als verdachte er goed product uithaalt. [belanghebbende 4] zegt dat de [bijnaam1] dat doet. [belanghebbende 4] zegt dat broertje erbij is en die heeft altijd gesmolten. [belanghebbende] vraagt of zijn broertje het gaat smelten. [belanghebbende 4] bevestigt en zegt dat die [bijnaam1] het in de gaten houdt om te zien of er wat verbeterd kan worden.
In het gesprek van 23 oktober 2015 met kenmerk 9066.048 zegt verdachte dat er 150 liter P naar de klote geholpen is en dat [belanghebbende 4] het hok eens zou moeten zien en dat dan de tranen in je ogen komen. Verdachte zegt dat hij er een maand aan wil geven en dat hij dan eruit gaat.
In het gesprek van 28 oktober 2015 met kenmerk 9071.085 zegt [belanghebbende] dat hij hoopt dat die [bijnaam1] en iedereen zijn handschoenen hebben gebruikt. [belanghebbende 4] zegt dat die [bijnaam1] helemaal clean is, die heeft zijn spullen, zijn vuil, zijn stront allemaal meegenomen. In het gesprek van 28 oktober 2015 met kenmerk 9071.086 zegt [belanghebbende 4] dat er DNA ligt van de jongens van [belanghebbende] die daar werken. Volgens [belanghebbende 4] had de [bijnaam1] gezegd dat hij de voormiddag zou afwachten en als ze ‘s morgens niet geweest waren, hij ‘s middags gewoon aan het werk ging.
In het gesprek van 2 november 2015, met kenmerk 9076.075, vertelt [belanghebbende] over de [bijnaam 4] die het goed speelt als hij zich aan zijn zwijgrecht houdt en zijn contract, en dat de [bijnaam 4] gesproken heeft over een Turk of een Pool en dat er op zijn contract een Pool staat. [belanghebbende 5] zegt in dat gesprek dat die persoon (de [bijnaam 4] ) gewoon een varkensboer is. De rechtbank stelt vast dat medeverdachte [belanghebbende 6] de eigenaar van de bewuste loods in Stevensbeek is, dat deze [belanghebbende 6] een varkensboer is en dat hij tegen de politie had verklaard dat een Turk de loods gehuurd had waarbij hij een huurcontract heeft getoond met daarop de gegevens van een Poolse man. Om die redenen is de rechtbank er van overtuigd dat waar in de gesprekken wordt gesproken over de (varkens) [bijnaam 4] , dit medeverdachte [belanghebbende 6] betreft en deze gesprekken zien op het bewuste laboratorium in Stevensbeek.
In het gesprek van 13 november 2015 met kenmerk 9087.072 zegt [belanghebbende 4] dat ze de [bijnaam 4] vragen hebben gesteld over de [bijnaam3] . Hij zegt dat de [bijnaam 4] drie keer met die [bijnaam3] heeft gebeld voordat ze vast gingen en dat ze die [bijnaam3] in de straat hebben aangehouden. Verdachte zegt dat de [bijnaam3] daar twee quads had staan bij de [bijnaam 4] en dat het vrienden waren. Verdachte zegt dat als ze maar een klein beetje DNA vinden van de [bijnaam3] , de [bijnaam 4] de mist in gaat met zijn verhaal. Verdachte vraagt aan [belanghebbende 5] of hij heeft gezien hoe de [bijnaam3] binnen werkte. [belanghebbende 5] weet zeker dat ze DNA van de [bijnaam3] gaan vinden. Volgens verdachte gaan ze van [bijnaam2] broer ook DNA vinden.
