ECLI:NL:RBOBR:2017:2925

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
31 mei 2017
Publicatiedatum
30 mei 2017
Zaaknummer
01/845730-16
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor bedreiging met zware mishandeling van agenten, doorrijden na aanrijding en diefstallen met braak

Op 31 mei 2017 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van meerdere strafbare feiten, waaronder bedreiging met zware mishandeling van twee agenten, doorrijden na een aanrijding en twee diefstallen met braak. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 8 maanden, met aftrek van voorarrest. Daarnaast is de verdachte verplicht om schadevergoeding te betalen aan de slachtoffers. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de poging tot zware mishandeling en heling, omdat er onvoldoende bewijs was voor deze beschuldigingen.

De zaak kwam aan het licht na een incident op 17 november 2016 in Eindhoven, waarbij de verdachte met zijn auto op de agenten inreed. De rechtbank heeft de verklaringen van de agenten en de verdachte zorgvuldig gewogen, maar kon niet vaststellen dat er sprake was van een poging tot zware mishandeling. De rechtbank oordeelde dat de verdachte wel degelijk de agenten had bedreigd, wat leidde tot de veroordeling voor dit feit.

De rechtbank heeft ook de ernst van de gepleegde feiten in overweging genomen, evenals de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, die eerder was veroordeeld voor vergelijkbare misdrijven. De rechtbank heeft de straf bepaald op basis van de oriëntatiepunten voor strafoplegging en heeft de vordering van de benadeelde partijen toegewezen, waarbij de verdachte werd verplicht tot betaling van schadevergoeding.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Strafrecht
Parketnummer: 01/845730-16
Datum uitspraak: 31 mei 2017
Verkort vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1980,
thans gedetineerd te: PI Vught, Vosseveld 2 HvB Regulier.
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 24 februari 2017 en 17 mei 2017.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 17 januari 2017.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1. hij op of omstreeks 17 november 2016 te Eindhoven ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] , beiden hoofdagent van politie Eenheid Oost Brabant opzettelijk
zwaar lichamelijk letsel toe te brengen met een door hem verdachte bestuurde auto meermalen, althans eenmaal is ingereden op voornoemde [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of met een door hem, verdachte bestuurde auto, is ingereden op een rijdende politieauto waarin voornoemde [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] zich bevonden,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 17 november 2016 te Eindhoven [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] , beiden hoofdagent bij politie Eenheid Oost Brabant heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers is verdachte toen daar opzettelijk dreigend
met een door hem verdachte bestuurde auto meermalen, althans eenmaal is ingereden op voornoemde [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of met een door hem, verdachte bestuurde auto, is ingereden op een rijdende politieauto waarin voornoemde [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] zich bevonden;
2. hij, als degene door wiens gedraging een verkeersongeval was veroorzaakt,
welke gedraging hij als bestuurder van een motorrijtuig had verricht en welk verkeersongeval had plaatsgevonden in Eindhoven op/aan de Tongelresestraat, op of omstreeks 17 november 2016 (voornoemde) plaats van vorenbedoeld ongeval heeft verlaten, terwijl bij dat ongeval, naar hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden, aan een ander ( [slachtoffer 3] ) schade was toegebracht;
3. hij op of omstreeks 27 oktober 2016 te Helmond tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een cafe gelegen aan de Veestraat heeft weggenomen een kluis met daarin een hoeveelheid geld, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [naam slachtoffer] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededaders, waarbij verdachte en/of zijn mededaders zich de toegang tot de plaats van het misdrijf hebben verschaft en/of die/dat weg te nemen die kluis onder zijn/haar/hun bereik hebben gebracht door middel van
braak en/of verbreking;
4. hij op of omstreeks 05 november 2016 te Helmond tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit supermarkt [naam supermarkt] heeft weggenomen een bakje/potje met geld, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [naam supermarkt] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededaders, waarbij verdachte en/of zijn mededaders zich de toegang tot de plaats van het misdrijf hebben verschaft en/of die/dat weg te nemen potje/bakje onder zijn/haar/hun bereik hebben gebracht door middel van braak en/of verbreking;
5. hij op of omstreeks 17 november 2016 te Eindhoven, een goed te weten een personenauto (merk Volvo) heeft verworven, voorhanden gehad, en/of overgedragen,terwijl hij ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van die personenauto wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden, dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in de vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Vrijspraak.

