ECLI:NL:RBOBR:2017:2720

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
22 mei 2017
Publicatiedatum
17 mei 2017
Zaaknummer
01/993209-11
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Deelname aan criminele organisatie en witwassen met zware mishandeling

In deze zaak heeft de rechtbank Oost-Brabant op 22 mei 2017 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die gedurende meer dan twee jaar deel uitmaakte van een criminele organisatie. Deze organisatie was betrokken bij een breed scala aan Opiumwetdelicten, waaronder de uitvoer van harddrugs naar het Verenigd Koninkrijk en voorbereidingshandelingen voor de fabricage van synthetische drugs. De verdachte werd gezien als de leider van deze organisatie. Naast de drugsmisdrijven werd de verdachte ook beschuldigd van (gewoonte)witwassen van de opbrengsten van deze criminele activiteiten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het deelnemen aan een criminele organisatie en aan gewoontewitwassen. De verdachte is echter vrijgesproken van enkele afzonderlijke Opiumwetdelicten, omdat hij niet individueel als (mede)pleger kon worden aangemerkt. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van negen jaren en heeft de gevangenneming bevolen. Tevens is de verdachte vrijgesproken van de zware mishandeling van een slachtoffer, omdat niet kon worden bewezen dat hij opzettelijk zwaar lichamelijk letsel had toegebracht. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de rol van de verdachte in de organisatie zwaar laten meewegen in de strafmaat.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK OOST-BRABANT
Strafrecht
Parketnummer: 01/993209-11
Datum uitspraak: 22 mei 2017
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1981 ,
wonende te [adres] .
Dit vonnis is bij verstek gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van
6 maart 2017, 8 maart 2017, 20 maart 2017, 27 maart 2017, 29 maart 2017 en 8 mei 2017.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie.
De tenlastelegging.
De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 26 januari 2017. Nadat de tenlaste-legging op de terechtzitting van 6 maart 2017 is gewijzigd (
bijlage 1) is aan verdachte ten laste gelegd dat:
1. hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 februari 2014 tot en met 23 september 2014 te Eindhoven en/of Best en/of een of meer (andere) plaats(en) in Nederland en/of het Verenigd Koninkrijk tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht (telkens) een hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende MDMA en/of amfetamine en/of cocaïne, zijnde MDMA en/of amfetamine en/of cocaïne (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2. hij op of omstreeks 23 september 2014 te Best en/of Eindhoven tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer -620 gram (bruto), in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine(pasta), zijnde amfetamine een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I ( [adres 2] ) en/of -5 (witte) tabletten, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine, zijnde amfetamine een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I ( [adres 2] )
en/of
-0,24 gram blauw poeder en tabletdelen, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA, zijnde MDMA een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I ( [adres 2] )
en/of
-meerdere tabletten, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA, zijnde MDMA een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I ( [adres 3]
)
en/of
-440 gram diverse kleuren poeder en/of 40 gram blauw poeder, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA, zijnde MDMA een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I ( [adres 3] );
3. hij op omstreeks 23 september 2014 te Best en/of een of meer (andere) plaatsen in Nederland tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet (te weten het opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren, vervaardigen en/of binnen en/of buiten het grondgebied van Nederland brengen van één of meer hoeveelhe(i)d(en) van (een) materia(a)l(en) bevattende MDMA en/of amfetamine, zijnde (een) middel(len) als vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I en/of één of meer hoeveelhe(i)d(en) van (een) materia(a)l(en) bevattende(een) (ander(e)) middel(en) vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I), voor te bereiden en/of te bevorderen,
(telkens)
- één of meer anderen heeft getracht te bewegen om dat feit te plegen, te doen plegen, mede te plegen of uit te lokken, om daarbij behulpzaam te zijn of om daartoe gelegenheid, middelen of inlichtingen te verschaffen en/of - zich en/of één of meer anderen gelegenheid, middelen of inlichtingen tot het plegen van dat/die feit(en) heeft getracht te verschaffen
en/of
-één of meer voorwerpen en/of vervoermiddelen en/of stoffen en/of gelden en/of één of meer (andere) betaalmiddelen voorhanden heeft gehad, waarvan hij en/of zijn mededader(s) (telkens) wist(en), althans ernstige reden had(den) om te vermoeden dat dat/die bestemd was/waren tot het plegen van dat/die feit(en),
immers heeft/hebbende hij en/of één of meer van zijn mededaders opzettelijk daartoe (telkens en/of één of meermalen)
-een (deels gedemonteerde) tabletteermachine, rondloper, (vervuild met blauw
poeder/MDMA) en/of (rode) chemiehanschoenen en/of een (oranje) cementmolen
(vervuild met restanten blauw poeder/MDMA) en/of een groot aantal vervuilde digitale
weegschalen en/of metalen mallen (ten behoeve van het persen van blokken/plakken
verdovende middelen) en/of dozen met sealzakken besteld en/of aangeschaft en/of
opgeslagen en/of vervoerd en/of voorhanden gehad ( [adres 2] )
en/of -Amfetamine reactievat voorzien van gasbranders aan de onderzijde en met bijbehorende