Ook uit de inhoud van de overige in de bewijsbijlage aangehaalde gesprekken tussen, met of over verdachte en de medeverdachten [belanghebbende] ( [bijnaam2] of [bijnaam2] ’), [belanghebbende 2] [belanghebbende 5] , [belanghebbende 7] (‘ [bijnaam3] ’) en [belanghebbende 6] (‘de [bijnaam 4] ’), in onderlinge samenhang bezien, kan naar het oordeel van de rechtbank worden afgeleid dat het in deze gesprekken steeds gaat over het laboratorium in Stevensbeek. Dat het in deze gesprekken steeds dit laboratorium betreft blijkt te meer uit het gesprek van 28 oktober 2015, met kenmerk 9071.088, enkele uren na de ontdekking van het laboratorium in Stevensbeek, waaruit naar het oordeel van de rechtbank kan worden afgeleid dat het laboratorium in Stevensbeek de enige productieplaats was van [belanghebbende] , nu hij in dit gesprek zegt dat hij gelijk door wil en een nieuwe plek gaat zoeken.
Verdachte heeft met betrekking tot voornoemde OVC-gesprekken geen verklaringen willen afleggen en zich beroepen op zijn zwijgrecht.
De betrokkenheid van verdachte bij overige Opiumwetdelicten.
In het gesprek van 28 oktober 2015 met kenmerk 9071.088 zegt [belanghebbende] ‘Luister, we gaan gelijk door. Ik ga kijken voor een plek. Ik denk dat ik binnen een paar dagen een plek heb.’ [belanghebbende 4] zegt dat [belanghebbende] dan gewoon begint met die apaan. [belanghebbende] bevestigt, hij begint met die apaan en het afmaken van de ‘P’. Hij zegt dat hij de ‘P’ daar gelukkig niet had staan. In het gesprek van 28 oktober 2015 met kenmerk 9071.090 zegt [belanghebbende] dat hij nog 1700 liter ‘B’ heeft en die ‘P’ heeft hij ook nog. Volgens [belanghebbende] is dat een half miljoen waard. [belanghebbende] zegt dat [belanghebbende 4] aan die [bijnaam1] moet vragen wat voor ketel hij nodig heeft. [belanghebbende 4] zegt dat [bijnaam1] mee gaat smelten en alleen twee vaten nodig heeft. [belanghebbende] zegt dat hij het hok zelf regelt, hij kent alle boeren daar.
In het gesprek van 10 november 2015 met kenmerk 9084.052 zegt [belanghebbende] dat hij vooruit moet. Hij heeft twee ketels en weer een plek geregeld. Hij zegt dat het probleem met de ‘P’ is opgelost dus hij kan de P’ ook weer afdraaien. In het gesprek van 10 november 2015 met kenmerk 9084.075 zegt [belanghebbende] dat hij 300 liter heeft geregeld. Verdachte zegt dat hij maandag kan beginnen. [belanghebbende] zegt iets over het regelen van ruimtes en haalt woensdag twee ketels op
.Verdachte zegt dat [belanghebbende] het eerst naar hem moet laten komen, dan haalt hij de bovenste eraf, die gaat hij destilleren en afdraaien en dat de onderste dan teruggaat naar [voornaam] .
In het gesprek van 20 november 2015 met kenmerk 9094.071 zegt verdachte dat zij zo de uitslag krijgen van de Miauw die ze weggebracht hebben. In het gesprek van 20 november 2015 met kenmerk 9094.074 zegt verdachte dat [voornaam 2] het spul dat zij hebben gemaakt heeft getest en dat hij het waanzinnig vond, het zat tussen MDMA en coke in.
In het gesprek van 26 november 2015 met kenmerk 9100.082 zegt verdachte dat de A-olie bruin was en dat hij hem niet kan wassen maar moet overtrekken. [belanghebbende] vraagt of verdachte die gele bedoelt. Verdachte bevestigt en legt uit hoe hij de olie kan bewerken om hem weer wit te krijgen. In het gesprek van 26 november 2015 met kenmerk 9100.083 zegt verdachte dat je aan de PH kan zien of het goed is. Verdachte zegt dat ze hem vroegen om het te kristalliseren. Verdachte zegt dat hij dat gelijk gedaan heeft en dat de PH goed is. Verdachte zegt dat het kan zijn dat de ketel afgeeft. [belanghebbende] zegt tegen verdachte dat ze maar snel moeten beginnen aan die B-olie.
