In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 23 mei 2017 uitspraak gedaan over de herziening van de zorgtoeslag van eiseres voor het jaar 2008. De Dienst Toeslagen had in een besluit van 25 februari 2016 de zorgtoeslag herzien en vastgesteld op nihil, en bovendien een terugvordering van € 1.263,- opgelegd. Eiseres ging in beroep tegen dit besluit, omdat zij het niet eens was met de herziening en de terugvordering. De rechtbank oordeelde dat de Dienst Toeslagen niet binnen de wettelijk voorgeschreven termijn van acht weken had gehandeld, zoals vastgelegd in artikel 20 van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir). De rechtbank stelde vast dat de Dienst Toeslagen niet vrij was om het moment te kiezen waarop de termijn begon te lopen, en dat de rechtszekerheid van eiseres in het geding was. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit, herstelde het primaire besluit en bepaalde dat eiseres niets hoefde terug te betalen. Tevens werd het griffierecht aan eiseres vergoed. De rechtbank benadrukte dat de Dienst Toeslagen zijn besluitvorming beter moest motiveren en begrijpelijker moest maken voor de betrokkenen.