reflux (koelbuis) en/of
-Destillatieketel voorzien van een gasbrander aan de onderzijde en met bijbehorende
destillatiespiraal (koelbuis) en/of
-Stoomgenerator (metalen ketel met gasbrander) en/of
-2x metalen opvangtank en/of
-Loogdoseerunit en/of
-2x metalen brander bak met gasbrander en/of
-Diverse gebruikte 3 hals 20 liter rondbodemkolven (sommige gebroken) en/of
-Gasfles en/of
-Slangen en/of
-Toebehoren zoals lepels, spatels, klemmen e.d. en/of
-2 elektrische verwarmingsdekens en/of
-Diverse 220 liter klemdekselvaten
besteld en/of aangeschaft en/of opgeslagen en/of vervoerd en/of voorhanden gehad ( [adres 3] )
en/of
-één of meer hoeveelheden van (een) chemische stof(fen) en/of chemicaliën (waaronder
caustic soda en/of aceton en/of zwavelzuur en/of zoutzuur en/of mierenzuur en/of APAAN)
besteld en/of aangeschaft en/of opgeslagen en/of vervoerd en/of voorhanden gehad
( [adres 3] );
4. hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 15 augustus 2012 tot en met 23 september 2014 te Eindhoven en/of Best en/of een of meer (andere) plaats(en) in Nederland heeft deelgenomen aan een organisatie die werd gevormd door verdachte en anderen, te weten onder meer [medeverdachte 13] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] , welke organisatie tot oogmerk had het plegen van (een) misdrijf/misdrijven als bedoeld in -artikel 10 derde lid (van de Opiumwet), te weten het aanwezig hebben en/of
-artikel 10, vierde lid (van de Opiumwet), te weten het bereiden en/of bewerken en/of
verwerken en/of verkopen en/of afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren en/of het
vervaardigen en/of -artikel 10, vijfde lid (van de Opiumwet), te weten het binnen of buiten het grondgebied van
Nederland brengen van (een) middel(en) als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst
I dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet en/of
-artikel 10a, eerste lid (van de Opiumwet), te weten het verrichten van handelingen zoals
omschreven in artikel 10a eerste lid van de Opiumwet, zulks om (een) feit(en) als bedoeld
in het vierde en/of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet voor te bereiden en/of te
bevorderen en/of
-artikel 11, derde lid (van de Opiumwet), te weten het in de uitoefening van een beroep of
bedrijf telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken of vervoeren
en/of
-artikel 11, vierde lid (van de Opiumwet), te weten het binnen of buiten het grondgebied van
Nederland brengen en/of
-artikel 11, vijfde lid (van de Opiumwet), te weten een grote hoeveelheid telen, bereiden,
bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken of vervoeren en/of aanwezig
hebben en/of vervaardigen en/of binnen of buiten het grondgebied van Nederland te
brengen van (een) middel(en) als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet
en/of hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 15 augustus 2012 tot en met 23 september 2014 te Eindhoven en/of Best en/of een of meer (andere) plaats(en) in Nederland
heeft deelgenomen aan een organisatie, gevormd door verdachte en anderen, te weten onder meer [medeverdachte 13] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 4] , welke organisatie tot oogmerk had het plegen van (een) misdrijf/misdrijven als bedoeld in artikel 420 bis en/of 420ter van het Wetboek van Strafrecht, te weten (gewoonte)witwassen;
art 140 van het Wetboek van Strafrecht
5. hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2008 tot en met 23 september 2014 te Eindhoven en/of Best en/of een of meer (andere) plaats(en) in Nederland
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, immers heeft/hebben hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) (telkens)
*(van) een voorwerp, te weten een of meerdere (contante) geldbedragen van totaal
112.253,67 euro, althans een of meerdere (contante) geldbedragen, ten behoeve van de huur
van een woning, gelegen aan het [adres]
de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of de verplaatsing
verborgen en/of verhuld, en/of en/of verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende op
bovengenoemd(e) voorwerp(en) was en/of bovenomschreven voorwerp(en) verworven
en/of voorhanden gehad en/of overgedragen en/of omgezet en/of van bovenomschreven
voorwerp(en) gebruik gemaakt,
en/of *(van) een voorwerp, te weten een of meer geldbedrag(en), waaronder in elk geval
-ongeveer 12.800 euro en/of
-ongeveer 68.000 euro, althans ongeveer 42.000 en/of
-ongeveer 48.500 euro en/of
-
- ongeveer 35.000 euro,
de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of de verplaatsing
verborgen en/of verhuld, en/of verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende op
bovengenoemd(e) voorwerp(en) was en/of bovenomschreven voorwerp(en) verworven
en/of voorhanden gehad en/of overgedragen en/of omgezet en/of van bovenomschreven
voorwerp(en) gebruik gemaakt, (zaaksdossier Witwassen [Zaaknaam] , p. 17)
en/of
*(van) een voorwerp, te weten een (contant) geldbedrag van 8.683,68 euro, ten behoeve van
een vakantiereis naar Dubai de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de
vervreemding en/of de verplaatsing verborgen en/of verhuld, en/of en/of verborgen en/of
verhuld wie de rechthebbende op bovengenoemd(e) voorwerp(en) was en/of
bovenomschreven voorwerp(en) verworven en/of voorhanden gehad en/of overgedragen
en/of omgezet en/of van bovenomschreven voorwerp(en) gebruik gemaakt,
en/of *(van) een of meer voertuig(en), te weten een Mercedes Benz Vito (met kenteken [Nummer]
), de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of de verplaatsing
verborgen en/of verhuld, en/of en/of verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende op
bovengenoemd(e) voorwerp(en) was en/of bovenomschreven voorwerp(en) verworven