In het gesprek van 1 december 2015 met kenmerk 9105.076 zegt verdachte dat hij een deal heeft met Gorilla. Hij zegt dat het erop neer komt dat ze een hok hebben.
Verdachte heeft met betrekking tot voornoemde OVC-gesprekken geen verklaringen willen afleggen en zich beroepen op zijn zwijgrecht.
Berichten op PGP-telefoons.
De rechtbank stelt vast dat er geen berichten zijn uitgelezen van een PGP-telefoon die in bezit is geweest van verdachte. Verdachte wordt niet met zijn eigen voornaam en/of achternaam genoemd in de uitgelezen PGP-berichten op andere, tijdens het onderzoek bij de medeverdachten inbeslaggenomen telefoons. Indien in die berichten wordt gesproken over een ‘ [bijnaam1] ’, kan naar het oordeel van de rechtbank niet zonder meer de conclusie worden getrokken dat het ook hier verdachte betreft, nu deze gesprekken (grotendeels) zijn gevoerd in een eerdere periode en dit geen bijnaam is die zonder meer exclusief aan verdachte kan worden toebedeeld.
Tussenconclusie.
Gelet op al het voorgaande, in onderlinge samenhang bezien, acht de rechtbank bewezen dat verdachte een actieve rol heeft gespeeld bij het produceren van synthetische drugs in het laboratorium aan de [adres 3] in Stevensbeek en, na ontdekking van dit laboratorium, op één of meer andere plaatsen in Nederland. Verdachtes bijdrage strekt wezenlijk verder dan de adviserende rol op de achtergrond, zoals door de verdediging is gesteld. Het verweer van de verdediging wordt dan ook verworpen.
Periode.
Het eerste OVC-gesprek waaruit naar het oordeel van de rechtbank blijkt van betrokkenheid van verdachte bij het laboratorium in Stevensbeek dateert van 5 september 2015. Op 28 oktober 2015 is het laboratorium in Stevensbeek aangetroffen. Het laatste OVC-gesprek waaruit naar het oordeel van de rechtbank blijkt van betrokkenheid van verdachte bij overtredingen van de Opiumwet op andere plaatsen dan Stevensbeek dateert van 1 december 2015. Dat verdachte voor 5 september 2015 en na 1 december 2015 op enige wijze betrokken is geweest bij de productie van op lijst I van de Opiumwet vermelde stoffen, kan naar het oordeel van de rechtbank niet wettig en overtuigend worden bewezen. In zoverre zal verdachte worden vrijgesproken.
Medeplegen.
Gelet op de inhoud van de in de bewijsbijlage opgenomen OVC-gesprekken kan naar het oordeel van de rechtbank wettig en overtuigend worden bewezen dat verdachte het feit heeft gepleegd in nauwe en bewuste samenwerking met een ander of anderen. Het werken in een drugslaboratorium kan naar het oordeel van de rechtbank worden aangemerkt als een bijdrage van voldoende wezenlijke betekenis aan het gehele productieproces. Daarnaast blijkt uit de aangehaalde OVC-gesprekken dat verdachte, ook als hij niet zelf aan het produceren was, zeer nauw betrokken was bij het productieproces in het laboratorium in Stevensbeek. Het andersluidende verweer van de verdediging wordt verworpen.
Voorbereidingshandelingen in de zin van artikel 10a Opiumwet.
De rechtbank acht bewezen dat verdachte zich gedurende een periode van een kleine drie maanden bezig heeft gehouden met de productie van synthetische drugs. Door zich hiermee bezig te houden, verrichtte verdachte noodzakelijkerwijs ook de nodige voorbereidingshandelingen. Dat verdachte naast deze aan die productie inherente voorbereidingshandelingen ook nog op andere wijze betrokken is geweest bij voorbereidingshandelingen als bedoeld in artikel 10a Opiumwet, kan op grond van de bewijsmiddelen niet worden vastgesteld. Gelet daarop zal verdachte worden vrijgesproken van het medeplegen van het eveneens onder feit 1 ten laste gelegde voorbereiden en/of bevorderen van een feit zoals bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet.
Conclusie.
