ECLI:NL:RBOBR:2017:2881

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
29 mei 2017
Publicatiedatum
29 mei 2017
Zaaknummer
01/845324-16
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor poging tot afpersing en bedreiging met geweld

Op 29 mei 2017 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van poging tot afpersing en bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht. De verdachte, geboren in 1968 en thans gedetineerd, heeft op 13 mei 2016 in Eindhoven geprobeerd een kassière van de JUMBO supermarkt te dwingen tot de afgifte van 200 euro door te dreigen met een wapen. Tijdens de rechtszitting zijn meerdere getuigen gehoord, waaronder de slachtoffers, die de bedreigingen hebben bevestigd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte de rij met wachtende klanten is gepasseerd en de kassière heeft bedreigd met woorden als 'Ik heb een wapen bij me, doe de la open, ik wil 200 euro'. Daarnaast heeft hij ook andere klanten bedreigd met de woorden 'Ik ga schieten'. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan de tenlastegelegde feiten en heeft hem veroordeeld tot een gevangenisstraf van 15 maanden, met aftrek van voorarrest, en heeft de maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging opgelegd. De rechtbank heeft hierbij rekening gehouden met de ernst van de feiten, de impact op de slachtoffers en de eerdere veroordelingen van de verdachte. De beslissing is gegrond op verschillende artikelen van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Strafrecht
Parketnummer: 01/845324-16
Datum uitspraak: 29 mei 2017
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te Osijek op [geboortedatum] 1968,
wonende te [adres verdachte] ,
thans gedetineerd te: Vught PPC.
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 25 augustus 2016, 19 september 2016, 8 december 2016, 23 februari 2017 en 15 mei 2017.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 22 juli 2016.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 13 mei 2016 te Eindhoven ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer 1] (cassiere bij JUMBO supermarkt) te dwingen tot de afgifte van geld (200 euro), in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan Jumbo supermarkt, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, de rij met wachtende klanten is gepasseerd/ heeft voorgekropen en/of (vervolgens) voor die [slachtoffer 1] is gaan staan en/of (vervolgens) ten einde te suggereren dat hij, verdachte, een (vuur)wapen bij zich had, een hand in/onder zijn kleding heeft gehouden en/of (voorafgaand/ daarbij/ vervolgens) die [slachtoffer 1] , al dan niet op dringende en/of met dreigende toon, de woorden heeft toegevoegd: "Ik heb een wapen bij me, doe de la open, ik wil 200 euro" en/of (daarbij/ vervolgens) "ja maar ik heb een wapen en ik wil 200 euro" en/of (daarbij/ vervolgens) "Doe de kassala open, ik heb een wapen bij." en/of (daarbij/ vervolgens) "geef me geld, ik heb een wapen bij" en/of (vervolgens/ daarbij) "geef me geld" en/of (vervolgens/ daarbij) "geef me geld, anders ga ik schieten" en/of (vervolgens/ daarbij) "Ik heb een pistool, ik ga schieten, ik ga schieten", althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking heeft toegevoegd, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op of omstreeks 13 mei 2016 te Eindhoven [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, althans met enig misdrijf waardoor gevaar voor de algemene veiligheid van personen ontstaat, immers heeft verdachte opzettelijk, ten einde te suggereren dat hij, verdachte, een (vuur)wapen bij zich had, een hand in/onder zijn kleding gehouden en/of (voorafgaand/ daarbij/ vervolgens) die [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] , al dan niet op dringende en/of met dreigende toon, de woorden toegevoegd: "Ik ga schieten" en/of "Ik heb een wapen bij, ik schiet", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in de vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Bewijs

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot een bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit 1 en feit 2.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman acht de ten laste gelegde feiten 1 en 2 wettig en overtuigend bewezen.