en/of voorhanden gehad en/of overgedragen en/of omgezet en/of van bovenomschreven
voorwerp(en) gebruik gemaakt,
terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) wist(en) dat dat/die voorwerp(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit het misdrijf; art 420ter lid 1 Wetboek van Strafrecht
en/of
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 20 januari 2014 tot en met 23 september 2014 te Eindhoven en/of Best en/of Hilversum en/of Rotterdam en/of Amsterdam en/of Amstelveen en/of Badhoevedorp en/of Utrecht en/of Bergen op Zoom en/of Vlaardingen en/of een of meer (andere) plaats(en) in Nederland tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, immers heeft/hebben hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) (telkens) van (een) voorwerp(en), te weten
-een of meer geldbedrag(en), onder meer 56.000 euro en/of 120.000 euro en/of 100.000 euro en/of 100.000 euro en/of 95.200 euro en/of 50.000 euro en/of 120.000 euro en/of 95.000 euro de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of de verplaatsing verborgen en/of verhuld,
althans verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende op (een) voorwerp(en), te weten
- een of meer geldbedrag(en), onder meer 56.000 euro en/of 120.000 euro en/of 100.000 euro en/of 100.000 euro en/of 95.200 euro en/of 50.000 euro en/of 120.000 euro en/of 95.000 euro was of

bovenomschreven voorwerp(en), te weten

- een of meer geldbedrag(en), onder meer 56.000 euro en/of 120.000 euro en/of
100.000 euro en/of 100.000 euro en/of 95.200 euro en/of 50.000 euro en/of
120.000 euro en/of 95.000 euro voorhanden gehad,
terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) wist(en) dat dat/die voorwerp(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit het misdrijf; art 420ter lid 1 Wetboek van Strafrecht (zaaksdossier ondergronds bankieren)
6. hij op of omstreeks 09 juni 2013 te Valkenswaard aan een persoon genaamd [slachtoffer] , opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (een wond op zijn achterhoofd en/of een gebroken jukbeen en/of gebroken oogkas en/of een hersenschudding en/of een snee onder zijn neus), heeft toegebracht, door deze opzettelijk (met kracht) meermalen, althans eenmaal, met gebalde vuist tegen het gezicht, althans het hoofd, te slaan en/of te stompen;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 09 juni 2013 te Valkenswaard ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer] , opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet (met kracht) meermalen, althans eenmaal, met gebalde vuist tegen het gezicht, althans het hoofd van die [slachtoffer] heeft geslagen en/of gestompt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht
of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 09 juni 2013 te Valkenswaard opzettelijk mishandelend een persoon
(te weten [slachtoffer] ), (met kracht) meermalen, althans eenmaal, met gebalde vuist tegen het gezicht, althans het hoofd heeft geslagen en/of gestompt, tengevolge waarvan deze zwaar lichamelijk letsel (een wond op zijn achterhoofd en/of een gebroken jukbeen en/of gebroken oogkas en/of een hersenschudding en/of een snee onder zijn neus), althans enig lichamelijk letsel, heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
Ten gevolge van een kennelijke schrijffout in de tenlastelegging, staat in feit 5 in twee losse tekstblokken vermeld ‘terwijl hij…..afkomstig
wasuit
hetmisdrijf’ in plaats van ‘terwijl hij……..afkomstig
warenuit
enigmisdrijf’. De rechtbank herstelt deze schrijffouten en leest het laatste in plaats van het eerste. Voor zover overigens in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
De formele voorvragen.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in haar vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van
de vervolging.
Bewijs
Bewijsbijlage
De door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen zijn uitgewerkt in de aan dit vonnis gehechte bewijsbijlage. De inhoud van de bewijsbijlage dient als hier herhaald en ingelast te worden beschouwd. De bewijsmiddelen van feit 4 en feit 5 dienen in onderlinge samenhang en (tijds)verband te worden beschouwd.
Inleidende opmerkingen rechtbank
Medio augustus 2012 is onder leiding van het Landelijk Parket van het Openbaar Ministerie een opsporingsonderzoek gestart onder de [benaming] . Dit onderzoek werd opgestart naar aanleiding van meerdere CIE-meldingen in de periode van november 2009 tot en met september 2012 over verdachte in relatie tot georganiseerde hennepteelt en transport van weed, amfetamine en MDMA naar Engeland en dat verdachte en zijn zakenpartners wel eens contact hebben in de antiekhandel van de vader van verdachte. Het betreft hier [medeverdachte 13] en zijn antiekhandel “ [winkel] ” (hierna: [winkel] ) te [gemeente] .
De inhoud van de CIE-informatie deed het vermoeden rijzen dat in [winkel] van [medeverdachte 13] gesprekken en/of ontmoetingen plaatsvonden die te maken hadden met criminele activiteiten. Omdat andere c.q. lichtere opsporingsmiddelen gericht op het onderscheppen van relevante communicatie, zoals telefoontaps e.d., geen soelaas boden, werd een bevel afgegeven tot het opnemen van vertrouwelijke communicatie in [winkel] . Deze communicatie werd met ingang van 7 augustus 2013 opgenomen. De inhoud van de aldaar opgenomen communicatie leidde tot de verdenking dat naast verdachte, ook [medeverdachte 13] en [medeverdachte 5] zich schuldig maakten aan strafbare feiten. Het onderzoeksteam verdacht [medeverdachte 13] ervan betrokken te zijn bij de drugshandel van zijn zoon door deze te faciliteren en het onderzoeksteam verdacht [medeverdachte 5] ervan betrokken te zijn bij diezelfde drugshandel en te handelen onder leiding van verdachte.