De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan verdachte onder feit 1, primair en feit 5 is ten laste gelegd, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
De rechtbank onderscheidt op grond van de aangiftes van en het proces-verbaal van bevindingen opgemaakt door verbalisanten [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] (hierna: de verbalisanten) drie situaties waarbij verdachte de verbalisanten zou hebben geprobeerd te verwonden. De rechtbank zal deze drie situaties hierna ieder afzonderlijk bespreken. De rechtbank hecht eraan om vooraf op te merken dat de gebeurtenissen die dag ongetwijfeld fors indruk zullen hebben gemaakt op verbalisanten. Het is nu echter aan de rechtbank om op grond van juridische criteria vast te stellen welk strafrechtelijk verwijt verdachte hiervan al dan niet kan worden gemaakt. Daarbij kan de rechtbank voor wat betreft de waarnemingen van de verbalisanten slechts putten uit de inhoud van het dossier.
De eerste situatie ontstaat na de eerste staandehouding van verdachte. Verbalisanten relateren daarover dat verdachte daarna achteruit wegrijdt en dat zij beiden dienen weg te springen om niet bekneld te raken tussen de door verdachte bestuurde auto en hun dienstauto. De feitelijke situatie ter plaatse is de rechtbank echter op grond van het dossier en de verklaring van verdachte ter terechtzitting niet inzichtelijk geworden. Verbalisanten relateren namelijk op een eerder moment dat de dienstauto tot stilstand is gebracht naast (derhalve niet achter) de door verdachte bestuurde auto. Ook verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat de dienstauto naast, schuin voor zijn auto tot stilstand kwam. Een situatieschets of andere informatie die inzicht biedt in de feitelijke situatie ontbreekt voorts in het dossier. Onduidelijk blijft daarmee waarom verbalisanten dienden weg te springen om beknelling tussen de door verdachte bestuurde auto en hun dienstvoertuig te voorkomen, terwijl verdachte achteruit reed en het dienstvoertuig niet achter de auto van verdachte lijkt te hebben gestaan. Bovendien is onvoldoende duidelijk geworden met welke snelheid verdachte (ongeveer) achteruit is gereden.
De tweede situatie ontstaat als verdachte wegrijdt en de verbalisanten in hun dienstauto de achtervolging inzetten. Op enig moment ontstaat een botsing tussen beide rijdende auto’s. Zowel verbalisanten als verdachte ter terechtzitting hebben daarover verklaard dat verdachte tegen de dienstauto is aangereden. De rechtbank kan op basis van het dossier en wat ter terechtzitting is besproken echter ook hier niet vaststellen met welke snelheid de beide auto’s reden toen de botsing plaatsvond. Daarnaast is bij de vraag of gesproken kan worden van een poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel relevant op welke plaats de auto van verdachte de dienstauto heeft geraakt. In dit geval blijkt uit een aanvullend proces-verbaal van verbalisant [slachtoffer 1] dat als gevolg van de botsing schade is ontstaan aan de voorbumper van de dienstauto. De rechtbank leidt hieruit af dat verdachte het dienstauto niet heeft geraakt ter hoogte van de voorportieren, de plaats waar de inzittenden van de dienstauto zich bevonden.
De derde situatie ontstaat als het voertuig van verdachte tot stilstand is gekomen tegen een verkeersbord. Verbalisant [slachtoffer 1] opent vervolgens het bijrijdersportier van het voertuig van verdachte en verbalisant [slachtoffer 2] bevindt zich ter hoogte van het bestuurdersportier. Verdachte rijdt vervolgens vooruit weg, waarna beide verbalisanten wegspringen. Verbalisant [slachtoffer 1] verklaart daarover dat hij niet meegesleurd wilde worden door de auto en niet klem wilde komen te zitten tussen het bijrijdersportier en de gevel van een pand. Verbalisant [slachtoffer 2] verklaart daarover dat hij niet geraakt wilde worden door de auto. Ook hier geldt dat naar het oordeel van de rechtbank de feitelijke situatie ter plaatse niet inzichtelijk is geworden, mede omdat een situatieschets of andere nadere informatie over de plaats delict ontbreekt. Zo blijft onduidelijk waarom verbalisant [slachtoffer 2] meent dat hij moest wegspringen om niet te worden geraakt, terwijl de auto vooruit reed en deze verbalisant heeft verklaard dat hij zich ter hoogte van het bestuurdersportier, derhalve - zo lijkt het - naast de auto van verdachte bevond. Voor wat betreft verbalisant [slachtoffer 1] blijft onduidelijk waar hij zich precies bevond ten opzichte van het geopende bijrijdersportier (aan de voorzijde of de achterzijde ervan) en of hij daar een reëel risico liep bekneld te raken. Daarbij is van belang dat verdachte, in een poging te ontkomen, kennelijk vooruitreed, zodat niet waarschijnlijk lijkt dat de gevel van het door verbalisant [slachtoffer 1] genoemde pand zich vóór de auto van verdachte bevond.
Gelet op de hiervoor genoemde feiten en omstandigheden is naar het oordeel van de rechtbank in geen van de drie hiervoor onderscheiden situaties vast te stellen dat verdachte door zijn rijgedrag de aanmerkelijke kans in het leven heeft geroepen dat aan één of beide verbalisanten zwaar lichamelijk letsel zou worden toegebracht. De rechtbank zal verdachte dan ook van de onder feit 1 primair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling vrijspreken.
Gelet op de hiervoor genoemde onduidelijkheden ontbreekt naar het oordeel van de rechtbank tevens wettig en overtuigend bewijs voor de subsidiair tenlastegelegde bedreiging voor zover het betreft de hiervoor als eerste en derde omschreven situaties.
De rechtbank zal verdachte voorts vrijspreken van de onder 5 tenlastegelegde heling van een auto, nu verdachte bij vonnis van heden in de zaak met parketnummer 01/820138-17 is veroordeeld voor een woninginbraak, waarbij verdachte ter terechtzitting heeft erkend dat hij daarbij ook de desbetreffende personenauto heeft gestolen.