Het oordeel van de rechtbank. [1]
De rechtbank acht, gelet op de aangiften van [slachtoffer 1] [2] , [slachtoffer 3] [3] en [slachtoffer 2] [4] en de bekennende verklaring van verdachte [5] , wettig en overtuigend bewezen hetgeen hierna onder de bewezenverklaring is vermeld.
De rechtbank heeft gelet op het bepaalde in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven opgesomde bewijsmiddelen komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
1.
op 13 mei 2016 te Eindhoven ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [slachtoffer 1] (kassière bij JUMBO supermarkt) te dwingen tot de afgifte van geld (200 euro), toebehorende aan Jumbo supermarkt, de rij met wachtende klanten is gepasseerd en vervolgens voor die [slachtoffer 1] is gaan staan en een hand in/onder zijn kleding heeft gehouden en die [slachtoffer 1] , de woorden heeft toegevoegd: "Ik heb een wapen bij me, doe de la open, ik wil 200 euro" en/of "ja maar ik heb een wapen en ik wil 200 euro" en/of "Doe de kassala open, ik heb een wapen bij" en/of "geef me geld, ik heb een wapen bij" en/of "geef me geld" en/of "geef me geld, anders ga ik schieten" en/of "Ik heb een pistool, ik ga schieten, ik ga schieten", terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
op 13 mei 2016 te Eindhoven [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk een hand in/onder zijn kleding gehouden en daarbij die [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] , de woorden toegevoegd: "Ik ga schieten" en/of "Ik heb een wapen bij, ik schiet",
De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf en maatregel.

De eis van de officier van justitie.
Ten aanzien van feit 1 en feit 2:
-een gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht.
-de maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft verzocht om aan verdachte een deels voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen met daaraan gekoppeld als bijzondere voorwaarde reclasseringstoezicht.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot afpersing. Hij heeft tegen een kassière heeft gezegd dat hij een wapen had en dat zij aan hem € 200,- moest afgeven.
Een dergelijk feit is voor de slachtoffers hiervan een bijzonder traumatische ervaring waar zij nog jarenlang last van kunnen hebben. Bovendien leidt het tot gevoelens van onveiligheid en angst in de samenleving. Verdachte heeft met die gevoelens geen rekening gehouden toen hij besloot op een gewelddadige manier snel aan geld te willen komen.
Daarnaast heeft verdachte, nadat hij de winkel was uitgerend, twee mannen bedreigd door te zeggen dat hij in het bezit was van een wapen en dat hij ging schieten. Hierdoor heeft hij de mannen schrik en angst aangejaagd.
De rechtbank rekent dit alles verdachte zwaar aan.
Kijkend naar de persoon van verdachte, houdt de rechtbank rekening met de omstandigheid dat verdachte eerder voor soortgelijke feiten, te weten vermogensdelicten met een geweldscomponent, werd veroordeeld.
De psychiater en de psycholoog van het Pieter Baan Centrum hebben in hun rapport van 13 maart 2017 geadviseerd om de ten laste gelegde feiten in verminderde mate aan verdachte toe te rekenen. De rechtbank houdt hier in strafmatigende zin rekening mee.
De rechtbank is van oordeel dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf voor na te melden duur.
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of naast de op te leggen gevangenisstraf de maatregel van terbeschikkingstelling dient te worden opgelegd.
De psychiater en de psycholoog van het Pieter Baan Centrum hebben in voornoemd rapport onder meer geconcludeerd dat er bij verdachte sprake is van zowel een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens als een ziekelijke stoornis. De diagnostiek is echter dermate complex dat onopgehelderd is gebleven uit welke aspecten de pathologie precies bestaat. In de jarenlange behandelgeschiedenis inclusief de behandeling in het kader van een terbeschikkingstelling is nimmer- ook mede gezien zijn weigerachtige houding- exact helder geworden in welke diagnostische categorie de ernstige psychiatrische problematiek van verdachte dient te worden geplaatst.