Naast het opnemen van vertrouwelijke communicatie in [winkel] werden nog veel andere bijzondere opsporingsmiddelen ingezet, zoals, zonder overigens volledig te willen zijn: antecedentenonderzoek, stelselmatige observaties door politieambtenaren, peilbakens en videocamera’s en het vorderen van historische (print)gegevens. Verder is informatie opgevraagd bij onder meer de Belastingdienst, banken en diverse bedrijven. Ook zijn er rechtshulpverzoeken uitgegaan naar Groot-Brittannië, België en Spanje.
Gedurende de loop van het onderzoek kreeg het onderzoeksteam aldus de beschikking over veel gevoerde communicatie en ook over steeds meer feitelijke gegevens. Telefoonnummers kwamen in beeld, waarop vervolgens een tap werd aangesloten en waarvan de historische gegevens en/of mastgegevens werden opgevraagd, personen die in beeld kwamen werden stelselmatig geobserveerd, locaties die werden bezocht werden dynamisch of statisch met een verborgen cameraopstelling geobserveerd, voertuigen die in beeld kwamen werden op tenaamstelling gecontroleerd en soms voorzien van een peilbaken etc. Op deze wijze kwamen ook andere dan de hiervoor genoemde personen als verdachte in beeld en werd het onderzoek naar deze personen uitgebreid. [medeverdachte 3] kwam net als [medeverdachte 4] in beeld als uitvoerder en ‘ondergeschikte’ van [medeverdachte 5] . Andere personen die in meer of mindere mate konden worden gekoppeld aan locaties die de politie met drugs in verband bracht, werden ook als verdachte aangemerkt en voorwerp van onderzoek. De rechtbank wijst in dit verband op [medeverdachte 6] en [medeverdachte 7] alsmede op de [VOF] en haar beide vennoten [medeverdachte 8] en [medeverdachte 9] . Ook moet nog worden gewezen op [medeverdachte 10] en [medeverdachte 11] en de tegen hen gerezen verdenking van handel in verdovende middelen door middel van het organiseren van drugstransporten. Omdat het onderzoeksteam onvoldoende verband zag tussen deze twee verdachten en de ‘hoofdzaak’ is ten aanzien van hen een apart eindproces-verbaal opgemaakt en wordt hun zaak op basis van dat afzonderlijke eindproces-verbaal beoordeeld.
Uiteindelijk heeft het onderzoek [benaming] na een looptijd van ongeveer twee jaar geleid tot een actiedag op 23 september 2014, waarbij meerdere verdachten zijn aangehouden, een groot aantal panden en locaties en woningen van de verdachten is doorzocht en waarbij een grote hoeveelheid, ook drugsgerelateerde, goederen in beslag is genomen. Ook nadien zijn nog doorzoekingen verricht en hebben er aanhoudingen plaatsgevonden. Een aanhoudings-bevel tegen verdachte kon niet worden uitgevoerd. Hij is tot op heden nog altijd voort-vluchtig.
misdrijven
Het onderzoek heeft tot de verdenking geleid dat in meer of minder georganiseerd verband – waarover hierna meer – verschillende misdrijven zijn gepleegd. Kort weergegeven zijn het de volgende feiten:
- een zevental transporten van verdovende middelen naar het Verenigd Koninkrijk;
- de handel in soft drugs in Nederland;
- het aanwezig hebben van verschillende soorten verdovende middelen op verschillende
locaties;
- het plegen van voorbereidingshandelingen voor de productie c.q. export van verdovende
middelen als bedoeld in artikel 10a van de Opiumwet door op verschillende locaties
voorwerpen en/of stoffen voorhanden te hebben, bestemd voor die misdrijven;
- het voorhanden hebben van vuurwapens en/of munitie en/of andere verboden wapens;
- het witwassen van een grote hoeveelheid contante geldbedragen door het uitvoeren van
geldtransporten.
Ook heeft het onderzoek de verdenking opgeleverd dat er misdrijven op meer individuele titel werden gepleegd. Deze misdrijven betreffen feiten strafbaar gesteld bij de Opiumwet, maar ook (gewoonte)witwassen, fraude en geweld.
de verdenkingen
Ten einde een beeld te kunnen geven van de uitgebrachte verdenkingen zoals die op de tenlastelegging terecht zijn gekomen, zal de rechtbank nu kort de context schetsen van de aan de verdachten tenlastegelegde misdrijven.
Al het door het opsporingsonderzoek verkregen bewijsmateriaal heeft geleid tot de verdenking dat sprake was van een criminele drugsorganisatie met aan het hoofd verdachte, [medeverdachte 5] als zijn rechterhand en met [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] als feitelijke uitvoerders onder leiding van [medeverdachte 5] , en tenslotte [medeverdachte 13] als faciliteerder van de organisatie. Deze personen worden deelname aan een organisatie als bedoeld in artikel 11a (oud) van de Opiumwet c.q. 140 van het Wetboek van Strafrecht verweten, welke organisatie het oogmerk had op het plegen van drugsmisdrijven (export en productie) en op witwassen.