De bewezenverklaring.

De rechtbank acht, op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de bewijsmiddelen, wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte
1. subsidiair:
op 17 november 2016 te Eindhoven [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , beiden hoofdagent bij politie Eenheid Oost Brabant heeft bedreigd met zware mishandeling, immers is verdachte toen daar opzettelijk dreigend
met een door hem verdachte bestuurde auto ingereden op een rijdende politieauto waarin voornoemde [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] zich bevonden
2. als degene door wiens gedraging een verkeersongeval was veroorzaakt,
welke gedraging hij als bestuurder van een motorrijtuig had verricht en welk verkeersongeval had plaatsgevonden in Eindhoven op de Tongelresestraat, op 17 november 2016 voornoemde plaats van vorenbedoeld ongeval heeft verlaten, terwijl bij dat ongeval, naar hij wist, aan een ander ( [slachtoffer 3] ) schade was toegebracht
3. op 27 oktober 2016 te Helmond, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in een café gelegen aan de Veestraat heeft weggenomen een kluis met daarin een hoeveelheid geld, toebehorende aan [naam slachtoffer] , waarbij verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en die weg te nemen kluis onder zijn bereik heeft gebracht door middel van
braak
4. op 05 november 2016 te Helmond, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in supermarkt [naam supermarkt] heeft weggenomen een bakje/potje met geld, toebehorende aan een ander dan aan verdachte, waarbij verdachte dat weg te nemen potje/bakje onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking
De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.
Door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen.
Indien tegen dit verkort vonnis beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis.
Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf en/of maatregel.

De eis van de officier van justitie.

De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ten aanzien van de feiten 1 primair, 2, 3 en 4 wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van veertien maanden met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht en een proeftijd van twee jaar.
De officier van justitie heeft tevens melding gemaakt van het ad informandum gevoegde en op de dagvaarding genoemde feit en heeft hiermee rekening gehouden bij het formuleren van de eis. Verdachte zal voor dit feit niet verder vervolgd worden.
De vordering van de benadeelde partij [naam slachtoffer] dient te worden toegewezen tot een bedrag van € 3.130,=, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. en de wettelijke rente. Ten aanzien van het overige gevorderde dient de benadeelde partij niet-ontvankelijk te worden verklaard.
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] dient geheel te worden toegewezen met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en de wettelijke rente.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.

