ECLI:NL:RBOBR:2017:2738

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
19 mei 2017
Publicatiedatum
17 mei 2017
Zaaknummer
17_187
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing subsidieaanvraag en de zorgvuldigheid van de besluitvorming door het college van Gedeputeerde Staten

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 19 mei 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen Imperial Ventures B.V. en het college van Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant over de afwijzing van een subsidieaanvraag. Eiseres, Imperial Ventures B.V., had op 10 mei 2016 een aanvraag ingediend voor subsidie voor de ontwikkeling van een biopolymeer dat biologisch afbreekbaar is. Het college heeft deze aanvraag afgewezen op basis van twee gronden: het project zou geen eenmalig project zijn en de aanvraag zou betrekking hebben op de normale bedrijfsvoering van eiseres. De rechtbank oordeelt dat het college de afwijzing niet zorgvuldig heeft voorbereid en niet goed heeft gemotiveerd. De rechtbank stelt vast dat het college niet duidelijk heeft gemaakt waarom het project niet als eenmalig kan worden beschouwd en waarom het zou vallen onder de reguliere bedrijfsvoering van eiseres. De rechtbank vernietigt het besluit van het college en draagt het college op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, waarbij het de eerdere afwijzing opnieuw moet overwegen. Tevens wordt het college veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de reiskosten van eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats ’s-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 17/187

uitspraak van de meervoudige kamer van 19 mei 2017 in de zaak tussen

Imperial Ventures B.V., te Halsteren, eiseres

en

het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant, het college

(gemachtigde: mr. P.M.C. van Driel-Faasen en drs. P.J.A. Heuts).

Procesverloop

Bij besluit van 6 juli 2016 (het primaire besluit) heeft het college de subsidieaanvraag van eiseres afgewezen. Eiseres heeft daartegen bezwaar gemaakt. Dat bezwaar heeft het college bij besluit van 30 november 2016 (het bestreden besluit) ongegrond verklaard. Eiseres heeft daartegen beroep ingesteld. Na het indienen van de gronden van beroep heeft eiseres nog eenmaal nadere stukken ingediend. Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Op 3 mei 2016 heeft het onderzoek op de zitting plaatsgevonden. De directeur van eiseres, [directeur] , is naar de zitting gekomen. Namens het college zijn de in de kop van deze uitspraak vermelde gemachtigden naar de zitting gekomen.

Overwegingen

Inleiding
1. Eiseres heeft op 10 mei 2016 een subsidieaanvraag ingediend voor de ontwikkeling van een biopolymeer (een polymeer van biologische oorsprong) dat biologisch afbreekbaar is in de volle grond bij omgevingstemperatuur. Dat biopolymeer zou dan worden toegepast in de productie van volledig biologisch afbreekbare bloempotten.
2. Het college heeft de aanvraag afgewezen en de afwijzing na gemaakt bezwaar gehandhaafd omdat volgens het college (en de adviescommissie) niet was voldaan aan twee vereisten uit de hier van toepassing zijnde subsidieregeling, de “Subsidieregeling MKB innovatiestimulering topsectoren Zuid-Nederland 2015”. In de subsidieregeling wordt onderscheid gemaakt tussen subsidie voor innovatieadviesprojecten, haalbaarheidsprojecten en R&D samenwerkingsprojecten. Het project van eiseres is een haalbaarheidsproject. De vereisten waaraan volgens het college niet was voldaan zijn als volgt in de subsidieregeling omschreven:
Artikel 1.5 Vereisten algemeen
1.
Om voor subsidie op grond van deze regeling in aanmerking te komen wordt voldaan aan de volgende vereisten:

(…)

d. de aanvraag betreft een eenmalig project;
e. de aanvraag betreft niet de reguliere bedrijfsvoering van de aanvrager.
In de de toelichting die bij de subsidieregeling hoort, is over deze afwijzingsgronden vermeld:
d. eenmalig project & e. reguliere bedrijfsvoering

Dit vereiste hangt nauw samen met het kenmerk van de subsidie: een projectsubsidie, een subsidie voor producten, activiteiten of een samenhangend geheel van activiteiten die afgebakend zijn in tijd. De in het kader van het project uitgevoerde activiteiten behoren op het moment van de subsidieaanvraag niet tot de alledaagse bedrijfsvoering, het gaat om eenmalige en specifiek projecten die zonder subsidie niet tot stand zouden komen.