Aan de organisatie wordt een aantal locaties gekoppeld, te weten:
-een opslagplaats in een schuur gelegen aan de [adres 2] , zijnde het
perceel toebehorende aan [medeverdachte 7] , maar waar ook [medeverdachte 5] , [medeverdachte 3]
en [medeverdachte 6] mee in verband worden gebracht en alwaar verdovende
middelen en voorwerpen bestemd voor de productie van verdovende middelen zijn
aangetroffen;
-een opslagbox gelegen op het terrein aan [adres 3] , die aan [medeverdachte 3] en
[medeverdachte 6] wordt toegeschreven en waar ook [medeverdachte 5] mee in verband
wordt gebracht, alwaar eveneens verdovende middelen en een groot aantal voorwerpen en
stoffen bestemd voor de productie van verdovende middelen zijn aangetroffen;
-een deel van het bedrijfspand gelegen aan [adres 4] , dat toegeschreven wordt aan
[medeverdachte 5] ( [adres 4] );
- [winkel] van [medeverdachte 13] als ontmoetingsplaats voor verdachte, [medeverdachte 5]
en andere personen die als criminele contacten worden aangeduid en als plaats
waar contante geldbedragen en telefoons werden bewaard ten behoeve van verdachte c.q. de organisatie.
Verder wordt de [VOF] meer zijdelings in verband gebracht met de organisatie via betrokkenheid van [medeverdachte 13] en [medeverdachte 12] bij deze VOF. De VOF heeft één winkelvestiging aan de [adres 10] in Valkenswaard en één winkelvestiging in Eindhoven ( [adres 5] ). Daarnaast heeft de VOF de beschikking over een loods gelegen aan de [adres 6] te Eindhoven. Op de locaties aan de [adres 5] en de [adres 6] zijn voorwerpen en stoffen aangetroffen die verband houden met de productie van synthetische drugs.
De hiervoor genoemde veronderstelde leden van de organisatie worden ervan verdacht zich door hun betrokkenheid ook ‘zelfstandig’, waarmee wordt bedoeld: als individuele (mede)pleger, aan verschillende misdrijven te hebben schuldig gemaakt. Verdachte, [medeverdachte 5] en [medeverdachte 3] aan de export van verdovende middelen, het plegen van voorbereidingshandelingen en het aanwezig hebben van verdovende middelen, zowel ter plaatse van aan de organisatie gelieerde locaties als op meer private locaties, zoals voertuigen en woningen. Verdachte, [medeverdachte 5] en [medeverdachte 4] worden ook ‘zelfstandig’ verdacht van het plegen van witwassen in verband met de uitgevoerde geldtransporten. [medeverdachte 4] wordt voorts beschuldigd van het bezit van xtc-pillen. [medeverdachte 13] wordt ook van witwassen verdacht door het in bewaring nemen van grote geldbedragen ten behoeve van verdachte. Daarnaast wordt hij beschuldigd van verzekeringsfraude.
Verdachte, [medeverdachte 5] en zijn partner [Naam 1] worden daarnaast er nog van verdacht in privésfeer zich aan witwassen schuldig te hebben gemaakt.
Verdachte zou zich bovendien tijdens het uitgaan schuldig hebben gemaakt aan een (zware) mishandeling van een cafébezoeker.
De echtgenote van [medeverdachte 13] , [medeverdachte 12] , wordt van witwassen verdacht wegens door haar en/of [medeverdachte 13] betaalde gelden in de [VOF] .
Via de aan de organisatie gelieerde locaties worden [medeverdachte 6] en [medeverdachte 7] ervan verdacht zich aan voorbereidingshandelingen c.q. aanwezigheid van verdovende middelen te hebben schuldig gemaakt.
Ten slotte zijn er nog op verschillende plaatsen verboden wapens c.q. munitie aangetroffen die dan naar gelang de locatie en de persoon die daaraan kan worden gekoppeld, bij de desbetreffende persoon op de tenlastelegging zijn gebracht, te weten [medeverdachte 13] , [medeverdachte 5] , [medeverdachte 3] , [medeverdachte 8] en [medeverdachte 7] .
het strafdossier
Het totale dossier [benaming] beslaat – de stukken in de zaken tegen [medeverdachte 10] en [medeverdachte 11] buiten beschouwing latend – ruim 38 ordners en bevat persoonsdossiers ten aanzien van de verdachten, zaaksdossiers en aanvullingen op het eindproces-verbaal. De rechtbank is van oordeel dat het dossier in zijn geheel moet worden beschouwd en dat de tenlastegelegde feiten niet los van elkaar, maar in onderling verband en samenhang moeten worden bezien. Dit betekent onder meer dat bij feiten in het kader van een bepaald zaaksdossier ook stukken uit andere zaakdossiers kunnen worden betrokken. Dit neemt echter niet weg dat voor ieder tenlastegelegd feit afzonderlijk moet worden beoordeeld of sprake is van voldoende wettig en overtuigend bewijs.
aanpak van de rechtbank
De vraag of er voldoende wettig en overtuigend bewijs is, zal hierna per zaaksdossier worden besproken, uitmondende in een conclusie of tot een bewezenverklaring of tot een vrijspraak wordt gekomen. Voor zover de rechtbank tot de beslissing komt dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan, berust deze beslissing op de feiten en omstandig-heden als vervat in de hierboven bedoelde en in de bijlage opgenomen bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang en (tijds)verband beschouwd.