Op grond van de inhoud van de bijgevoegde bewijsmiddelen en hetgeen hiervoor is overwogen, acht de rechtbank het onder feit 1 ten laste gelegde, voor zover dit ziet op het medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met artikel 2, aanhef en onder B van de Opiumwet, wettig en overtuigend bewezen zoals hierna onder “de bewezenverklaring” nader zal worden aangegeven.
Het oordeel van de rechtbank ten aanzien van feit 2.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 4 april 2016 in zijn woning in Rotterdam en in de [naam2] in Capelle aan den IJssel hoeveelheden van op lijst I van de Opiumwet vermelde stoffen aanwezig heeft gehad. Dat verdachte dit feit samen met één of meer anderen heeft gepleegd, kan naar het oordeel van de rechtbank niet wettig en overtuigend worden bewezen. De enkele omstandigheid dat medeverdachte [belanghebbende 5] ook toegang had tot deze loods, acht de rechtbank daarvoor onvoldoende. In zoverre zal verdachte dan ook van dit feit worden vrijgesproken. Ten aanzien van de in de woning van verdachte aangetroffen hoeveelheid rode tabletten (logo: 2 hartjes over elkaar) stelt de rechtbank vast dat het Nederlands Forenisch Instituut een monster uit deze partij heeft getest maar dat niet kon worden vastgesteld dat deze tabletten MDMA bevatten. Ook in zoverre wordt verdachte vrijgesproken.
Op grond van de inhoud van de bijgevoegde bewijsmiddelen acht de rechtbank het onder feit 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen zoals hierna onder “de bewezenverklaring” nader zal worden aangegeven.
Het oordeel van de rechtbank ten aanzien van feit 3.
Ter beoordeling staat of verdachte zich in de periode van 1 januari 2014 tot en met
4 april 2016 schuldig heeft gemaakt aan witwassen ten aanzien van een geldbedrag van € 70.583,91.
De rechtbank neemt als uitgangspunt dat er geen direct bewijs voor (een) brondelict(en) aanwezig is.
Gelet daarop dient de rechtbank allereerst vast te stellen of de door de officier van justitie aangedragen feiten en omstandigheden van dien aard zijn dat zonder meer sprake is van een vermoeden van witwassen. Als een dergelijk geval zich voordoet, mag van de verdachte worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van het geld of de goederen. Zo’n verklaring moet concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk zijn.
Bij de beoordeling van deze verklaring spelen de omstandigheden waaronder en het moment en de wijze waarop deze tot stand is gekomen een rol. Zo kan het van belang zijn of de verdachte van meet af aan een tegenwicht tegen de verdenking heeft geboden of dat hij eerst in een laat stadium van het onderzoek is gaan verklaren op een wijze die aan de hiervoor genoemde vereisten voldoet.
Vermoeden van witwassen.Gelet op de inhoud van de bewijsmiddelen ten aanzien van dit feit, zoals opgenomen in de bewijsbijlage, stelt de rechtbank het volgende vast. Volgens de gegevens bij de Belastingdienst en de ING Bank heeft verdachte samen met zijn echtgenote [belanghebbende 8] een en/of bankrekening. Uit analyse van deze bankrekening blijkt dat er in de periode van 1 januari 2014 tot en met 22 februari 2016 op deze rekening contante stortingen plaatsvonden voor een totaalbedrag van € 150.540,-. In deze zelfde periode bedroegen de contante opnames totaal € 12.190,-. Er is daardoor in deze periode € 138.350,- meer gestort dan er is opgenomen. In de periode gelegen tussen 23 februari 2016 en 4 april 2016 is er een contant bedrag van € 1.000,- op de en/of rekening gestort en werd er een bedrag van € 200,- contant opgenomen. Er is daardoor in deze periode € 800,- meer gestort dan er is opgenomen.
