ECLI:NL:RBOBR:2017:2926

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
31 mei 2017
Publicatiedatum
30 mei 2017
Zaaknummer
01/865018-17
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor wederrechtelijk dwingen en diefstal met schadevergoeding aan slachtoffer

Op 31 mei 2017 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte, geboren in Teheran (Iran) in 1994, die beschuldigd werd van wederrechtelijk dwingen en diefstal. De zaak was aanhangig gemaakt na een dagvaarding op 12 april 2017, en de zitting vond plaats op 17 mei 2017. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 11 februari 2017 in Geldrop, gemeente Geldrop-Mierlo, een medewerkster van een tankstation heeft gedwongen tot de afgifte van geld door dreiging. De verdachte heeft de medewerkster bedreigd met de woorden "dit is een overval, ik wil geld" en heeft een flesje Chocomel gestolen. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van het primair ten laste gelegde feit, maar het subsidiaire feit van wederrechtelijk dwingen en de diefstal zijn bewezen verklaard. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 210 dagen, waarvan 170 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren. Daarnaast is de verdachte verplicht gesteld om een schadevergoeding van €500,00 aan het slachtoffer te betalen, vermeerderd met wettelijke rente. De rechtbank heeft rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en het feit dat hij berouw heeft getoond. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, en de beslissing is gegrond op verschillende artikelen van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Strafrecht
Parketnummer: 01/865018-17
Datum uitspraak: 31 mei 2017
Verkort vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te Teheran (Iran) op [geboortedatum] 1994,
wonende te [adres] .
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 17 mei 2017.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 12 april 2017.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1. hij op of omstreeks 11 februari 2017 te Geldrop, gemeente Geldrop-Mierlo, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld, in een [naam tankstation] tankstation aldaar medewerkster van dat tankstation [slachtoffer] heeft gedwongen tot de afgifte van geld ten bedrage van (ongeveer) 530 euro, in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [naam tankstation] Benzinepomp, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond dat hij, verdachte, in dat tankstation, in de ruimte achter de balie, welke niet voor het publiek bestemd is, dreigend op zeer korte afstand van die cassière/medewerkster [slachtoffer] is gaan staan en/of (aldus) de vluchtweg voor die [slachtoffer] heeft geblokkeerd, en/of daarbij dreigend heeft geroepen "dit is een overval, ik wil geld";
(artikel 317 Wetboek van Strafrecht)
Subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 11 februari 2017 te Geldrop, gemeente Geldrop-Mierlo,, [slachtoffer] , door geweld of enige andere feitelijkheid en/of door bedreiging met geweld of enige andere feitelijkheid gericht tegen die [slachtoffer] wederrechtelijk heeft gedwongen iets te doen, niet te doen of te dulden, te weten het pakken van geld ten bedrage van (ongeveer) 530 euro uit de kassa van het [naam tankstation] tankstation aldaar, door in dat tankstation, in de ruimte achter de balie, welke niet voor het publiek bestemd is, dreigend en/of dwingend en/of opdringerig op zeer korte afstand van die cassière/medewerkster [slachtoffer] te gaan staan en/of (aldus) de vluchtweg voor die [slachtoffer] te blokkeren, en/of daarbij dreigend en/of dwingend te roepen "dit is een overval, ik wil geld";
(artikel 284 Wetboek van Strafrecht)
2. hij op of omstreeks 11 februari 2017 te Geldrop, gemeente Geldrop-Mierlo, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen in het [naam tankstation] tankstation aldaar een flesje Chocomel, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [naam tankstation] Benzinepomp, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte;
(artikel 310 Wetboek van Strafrecht)
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in de vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Vrijspraak.

De rechtbank acht, met de officier van justitie en de verdediging, niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan verdachte onder
feit 1, primairis ten laste gelegd, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken. Om tot bewezenverklaring van het primaire te kunnen komen is vereist dat sprake is van geweld of bedreiging met geweld zoals in artikel 317 van het Wetboek van Strafrecht bedoeld. Naar het oordeel van de rechtbank leveren de in de tenlastelegging in dit verband genoemde feitelijke gedragingen echter geen geweld of bedreiging met geweld op.

De bewezenverklaring.

De rechtbank acht, op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de bewijsmiddelen, wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte
1.
subsidiair:
op 11 februari 2017 te Geldrop, gemeente Geldrop-Mierlo, [slachtoffer] , door enige feitelijkheid gericht tegen die [slachtoffer] wederrechtelijk heeft gedwongen iets te doen,
te weten het pakken van geld ten bedrage van ongeveer 530 euro uit de kassa van het [naam tankstation] tankstation aldaar, door in dat tankstation, in de ruimte achter de balie, welke niet voor het publiek bestemd is, dwingend en opdringerig op zeer korte afstand van die cassière/medewerkster [slachtoffer] te gaan staan en daarbij te roepen "dit is een overval, ik wil geld"
2. op 11 februari 2017 te Geldrop, gemeente Geldrop-Mierlo, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen in het [naam tankstation] tankstation aldaar een flesje Chocomel, toebehorende aan [naam tankstation] Benzinepomp
De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.
Door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen.
Indien tegen dit verkort vonnis beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis.
Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf en/of maatregel.

De eis van de officier van justitie.

De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ten aanzien van feit 1, subsidiair en feit 2 veroordeeld wordt tot een gevangenisstraf voor de duur van 210 dagen waarvan 170 dagen voorwaardelijk met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht en een proeftijd van drie jaren.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.

Het oordeel van de rechtbank.

Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft een jonge caissière die bij een pompstation werkte, gedwongen tot afgifte van een geldbedrag uit de kassalade.
Ondanks dat verdachte geen geweld heeft gebruikt en geen wapens bij zich had om zijn daad kracht bij te zetten, heeft hij een grote inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van het slachtoffer. Uit de slachtofferverklaring blijkt dat dit optreden van verdachte een voor het slachtoffer bijzonder traumatische ervaring is geweest, waarvan zij mogelijk nog jarenlang last van kan hebben. De herinnering eraan hindert haar in haar dagelijks bestaan.
Dit soort feiten leiden tot gevoelens van onveiligheid en angst in de samenleving. Verdachte heeft met die gevoelens geen of onvoldoende rekening gehouden toen hij besloot op deze manier aandacht te vragen voor zijn eigen psychische problematiek.
De rechtbank weegt in het voordeel van verdachte mee dat verdachte er ter zitting blijk van heeft gegeven dat hij de ernst van het door hem aan het slachtoffer aangedane leed inziet en oprecht berouw heeft getoond.
Verdachte heeft de door hem gepleegde strafbare feiten direct toegegeven en ook verder zijn volledige medewerking aan het onderzoek heeft verleend.
Voor wat betreft de persoon van verdachte heeft de rechtbank er in zijn voordeel rekening mee gehouden dat, hoewel een daarop toegesneden rapport van een deskundige ontbreekt, de rechtbank aanneemt dat het feit verdachte in enige mate verminderd kan worden toegerekend. De inhoud van het dossier, in het bijzonder het omtrent verdachte opgemaakte rapport van het Leger des Heils, de verhoren van verdachte bij de politie en de camerabeelden van het tankstation, biedt voldoende aanknopingspunten voor deze aanname.
Uit het omtrent verdachte opgemaakte rapport van het Leger des Heils blijkt dat verdachte sinds het plegen van de feiten en ook nadat de voorlopige hechtenis werd geschorst, een positieve wending aan zijn leven heeft gegeven. Verdachte heeft besef van zijn psychiatrische problematiek en is bereid om daarvoor de nodige medicatie te gebruiken.
De rechtbank volgt de reclassering in het advies dat bijzondere voorwaarden verbonden aan een voorwaardelijk strafdeel op dit moment niet aangewezen zijn.
Voor overvallen worden in de regel en ook volgens de oriëntatiepunten die binnen de rechtspraak zijn ontwikkeld, langdurige gevangenisstraffen opgelegd. Hoewel deze zaak kenmerken van een overval vertoont en de aan het slachtoffer aangejaagde vrees aanzienlijk is geweest, kan hij daarmee niet gelijkgeschakeld worden. Bovendien is het wettelijk strafmaximum van het bewezen verklaarde feit dwang veel lager dan dat van afpersing, te weten een gevangenisstraf van maximaal negen maanden of een geldboete. De apart tenlastegelegde en bewezenverklaarde diefstal van een flesje chocomel is bij de strafoplegging voorts van beperkt gewicht.
De rechtbank is van oordeel dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf van na te noemen duur, maar deze zal, gelet op het voorgaande minder hoog zijn dan in zaken waarin daadwerkelijk van een overval gesproken kan worden.
De rechtbank zal de gevangenisstraf voor een groot gedeelte voorwaardelijk opleggen om verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen.
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] .De rechtbank acht de vordering, tot een bedrag van € 500,00 aan immateriële schadevergoeding, in haar geheel toewijsbaar, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict, 11 februari 2017, tot de dag der algehele voldoening.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil.
Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict tot de dag der algehele voldoening.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
Wetboek van Strafrecht art. 10, 14a, 14b, 14c, 24c, 27, 36f, 57, 284, 310.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat verdachte het onder feit 1, primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart het ten laste gelegde onder feit 1 subsidiair en feit 2 bewezen zoals hiervoor is omschreven;
verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart dat het bewezen verklaarde oplevert de misdrijven:

T.a.v. feit 1, subsidiair:een ander door een feitelijkheid, gericht tegen die ander, wederrechtelijk dwingen iets te doenT.a.v. feit 2:diefstal verklaart verdachte hiervoor strafbaar;

legt op de volgende straf en maatregel:

T.a.v. feit 1 subsidiair, feit 2:Gevangenisstraf voor de duur van 210 dagen met aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht waarvan 170 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 3jaren.

T.a.v. feit 1 subsidiair:Maatregel van schadevergoeding van € 500,00 subsidiair 10 dagen hechtenis.

Legt derhalve aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer] van een bedrag van € 500,= (zegge: vijfhonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 10 dagen hechtenis. Het bedrag bestaat uit immateriële schadevergoeding.
De toepassing van de vervangende hechtenis heft de hiervoor genoemde betalingsverplichting niet op.
Het totale bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict, 11 februari 2017, tot aan de dag der algehele voldoening.

Beslissing op de vordering van de benadeelde partij:

Wijst de vordering van de benadeelde partij toe en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] , van een bedrag van € 500,= (zegge: vijfhonderd euro) aan immateriële schadevergoeding.
Het totale toegewezen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict tot aan de dag der algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil.
Veroordeelt verdachte verder in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, komt daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat te vervallen.
De rechtbank heft op het tegen verdachte verleende bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van heden. Deze voorlopige hechtenis is op 23 maart 2017 reeds geschorst.Dit vonnis is gewezen door:
mr. C.A. Mandemakers, voorzitter,
mr. T. van de Woestijne en mr. A.M. Bossink, leden,
in tegenwoordigheid van mr. C.A.M. Wentholt, griffier,
en is uitgesproken op 31 mei 2017.