De beschuldigingen.
Verdachte wordt – samengevat – verweten deel uit te hebben gemaakt van een criminele organisatie gericht op het plegen van (gewoonte) witwassen en gericht op het plegen van een breed scala aan Opiumwetdelicten van diverse soorten drugs (hard- en softdrugs), het (mede)plegen van meerdere (hard)drugstransporten naar het Verenigd Koninkrijk, het op twee locaties voorhanden hebben van harddrugs en voorwerpen en stoffen bestemd voor de productie van synthetische drugs en diverse vormen van witwassen. Tot slot wordt verdachte ervan beschuldigd [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel te hebben toegebracht door het uitdelen van een klap.
Het standpunt van de officier van justitie.
Op de in het schriftelijk requisitoir uitgewerkte gronden heeft de officier van justitie gevorderd dat de rechtbank tot een bewezenverklaring zal komen van de feiten 1 t/m 6 (primair).
Het oordeel van de rechtbank.
I. telefoongebruik verdachte en medeverdachten
Veel van het beschikbare bewijsmateriaal bestaat uit tapgesprekken en SMS-correspondentie. Het onderzoeksteam heeft ten aanzien van de verdachte en de medeverdachten [medeverdachte 5] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] telkens in een op het betreffende individu toegesneden proces-verbaal van bevindingen uitgewerkt dat en waarom een bepaald 06-nummer aan deze specifieke verdachte kan worden toegeschreven. De stukken op grond waarvan die conclusie wordt getrokken zijn telkens als bijlage bij het betreffende proces-verbaal van bevindingen gevoegd.
De onderzoeksbevindingen die per genoemde (mede)verdachte(n) tot deze conclusies hebben geleid zijn neergelegd in processen-verbaal van telkens verbalisant [Naam 2] .
Deze processen-verbaal bevinden zich in het Algemeen Dossier (bron 1.1) als volgt:
t.a.v. verdachte op pag. 447 t/m 462, met bijlagen op pag. 463 t/m 606;
t.a.v. [medeverdachte 5] op pag. 608 t/m 626, met bijlagen op pag. 627 t/m 791;
t.a.v. [medeverdachte 4] op pag. 793 t/m 803, met als bijlagen pag. 804 t/m 889;
t.a.v. [medeverdachte 3] op pag. 891 t/m 900, met bijlagen op pag. 901 t/m 1020.
Uit de processen-verbaal in combinatie met de daarbij behorende bijlagen volgt dat aan de hand van onder meer CIOT-gegevens, de inzet van een IMSI-catcher, tapgesprekken, sms-berichten, OVC-gesprekken, zendmastgegevens, peilbaken-gegevens en observaties de gebruiker van een bepaald 06-nummer is geïdentificeerd.
De rechtbank heeft de onderzoeksbevindingen en de daarop gebaseerde conclusies ten aanzien van alle afzonderlijke 06-nummers gecontroleerd en zij is tot het oordeel gekomen dat de door verbalisant [Naam 2] getrokken conclusies over welke verdachte de gebruiker van een in de bewijsvoering van belang zijnd 06-nummers is geweest, valide is en steun vindt in de onderzoeksbevindingen zoals neergelegd in de bijlagen. Zij verenigt zich daarom met de conclusies van verbalisant [Naam 2] in de door deze verbalisant opgemaakte processen-verbaal van bevindingen en maakt die tot de hare. De rechtbank heeft in het strafdossier noch het verhandelde ter terechtzitting aanknopingspunten gevonden om aan deze conclusies, voor zover tot bewijs dienend, te twijfelen. De rechtbank zal in de bewijsbijlage omwille van efficiency telkens volstaan met de enkele slotconclusie van verbalisant [Naam 2] over welke verdachte als de gebruiker van een bepaald 06-nummer kan worden aangemerkt.
II. de criminele organisatie ( feit 4)
De rechtbank acht het dienstig om eerst te beoordelen of er sprake was van een criminele organisatie gericht op het plegen van Opiumwetdelicten en/of witwassen en zo ja, wie daaraan hebben deelgenomen. Immers, deelname aan een criminele organisatie behoeft niet te hebben bestaan in het concreet gepleegd hebben van strafbare feiten. Anders geformuleerd: het is niet noodzakelijk voor de beoordeling van een criminele (drugs)organisatie dat alle verdachten gezamenlijk voor alle strafbare feiten verantwoordelijk zijn door deze al dan niet met elkaar gepleegd te hebben. Bovendien moeten die andere tenlastegelegde strafbare feiten en de rol van de verdachte(n) daarbij telkens en steeds op zichzelf worden beoordeeld langs de lat van de voor die feiten toepasselijke maatstaf. Na de beoordeling van de vraag naar het bestaan van de veronderstelde (drugs)organisatie zal de rechtbank beoordelen of één of meer van de verdachten zich individueel aan één of meer van de tenlastegelegde feiten hebben schuldig gemaakt.