Het oordeel van de rechtbank.

Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan diverse misdrijven.
Hij heeft twee agenten bedreigd met zware mishandeling door met de auto waarin hij reed op deze agenten, die zich in hun dienstauto bevonden, in te rijden. De rechtbank acht dit een ernstige vorm van bedreiging, waarbij de rechtbank in het bijzonder meeweegt dat verdachte zich bij de bedreiging heeft bediend van een personenauto en dat de bedreiging is gericht tegen twee politiemensen in functie. De rechtbank acht dit feit van de bewezenverklaarde feiten het ernstigst.
Tevens heeft hij twee gekwalificeerde diefstallen gepleegd. Diefstallen veroorzaken overlast en schade. Uit verdachtes handelen spreekt minachting voor andermans eigendom. Verdachte heeft zich van dit alles niets aangetrokken. Hij heeft zich enkel laten leiden door financiële motieven.
Tot slot heeft hij zich schuldig gemaakt aan het doorrijden na een door hem veroorzaakte aanrijding. Daarmee heeft verdachte te meer laten zien dat hij zich niet bekommert om de gevolgen van zijn gedrag voor anderen.
Kijkend naar de persoon van verdachte, houdt de rechtbank rekening met de omstandigheid dat verdachte in het verleden meerdere malen onherroepelijk is veroordeeld voor zowel vermogensdelicten, delicten in de geweldssfeer als verkeersdelicten. Daarbij wijst de rechtbank met name op de veroordeling in 2014 tot een gevangenisstraf voor de duur van zes jaar voor een diefstal met geweld, een andere diefstal en een mishandeling.
Bij haar beslissing over de strafsoort en de hoogte van de straf heeft de rechtbank voor zover voorhanden aansluiting gezocht bij de binnen de rechtspraak ontwikkelde oriëntatiepunten. De oriëntatiepunten dienen als vertrekpunt bij het bepalen van de straf. Deze oriëntatiepunten houden voor een bedrijfsinbraak zoals onder 3 bewezenverklaard in geval van recidive reeds een gevangenisstraf in voor de duur van tien weken.
De rechtbank is van oordeel dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf van na te noemen duur.
De rechtbank zal een lichtere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, nu de rechtbank, anders dan door de officier van justitie beoogd, verdachte vrijspreekt van het onder 1 primair ten laste gelegde en van oordeel is dat het onder 1, subsidiair ten laste gelegde een bedreiging en geen poging tot zware mishandeling oplevert. De rechtbank is voorts van oordeel dat de op te leggen straf de ernst van het wel bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt.

De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] (feit 1 subsidiair). De rechtbank acht toewijsbaar, als rechtstreeks door het bewezen verklaarde feit toegebrachte schade, het volgende onderdeel van de vordering te weten immateriële schadevergoeding tot een bedrag van € 300,=, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict tot aan de dag der algehele voldoening.

De rechtbank zal de benadeelde partij niet ontvankelijk verklaren ten aanzien van de overige gevorderde immateriële schade. Van dit gedeelte van de vordering is niet eenvoudig vast te stellen of deze schade rechtstreeks door het bewezen verklaard feit is toegebracht. Nader onderzoek naar de juistheid en omvang van de vordering in zoverre zou een uitgebreide nadere behandeling vereisen. De rechtbank is van oordeel dat de behandeling van dit deel van de vordering daarmee een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert.
De benadeelde partij kan dit onderdeel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil.
Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf datum delict tot de dag der algehele voldoening.
Aangezien aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij komt te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.

De vordering van de benadeelde partij [naam slachtoffer] . De rechtbank acht toewijsbaar, als rechtstreeks door het bewezen verklaarde feit toegebrachte schade, de posten “geldbedrag niet exact” en “kluis” tot het gevorderde bedrag van € 2.280,= en de overige posten “kast”, “schade muur” en “deur vernieuwen + slot” tot een bedrag van tezamen € 500,=, zijnde een totaalbedrag van (€ 2.280 + € 500 =) € 2.780,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het indienen van de vordering (16 december 2016) tot aan de dag der algehele voldoening.