Een inschatting van het recidiverisico hebben de gedragsdeskundigen niet kunnen maken nu verdachte heeft geweigerd om aan het onderzoek in het Pieter Baan Centrum mee te werken. Zij hebben wel opgemerkt dat een eerdere behandeling in het kader van een terbeschikkingstelling recidive kennelijk niet heeft kunnen voorkomen.
De gedragsdeskundigen hebben evenmin een advies omtrent de afdoeningsmodaliteit kunnen geven. Zij achten in elk geval een duurzame opname in een hoog gestructureerde en veilige behandelsetting geïndiceerd.
De rechtbank neemt de bovenstaande conclusies en adviezen over en maakt deze tot de hare.
De raadsman heeft aangevoerd dat de door de officier van justitie gevorderde maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging niet passend is nu dit niet expliciet door de gedragsdeskundigen is geadviseerd, er geen risicotaxatie heeft plaatsgevonden en evenmin een exacte diagnose is vastgesteld. De raadsman heeft verzocht om aan verdachte, in het kader van een voorwaardelijk strafdeel, reclasseringstoezicht op te leggen.
De rechtbank meent dat het enkel opleggen van reclasseringstoezicht- als bijzondere voorwaarde gekoppeld aan een voorwaardelijk strafdeel- onvoldoende waarborgen biedt gelet op de ernst van de door de gedragsdeskundigen omschreven problematiek alsmede het hoge recidiverisico dat de rechtbank afleidt uit deze problematiek en de eerdere veroordelingen van verdachte. Hoewel de gedragsdeskundigen niet expliciet hebben geadviseerd tot oplegging van de maatregel van terbeschikkingstelling, hebben zij wel aangegeven dat een duurzame opname in een hoog gestructureerde en veilige behandelsetting geïndiceerd is.
Gelet hierop is de rechtbank evenals de officier van justitie van oordeel dat de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen het opleggen van de maatregel van terbeschikkingstelling noodzakelijk maakt.
De rechtbank overweegt voorts dat is voldaan aan de formele voorwaarden om de maatregel van terbeschikkingstelling op te leggen. Het hierna te kwalificeren feit 1 betreft een misdrijf waarop naar wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaar of meer is gesteld en het hierna te kwalificeren feit 2 betreft een misdrijf als vermeld in artikel 37a van het Wetboek van Strafrecht. Voorts merkt de rechtbank op dat dit misdrijven betreffen die gericht zijn tegen of gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. De totale duur van de maatregel kan daarom een periode van vier jaar te boven gaan.
Gelet op het vorenstaande zal de rechtbank verdachte ter beschikking stellen. De rechtbank zal voorts bevelen dat verdachte van overheidswege verpleegd wordt.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen 10, 27, 37a, 37b, 45, 57, 285 en 317 van het Wetboek van Strafrecht.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:
Verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:
T.a.v. feit 1: poging tot afpersing. T.a.v. feit 2: bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht. verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
legt op de volgende straf en maatregel.
T.a.v. feit 1, feit 2: Gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht.
T.a.v. feit 1, feit 2: De maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. E.W. van den Heuvel, voorzitter,
mr. L.G.J.M. van Ekert en mr. M. Smit, leden,
in tegenwoordigheid van mr. A.J.H.L. Coppens, griffier,
en is uitgesproken op 29 mei 2017.
Mr. Smit is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt – tenzij anders vermeld – bedoeld een proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Waar wordt verwezen naar bijlagen betreffen dit de bijlagen bij het proces-verbaal van de politie eenheid Oost-Brabant, genummerd BHV 2016106907.
2.Verklaring van [slachtoffer 1] d.d. 13 mei 2016, proces-verbaal pag. 24.
3.Verklaring van [slachtoffer 3] d.d. 13 mei 2016, proces-verbaal pag. 26.
4.Verklaring van [slachtoffer 2] d.d. 13 mei 2016, proces-verbaal pag. 31.
5.Verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting d.d. 15 mei 2017.