Zoals hiervoor in de inleiding reeds opgemerkt, worden verdachte en zijn medeverdachten, [medeverdachte 13] , [medeverdachte 5] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] verdacht van deelname aan een criminele organisatie met als oogmerk het plegen van Opiumwet-misdrijven (artikel 11a-oud Opiumwet) en/of (gewoonte-) witwassen (artikel 140 Sr).
II.1 het juridisch kader
Eerst moet er vastgesteld kunnen worden of er sprake is van een “organisatie”. Onder een organisatie in de zin van art. 11a (oud) van de Opiumwet (als logische specialis van art. 140 Sr) moet worden verstaan een samenwerkingsverband, met een zekere duurzaamheid en structuur, tussen de verdachte en ten minste één andere persoon. Voor het bewijs van zo een structureel samenwerkingsverband is niet noodzakelijk dat binnen de groep gemeenschap-pelijke regels en een gemeenschappelijke doelstelling hebben bestaan, waaraan individuele leden gebonden waren en door welke gemeenschappelijkheid op die deelnemers druk werd, of kon worden, uitgeoefend zich aan die regels te houden en aan die doelstelling gebonden te achten. Toepassing van geweld of dreiging met geweld binnen de groep is voor het bewijs geen factor van doorslaggevend belang. Evenmin is vereist dat de samenstelling van het samenwerkingsverband steeds dezelfde is. Gezagsverhoudingen (hiërarchie), rolverdeling, regels en een onder een gemeenschappelijke naam of gemeenschappelijk optreden tegenover derden zijn ook niet vereist. Niettemin kunnen gemeenschappelijke regels, het voeren van overleg, gezamenlijke besluitvoering, een taakverdeling, een bepaalde hiërarchie en/of geledingen c.q. handhaving van die hiërarchie door middel van geweld of dreiging met geweld wel sterke aanwijzingen opleveren voor het bestaan van een dergelijk samenwerkingsverband.
Een organisatie in vorenbedoelde zin wordt pas een criminele als vast komt te staan dat deze organisatie het oogmerk heeft op het plegen van misdrijven. Dat oogmerk moet zijn gericht op een pluraliteit van misdrijven. Het gaat hier niet om het gepleegd zijn van misdrijven, maar om het oogmerk tot het plegen van meerdere misdrijven. Voor het bewijs van dat oogmerk zal onder meer betekenis kunnen toekomen aan de misdrijven die al in het kader van de organisatie zijn gepleegd en aan het meer duurzaam of gestructureerde karakter van de samenwerking, te weten aan de planmatigheid of stelselmatigheid van de met het oog op het gemeenschappelijk doel verrichte activiteiten van deelnemers binnen de organisatie.
Van het oogmerk van de organisatie moet worden onderscheiden het oogmerk van de deelnemer. Om vast te kunnen stellen of iemand deelnemer is aan de organisatie geldt het volgende. In het deelnemen ligt het opzet besloten. Voor wat betreft het opzet van de deelnemer aan de organisatie geldt dat hij in zijn algemeenheid moet weten dat de organisatie tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven. Niet is nodig enige vorm van opzet op de door de organisatie beoogde, laat staan gepleegde, concrete misdrijven, ook niet als het gaat om misdrijven van verschillende aard. Voorwaardelijk opzet is niet voldoende: de betrokkene moet in zijn algemeenheid weten dat de organisatie een misdadig oogmerk heeft. Voor deelnemen is voorts nodig dat men behoort tot de organisatie en dat de deelnemer betrokken is geweest (een aandeel hebben in dan wel ondersteunen) bij gedragingen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het oogmerk van de organisatie. Niet is vereist dat komt vast te staan dat een persoon om als deelnemer aan die organisatie te kunnen worden aangemerkt, moet hebben samengewerkt met, althans bekend zijn geweest met alle andere personen die deel uitmaken van de organisatie en evenmin dat deze persoon in structurele zin gedragingen als hiervoor bedoeld heeft gepleegd c.q. daarbij betrokken is geweest.
II.2 beoordeling rechtbank
De rechtbank komt tot het oordeel dat er sprake is geweest van een organisatie in de hierboven bedoelde zin. Dat oordeel berust op een aantal pijlers die met elkaar in verband staan en in samenhang moeten worden bezien. Zij stelt aan de hand van de in de bewijsbijlage opgenomen bewijsmiddelen daartoe onder meer het volgende vast.
- pijler 1: de verdachten en hun onderlinge verhoudingen c.q. samenwerking
Uit de bewijsmiddelen blijkt in de eerste plaats dat verdachte zich op aanzienlijke schaal bezig hield met criminele activiteiten met betrekking tot verdovende middelen, inhoudende zowel (de export van) hard drugs (synthetische drugs) als hennep/hasj. De rechtbank wijst dan vooral op een OVC-gesprek van 22 mei 2014 waarbij verdachte als gespreksdeelnemer is geïdentificeerd en waarin hij overduidelijk praat over onder meer de export van verdovende middelen en hoe hij dat aanpakt. Zo wordt er gesproken over het verpakken en transporteren van verdovende middelen, over de inbeslagname van een partij verdovende middelen, over grote geldbedragen, over de productie van en handel in synthetische drugs en over het feit dat hij “in hennep” doet. Ook vloeit uit dat gesprek een goede indicatie voort uit voor wat betreft de hoogte van de met die handel gemoeide geldbedragen en op welke wijze die geldbedragen terugvloeien. Ook wordt in dit gesprek de naam van [medeverdachte 2] (de rechtbank begrijpt: [medeverdachte 5] ) door verdachte genoemd en refereert hij aan een gesprek met zijn vader ( [medeverdachte 13] ) over, zo concludeert de rechtbank, een mislukt/onderschept illegaal transport. Voorts valt in dit gesprek op dat verdachte meerdere keren in het meervoud spreekt (‘ons’) als hij refereert aan illegale activiteiten. Voorts wijst de rechtbank op de criminele context van een OVC-gesprek van 1 mei 2014 met onder meer verdachte en [medeverdachte 5] als gesprekdeelnemers waarin wordt gesproken over ‘een goede locatie’, ‘geen gekke dingen gebeuren’, iets ‘afgeven’, ‘versnijden’, ‘ergens tussen gedaan’, ‘mee gerotzooid’, ‘doorspoelen’, ‘eerst testen’, ‘de stekker eruit trekken’ en ‘gas erop’.