Bij raadpleging van het Kadaster bleek dat [verdachte] voor de helft rechthebbende is van een recreatieperceel op de locatie “ [naam] ”. De kadastrale aanduiding [nummer] is in eigendom van [belanghebbende 9] , een dochter van [verdachte] en zijn ex-vrouw. Uit de gegevens van de bankrekening van de dochter van [verdachte] blijkt dat er op deze rekening in de periode 28 maart 2014 tot en met 27 maart 2015 voor een bedrag van € 4.950,- aan contant geld is gestort, waarmee steeds op dezelfde dagen giraal de staanplaats van de stacaravan werd betaald.
Uit onderzoek door de politie is gebleken dat verdachte in de periode van 28 november 2014 tot en met 31 maart 2016 auto’s heeft gehuurd bij [huurbedrijf] . In de periode van 28 november 2014 tot en met 25 februari 2016 heeft [verdachte] vanwege deze autohuur contant een bedrag van € 13.267,- betaald en voor de periode van 7 september 2015 tot 7 oktober 2015 heeft [verdachte] contant een bedrag van € 724,91 betaald. Totaal is dit een bedrag van € 13.991,91 aan contante betalingen.
Verder is uit politieonderzoek gebleken dat verdachte op 17 juni 2015 een voorgenomen geldtransactie van € 2.000,- heeft afgebroken, terwijl voornoemde [belanghebbende 8] net daarvoor een bedrag van € 1.800,- naar Spanje had gestuurd.
Uit gegevens van de Belastingdienst is gebleken dat de door verdachte en zijn echtgenote opgegeven inkomsten over 2014 tot en met het eerste kwartaal van 2016 totaal € 91.258,- hebben bedragen. Deze inkomsten worden in het kader van het witwasonderzoek als legale inkomsten aangemerkt.
Gelet op alle onderzoeksbevindingen zoals hiervoor weergegeven, wordt door de politie gesteld dat verdachte in de onderzoeksperiode voor een bedrag van € 70.583,91 meer uitgaven heeft gedaan dan hij legaal heeft ontvangen. Bovenstaande onderzoeksresultaten en vaststellingen zijn door de verdediging op zichzelf niet betwist.
Naar het oordeel van de rechtbank zijn de hiervoor weergegeven feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, van dien aard dat zij het vermoeden van witwassen rechtvaardigen. Hierbij betrekt de rechtbank de omstandigheid dat verdachte bewijsbaar betrokken is geweest bij criminele activiteiten (zie de bewezenverklaring van feit 1 en 2).
De verklaring van verdachte over de herkomst van het geld.Verdachte heeft verklaard dat hij sinds 15 jaar een overeenkomst heeft met een bedrijf in Marokko. Dat bedrijf heeft een overeenkomst met een Chinees bedrijf. De bedrijven handelen in partijgoederen. Verdachte krijgt naar eigen zeggen een provisie over de verkochte materialen, tussen de € 30.000,- en € 60.000,- per jaar. Voor dat bedrag doet verdachte dan jaarlijks de aangifte inkomsten- en omzetbelasting. In totaal verdient verdachte tussen de € 40.000,- en € 70.000,- per jaar, dat is inclusief zijn AOW. Verdachte ontvangt de inkomsten van het bedrijf contant. Hij verklaart dat hij destijds met de Belastingdienst heeft afgesproken dat het zo zou gaan.
De rechtbank acht de verklaring van verdachte niet aannemelijk, nu verdachte zijn gestelde werkzaamheden voor dat bedrijf in Marokko, noch de afspraak met de Belastingdienst op enige wijze nader heeft onderbouwd.
Nu een legale herkomst van het geldbedrag van € 70.583,91 op geen enkele manier is gebleken, is de rechtbank van oordeel dat het niet anders kan dan dat dit geldbedrag uit misdrijf afkomstig is, van welke herkomst verdachte moet hebben geweten. De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het witwassen van voornoemd geldbedrag in de periode van 1 januari 2014 tot en met
4 april 2016. Gelet op de omvang en duur gedurende welke verdachte zich hieraan schuldig heeft gemaakt, acht de rechtbank eveneens bewezen dat verdachte van dit witwassen een gewoonte heeft gemaakt. Het andersluidende verweer van de verdediging wordt verworpen.
Medeplegen.