Op de zitting hebben de gemachtigden van het college de gedachte achter deze afwijzingsgronden uitgelegd: de subsidie is bedoeld voor MKB-bedrijven die een innovatieproject voeren dat niet hun normale bedrijfsvoering betreft. De subsidie mag geen verkapte financiering vormen voor de normale bedrijfsvoering van die bedrijven.
3. Volgens eiseres heeft het college haar aanvraag ten onrechte onder verwijzing naar artikel 1.5, eerste lid en onder d) en e) van de subsidieregeling afgewezen. Er is volgens haar wel degelijk sprake van een eenmalig project en dat project betreft ook niet haar reguliere bedrijfsvoering.
4. Op de stellingen die eiseres en het college over en weer hebben aangevoerd, zal hierna in de beoordeling worden ingegaan.
De beoordeling van het bestreden besluit
5. De rechtbank vindt dat het bestreden besluit niet zorgvuldig is voorbereid en niet goed is gemotiveerd (artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, de Awb). Daartoe overweegt zij het volgende.
5.1.
Voor de rechtbank is niet duidelijk waarom het college van mening is dat het project van eiseres niet kan worden gezien als een eenmalig project (afwijzingsgrond onder artikel 1.5, eerste lid en onder d van de subsidieregeling).Voor de rechtbank is evenmin duidelijk waarom het college van mening is dat het project de normale bedrijfsvoering van eiseres betreft (afwijzingsgrond onder artikel 1.5, eerste lid en onder e van de subsidieregeling). Het college heeft, ter onderbouwing van beide afwijzingsgronden, gezegd dat het project van eiseres geen ‘kop en staart’ heeft en dat het in feite de doorontwikkeling betreft van een al eerder door eiseres ontwikkeld product. Dat product is de “Droplet”, een biologisch afbreekbare verpakking voor tulpenbloembollen, waar eiseres vanaf 2009 mee bezig is geweest. Het college vindt dat niet duidelijk uit de aanvraag blijkt hoe dat eerdere project zich verhoudt tot het huidige project, en vindt ook dat de twee projecten onlosmakelijk met elkaar zijn verweven.
Als de rechtbank de in de subsidieregeling opgenomen definitie van ‘project’ beziet, dan valt daaruit echter niet af te leiden dat doorontwikkeling van een al bestaand product niet kan kwalificeren als een (apart subsidiabel, want eenmalig) project. Die definitie luidt als volgt:
Artikel 1.1 Begripsbepalingen
In deze regeling wordt verstaan onder:
(…)
q. project: activiteit of samenhangend geheel van activiteiten die afgebakend zijn in tijd en gericht op een specifiek eindresultaat;
In het projectplan dat eiseres bij haar aanvraag heeft ingediend, is het project afgebakend in tijd (paragraaf 5.2 van het projectplan), namelijk vanaf 11 mei 2016 tot 10 mei 2017. Ook is in het projectplan vermeld wat het beoogde eindresultaat is:
“Het haalbaarheidsproject onderzoekt de mogelijkheid van ontwikkeling van een biopolymeer voor de Droplet, biologisch af te breken in de ‘volle’ grond (bij omgevingstemperatuur) en de experimentele ontwikkeling hiervan.”(Paragraaf 1 van het projectplan).
Op de zitting hebben ook de gemachtigden van het college gezegd dat subsidieverlening voor projecten die deel uitmaken van andere projecten, mogelijk is. Voor zover het project tot ontwikkeling van een in de volle grond volledig biologisch afbreekbaar polymeer dus al zou moeten worden gezien als een doorontwikkeling van een eerder project, valt zonder nadere toelichting niet in te zien waarom dat niet zou kunnen worden gezien als een apart, en dus eenmalig, project.
5.2.
Daarbij is ook het volgende van belang. Eiseres stelt dat dit project moet worden gezien als eenmalig en niet haar normale bedrijfsvoering betreft, omdat zij nu voor het eerst zélf een polymeer gaat ontwikkelen. Bij de ontwikkeling van de Droplet werkte zij met door derden geleverde polymeren, maar omdat is gebleken dat die polymeren niet voldoen (in die zin dat ze niet volledig biologisch afbreekbaar in de volle grond zijn), heeft eiseres de ontwikkeling nu, zo zegt zij, zelf ter hand genomen. In de woorden van de directeur van eiseres op de zitting: “Ik ga niet meer wachten op de markt en ga het zelf doen”. Ook in dat licht is het de rechtbank niet duidelijk waarom het college van mening is dat geen sprake is van een eenmalig project dat niet de normale bedrijfsvoering van eiseres betreft.
De gemachtigden van het college hebben op de zitting gezegd dat uit de aanvraag niet bleek dat het zou gaan om de ontwikkeling van een geheel nieuw polymeer, en dat dat ook in de bezwaarfase niet naar voren is gekomen. De rechtbank stelt vast dat dat niet juist is. In het bezwaarschrift en op de hoorzitting die in de bezwaarfase is gehouden, is door eiseres immers met zoveel woorden gezegd dat eiseres zelf een polymeer wil ontwikkelen, omdat de polymeerleveranciers niet in staat zijn om een biologisch afbreekbaar polymeer voor de koude grond te ontwikkelen. Ook in het projectplan (en dus in de aanvraagfase) is vermeld dat het eiseres ging om de ontwikkeling van een nieuw, “technisch uniek” polymeer dat biodegradeerbaar is bij lage temperatuur. Uit het verslag van de hoorzitting blijkt dat gemachtigde Van Driel van het college in reactie op de mededelingen van eiseres heeft gezegd dat in bezwaar nieuwe informatie wordt aangedragen. Verder is in het verslag vermeld dat Van Driel heeft gezegd:
“Het lag op de weg van bezwaarmaakster om duidelijk in het projectplan te omschrijven dat de ontwikkeling van het product gedurende de periode 2008-2010 niet gelukt was en dat bezwaarmaakster om die reden zelf de ontwikkeling van een nieuw polymeer ter hand heeft genomen. Dit is niet gebeurd.”Nog los van het feit dat de rechtbank van oordeel is dat uit het projectplan wel degelijk kan worden afgeleid dat het om de (door eiseres zelf ter hand te nemen) ontwikkeling van een nieuw polymeer gaat, miskent het college met deze passage uit het verslag dat in bezwaar de verplichting tot algehele heroverweging geldt (artikel 7:11 van de Awb). Het college is dus in het bestreden besluit ten onrechte voorbijgegaan aan de stelling van eiseres, dat zij het polymeer nu zelf wilde gaan ontwikkelen terwijl de polymeren voorheen door anderen werden geleverd.
5.3.
Op de zitting hebben de gemachtigden van het college nog gezegd dat eiseres wel stelt dat zij de ontwikkeling van het polymeer zelf ter hand wil nemen, maar dat zij dat niet heeft onderbouwd. Eiseres is volgens de gemachtigden in het projectplan niet op de scheikundige en technische aspecten ingegaan en heeft ook niet vermeld wat er precies nodig is om het polymeer te ontwikkelen. De rechtbank verwerpt dat betoog. Dat een projectplan aan dergelijke eisen moet voldoen, is uit de subsidieregeling niet af te leiden en de rechtbank ziet, zonder nadere toelichting, ook niet in hoe dergelijke specificaties kunnen bijdragen aan beantwoording van de vraag of het project eenmalig is en of het de normale bedrijfsvoering van eiseres betreft.
5.4.
Het college heeft ook gesteld dat uit de bedrijfsomschrijving bij de Kamer van Koophandel (KvK) en uit de tekst van het projectplan zou blijken dat het project de normale bedrijfsvoering van eiseres betreft. Ook die stelling verwerpt de rechtbank. Uit het uittreksel van de KvK van eiseres blijkt dat daarin als ‘activiteiten’ worden vermeld:
“Optreden als bedrijfsadviseur en het uitvoeren van interim management. (…) Handel in verpakking (verpakkingen voor) bloembollen en planten”.Uit die omschrijving valt niet af te leiden dat het ontwikkelen van een volledig biologisch afbreekbaar polymeer tot de normale bedrijfsvoering van eiseres moet worden gerekend. In het projectplan is vermeld:
“Imperial Ventures BV (…) is actief met het ondersteunen van innovatie door middel van consultancy, interim management en concrete ontwikkeling van innovaties voor eigen risico.”Ook uit deze tekst valt niet af te leiden dat het ontwikkelen van een volledig biologisch afbreekbaar polymeer tot de normale bedrijfsvoering van eiseres moet worden gerekend. Hooguit valt eruit af te leiden dat eiseres zelf innovatieve producten ontwikkelt, maar niet dat het daarbij gaat om een polymeer als hier aan de orde.
6. De rechtbank is dus van oordeel dat het college het bestreden besluit niet zorgvuldig heeft voorbereid en niet goed heeft gemotiveerd waarom de aanvraag van eiseres op grond van artikel 1.5, eerste lid en onder e) en d) van de subsidieregeling is afgewezen. Het beroep is daarom gegrond, het bestreden besluit wordt vernietigd en het college zal worden opgedragen om een nieuw besluit op het bezwaar van eiseres te nemen.
7. Eiseres heeft ook nog aangevoerd dat het college zich inhoudelijk heeft laten leiden door een advies van de Brabantse Ontwikkelings Maatschappij (BOM), terwijl de BOM geen deskundige is op dit gebied en niet als onafhankelijk kan worden gezien. Het college heeft op de zitting uiteengezet dat de BOM slechts op informele wijze is geconsulteerd en niet moet worden gezien als adviseur in de zin van hoofdstuk 3, afdeling 3:3 van de Awb. De rechtbank ziet geen reden om hieraan te twijfelen en verwerpt deze beroepsgrond daarom.
8. Omdat eiseres gelijk krijgt in deze procedure, wordt het college opgedragen het door eiseres betaalde griffierecht aan haar te vergoeden. Ook zal het college worden veroordeeld tot betaling aan eiseres van de reiskosten die haar directeur heeft moeten maken om de zitting te kunnen bijwonen. Die kosten worden begroot op € 31,80.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt het college op om binnen zes weken na verzending van deze uitspraak een nieuw besluit op het bezwaar van eiseres te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
  • draagt het college op om het door eiseres betaalde griffierecht van € 334,– aan haar te vergoeden;
  • veroordeelt het college tot vergoeding van de door eiseres gemaakte reiskosten van € 31,80.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Lie, voorzitter, en mr. M.H. Dworakowski-Kelders en mr. C.N. van der Sluis, leden, in aanwezigheid van P.L.M.M. Mulders, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 19 mei 2017.
De griffier is verhinderd voorzitter
de uitspraak te ondertekenen
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hoger beroepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.