De rechtbank zal de benadeelde partij niet ontvankelijk verklaren ten aanzien van de overige gevorderde materiële schade, omdat de rechtbank van oordeel is dat deze onvoldoende is gemotiveerd en behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert.
De benadeelde partij kan deze onderdelen van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal de vordering afwijzen wat betreft de gevorderde immateriële schadevergoeding.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil.
Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf datum delict tot de dag der algehele voldoening.
Aangezien aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij komt te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
Wetboek van Strafrecht art. 10, 24c, 27, 36f, 57, 60a, 63, 285, 310, 311;
Wegenverkeerswet 1994 art. 7, 176.
DE UITSPRAAK
De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat verdachte het onder feit 1, primair en feit 5 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart het onder de feiten 1 subsidiair, 2, 3 en 4 ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven;
verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart dat het bewezen verklaarde oplevert de misdrijven:

t.a.v. feit 1 subsidiair:bedreiging met zware mishandeling, meermalen gepleegdt.a.v. feit 2:overtreding van artikel 7, eerste lid van de Wegenverkeerswet 1994t.a.v. feit 3:diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braakt.a.v. feit 4:diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbrekingverklaart verdachte hiervoor strafbaar;

legt op de volgende straf(fen) en/of maatregel(en):

t.a.v. feit 1 subsidiair, feit 2, feit 3, feit 4:Gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht.

t.a.v. feit 1 subsidiair:Maatregel van schadevergoeding van € 300,00 subsidiair 6 dagen hechtenis.

Legt derhalve aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1] van een bedrag van € 300,= (zegge: driehonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 6 dagen hechtenis. Het bedrag bestaat uit een bedrag van € 300,= immateriële schadevergoeding.
De toepassing van deze vervangende hechtenis heft de hiervoor genoemde betalingsverplichting niet op.
Het totale bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict tot aan de dag der algehele voldoening.

Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] :

Wijst de vordering van de benadeelde partij toe en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 1] ,
van een bedrag van € 300,= (zegge: driehonderd euro), te weten € 300,= immateriële schadevergoeding.
Het totale toegewezen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict tot aan de dag der algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot heden begroot op nihil.
Veroordeelt verdachte verder in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Bepaalt dat de benadeelde partij in het overige deel van de vordering niet ontvankelijk is.
Indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, komt daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat te vervallen.

t.a.v. feit 3:Maatregel van schadevergoeding van € 2.780,00 subsidiair 37 dagen hechtenis.

Legt derhalve aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [naam slachtoffer] van een bedrag van € 2.780,= (zegge: tweeduizendzevenhonderdtachtig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 37 dagen hechtenis. Het bedrag bestaat uit een bedrag van € 2.780,= aan materiële schadevergoeding.
De toepassing van deze vervangende hechtenis heft de hiervoor genoemde betalingsverplichting niet op.
Het totale bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het indienen van de vordering (16 december 2016) tot aan de dag der algehele voldoening.

Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [naam slachtoffer] :

Wijst de vordering van de benadeelde partij toe en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan de benadeelde partij [naam slachtoffer] ,
van een bedrag van € 2.780,- (zegge: tweeduizendzevenhonderdtachtig euro).
Het bedrag bestaat uit een bedrag van € 2.780,= aan materiële schadevergoeding.
De toepassing van deze vervangende hechtenis heft de hiervoor genoemde betalingsverplichting niet op.
Het totale bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het indienen van de vordering (16 december 2016) tot aan de dag der algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot heden begroot op nihil.
Veroordeelt verdachte verder in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Bepaalt dat de benadeelde partij in het overige deel van de vordering voor zover betreffende materiële schadevergoeding (het restant van de schadeposten "kast”, “schade muur” en “deur vernieuwen + slot") niet-ontvankelijk is.
Wijst af de vordering van de benadeelde partij ten aanzien van de gevorderde immateriële schade.
Indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, komt daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat te vervallen.
Heft op de voorlopige hechtenis met ingang van het tijdstip waarop de duur van de ondergane hechtenis gelijk is aan de opgelegde straf.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. T. van de Woestijne, voorzitter,
mr. C.A. Mandemakers en mr. A.M. Bossink, leden,
in tegenwoordigheid van mr. C.A.M. Wentholt, griffier,
en is uitgesproken op 31 mei 2017.