Dat verdachte dit feit heeft gepleegd in nauwe en bewuste samenwerking met een ander of anderen kan naar het oordeel van de rechtbank niet wettig en overtuigend worden bewezen. In zoverre zal verdachte worden vrijgesproken.
Conclusie.
Op grond van de inhoud van de bijgevoegde bewijsmiddelen en hetgeen hiervoor is overwogen, acht de rechtbank het onder feit 3 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen zoals hierna onder “de bewezenverklaring” nader zal worden aangegeven.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
ten aanzien van feit 1
in de periode van 5 september 2015 tot en met 1 december 2015 te Stevensbeek en één of meer andere plaatsen in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen (telkens) opzettelijk heeft bereid en/of bewerkt en/of verwerkt hoeveelheden van een materiaal bevattende een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
ten aanzien van feit 2
op 04 april 2016 opzettelijk aanwezig heeft gehad:
- in een woning aan de [adres 2] :
* een gripzakje met 20 groene tabletten (logo: Mickey Mouse) bevattende MDMA;
* 29,36 gram bruine kristallen, bevattende MDMA;
* 2,15 gram geelkleurige kristallen, bevattende MDMA;
* 4,98 gram beigekleurige kristallen, bevattende MDMA;
* 2 roze tabletten (logo: Mickey Mouse), bevattende MDMA,
zijnde MDMA een stof vermeld op lijst 1 bij de Opiumwet;
- in een [naam2] in Capelle aan den IJssel:

* jerrycans met daarin een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine, zijnde een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;

ten aanzien van feit 3
in de periode van 1 januari 2014 tot en met 4 april 2016 in Nederland een geldbedrag van in totaal 70.583,91 euro heeft omgezet, terwijl hij wist dat dit geldbedrag geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf, en hij van het plegen van dit feit een gewoonte heeft gemaakt.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten. Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf en/of maatregel.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie eist een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 6 jaar met aftrek van het voorarrest en onttrekking aan het verkeer van de onder verdachte inbeslaggenomen voorwerpen. Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht. De officier van justitie maakt kenbaar voornemens te zijn een vordering als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht aanhangig te maken.
Het standpunt van de verdediging.
Indien de rechtbank komt tot een bewezenverklaring van één of meer feiten, stelt de verdediging zich op het standpunt dat bij het bepalen van de strafmaat rekening moet worden gehouden met de relatief beperkte (adviserende) rol van verdachte bij feit 1 en met de relatief korte pleegperiode bij feit 1. Verder wordt verzocht rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte, en dan met name met de ziekte van de dochter van verdachte, nu verdachte haar mantelzorg wil gaan bieden. Om al deze redenen verzoekt de verdediging om een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen die de duur van het voorarrest niet overstijgt.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. Verdachte is actief betrokken geweest bij de productie van synthetische drugs in een grootschalig laboratorium. Hij heeft zelf synthetische drugs geproduceerd en medeverdachten van advies voorzien ten aanzien van verschillende productieprocessen. De (chemische processen bij de) productie van synthetische drugs, de ongecontroleerde opslag van chemicaliën ten behoeve van deze productie en de dumpingen van drugsafval brengen grote veiligheidsrisico’s en risico’s voor de volksgezondheid met zich. Het is ook algemeen bekend dat het gebruik van synthetische drugs grote gezondheidsrisico’s met zich brengt voor de gebruikers van deze drugs, dat voornoemde drugs kunnen leiden tot een lichamelijke of geestelijke verslaving en dat verslaafde gebruikers misdrijven plegen om aan geld te komen om in hun verslaving te kunnen voorzien. Het is tot slot ook een feit van algemene bekendheid dat de productie van en handel in synthetische drugs in handen is van grote, georganiseerde criminele verbanden die daarmee grote winsten maken en hun belangen in deze handel en productie beschermen met geweld en bedreiging met geweld. Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van een hoeveelheid harddrugs en aan gewoontewitwassen. Dit alles rekent de rechtbank verdachte zwaar aan. Verdachte heeft op geen enkele wijze verantwoordelijkheid genomen voor zijn gedrag.
De rechtbank betrekt verder ten nadele van verdachte dat uit het dossier is gebleken dat verdachte meerdere keren met medeverdachte [belanghebbende 5] aanwezig is geweest bij ontmoetingen tussen diverse hoofdverdachten in het onderzoek Explorer in het pand gelegen aan de [adres 4] , waar hoofdzakelijk werd gesproken over de (grootschalige) handel in en de productie van synthetische drugs. Verdachte heeft zich hier op geen enkel moment van gedistantieerd. Sterker nog, het plan was dat de medeverdachte [belanghebbende 5] , een nog jonge man, (verder) door verdachte zou worden opgeleid in de handel in – en productie van – synthetische drugs. Ook dit rekent de rechtbank verdachte zwaar aan.
Tot slot betrekt de rechtbank bij haar beslissing de omstandigheid dat verdachte eerder voor Opiumwetdelicten is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 10 jaar. Deze straf heeft verdachte er kennelijk niet van weerhouden zich opnieuw met dergelijke feiten in te laten.
Gelet op al het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een forse gevangenisstraf van hierna te noemen duur. De rechtbank ziet in de door de verdediging aangevoerde persoonlijke omstandigheden geen aanleiding om van het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf af te zien, noch ziet de rechtbank aanleiding om mee te gaan met de door de verdediging bij een bewezenverklaring voorgestelde straf. Gelet op de ernst van de feiten zou een andersoortige straf dan een langdurige, het voorarrest in aanzienlijke mate overstijgende gevangenisstraf geen recht doen aan de ernst van het bewezen verklaarde.
De rechtbank zal een lichtere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, nu de rechtbank tot een andere bewezenverklaring komt met een (ten aanzien van feit 1) aanzienlijk kortere pleegperiode, en daarnaast van oordeel is dat de straf die de rechtbank zal opleggen de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt.

Beslag.

De rechtbank is van oordeel dat de in het dictum nader te noemen inbeslaggenomen voorwerpen vatbaar zijn voor onttrekking aan het verkeer, omdat - zoals blijkt uit het onderzoek ter terechtzitting – dit voorwerpen zijn met betrekking tot welke de feiten zijn begaan en het ongecontroleerde bezit hiervan in strijd is met de wet. Voor zover het de inbeslaggenomen drugs betreft, zijnde middelen vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, dienen die middelen op grond van artikel 13a van de Opiumwet te worden onttrokken aan het verkeer.

Verzoek schorsing voorlopige hechtenis.

De rechtbank wijst het door de verdediging gedane verzoek om de voorlopige hechtenis opnieuw te schorsen af. De rechtbank acht verdachte schuldig aan zeer ernstige strafbare feiten en er zijn geen dringende persoonlijke omstandigheden gebleken die een schorsing van de voorlopige hechtenis rechtvaardigen.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
27, 36b, 36c, 47, 57, 420bis, 420ter Wetboek van Strafrecht;
2, 10, 13a Opiumwet.

DE UITSPRAAK

Verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:
T.a.v. feit 1:
Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 aanhef en onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
T.a.v. feit 2:
Opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, eerste lid aanhef en onder C, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
T.a.v. feit 3:
Gewoontewitwassen.

Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.

Legt op de volgende straf en maatregel.
T.a.v. feit 1, feit 2, feit 3:
Gevangenisstraf voor de duur van 3 jaar met aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht.
T.a.v. feit 1, feit 2:
Onttrekking aan het verkeer van de inbeslaggenomen goederen, te weten: de voorwerpen met nummers 1 tot en met 13 op de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen van 17 februari 2017.Deze lijst is in kopie aan dit vonnis gehecht.

Wijst af het verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis.

Dit vonnis is gewezen door:
mr. M.A. Waals, voorzitter,
mr. E.W. van den Heuvel en mr. S.J.W. Hermans, leden,
in tegenwoordigheid van mr. S. Kriekaard, griffier,
en is uitgesproken op 2 juni 2017.