De rechtbank trekt uit deze OVC-gesprekken in samenhang bezien met de overige tot het bewijs gebezigde OVC-gesprekken en de overige bewijsmiddelen het gevolg dat verdachte, daar waar hij spreekt over door hem verrichte criminele activiteiten, hij doelt op activiteiten die in het kader van de onderhavige organisatie werden uitgevoerd.
Dat verdachte en [medeverdachte 5] , behalve al jarenlange vrienden van elkaar, ook op zakelijk gebied intensief met elkaar samenwerkten, kan eveneens uit de bewijsmiddelen worden afgeleid. Zo blijkt dat [medeverdachte 5] optrad als een soort van intermediair voor verdachte door voor hem contacten te onderhouden en berichten door te geven, dat hij met verdachte zakelijke besprekingen voert en overleg daarover voert, en dat hij aanwezig was bij ontmoetingen en besprekingen tussen verdachte en andere personen, waarbij (11 oktober 2013 en 24 oktober 2013) klaarblijkelijk monsters van verdovende middelen worden afgegeven en waarin gesproken wordt over ‘housenootjes’, wat kennelijk xtc-pillen zijn.
Dat deze samenwerking ook bestond met betrekking tot verdovende middelen blijkt voorts uit het feit dat verdachte, wanneer hij over zichzelf en [medeverdachte 5] praat, op 4 november 2013 in [winkel] zegt dat “wij toch de cannaclub zijn”. Ook zijn zij beide aanwezig op verschillende momenten in [winkel] waarbij klaarblijkelijk grote hoeveelheden geld worden geteld. Ten slotte wil de rechtbank erop wijzen dat uit een OVC-gesprek en sms-bericht kan worden afgeleid dat in de zakelijke samenwerking verdachte uiteindelijk de leiding had over [medeverdachte 5] . Zo begroet [medeverdachte 5] in een OVC-gesprek van 6 november 2013 verdachte met ‘Hé leider’ en wordt overduidelijk verdachte door [medeverdachte 2] in een sms-bericht aan [medeverdachte 4] op 26 februari 2014 aangemerkt als ‘de baas’.
Uit de bewijsmiddelen die vooral zien op de export van verdovende middelen naar het Verenigd Koninkrijk (zie hierna) en de productie c.q. voorbereiding met betrekking tot synthetische drugs (zie hierna) blijkt dat [medeverdachte 5] andere personen aanstuurde, met name komt dan [medeverdachte 3] in beeld. [medeverdachte 3] komt overigens ook in beeld bij de hennepactiviteiten.
Uit de bewijsmiddelen die vooral zien op de geldtransporten (zie hierna) blijkt dat [medeverdachte 5] contacten onderhield met [medeverdachte 4] . Het beeld dat uit die bewijsmiddelen naar voren komt, is dat [medeverdachte 5] tegen een vergoeding gebruik maakte van de diensten van [medeverdachte 4] als chauffeur om grote geldbedragen op te halen en bij hem af te leveren. Uit de bewijsmiddelen blijkt bovendien dat [medeverdachte 4] van het bestaan en de betrokkenheid van verdachte afwist, aangezien er tijdens sms-verkeer op 26 februari 2014 evident sprake is van verdachte als ‘de baas’ en [medeverdachte 4] op enig moment een keer aan [medeverdachte 5] vraagt om iets te verifiëren bij “die lange” (geldtransport 3 april 2014), terwijl op “de baas” en “die lange”, gelet op de inhoud van de bewijsmiddelen, op niemand anders gedoeld kan worden dan verdachte.
De rol van [medeverdachte 13] in het geheel kan als een faciliterende worden geduid.
Uit de bewijsmiddelen kan worden afgeleid dat hij wist van de criminele activiteiten van zijn zoon, verdachte, en [medeverdachte 5] en dat zij daarbij nauw met elkaar samenwerkten. Voorts kan uit de bewijsmiddelen worden afgeleid dat hij de criminele activiteiten van zijn zoon en [medeverdachte 5] faciliteerde door toe te staan dat zakelijke en drugsgerelateerde gesprekken en ontmoetingen plaatsvonden in zijn antiekzaak, door grote contante geldbedragen in ontvangst te nemen en te bewaren of aan [medeverdachte 5] af te geven, door telefoons in bewaring te nemen en door boodschappen voor verdachte aan te nemen. Tot slot leidt de rechtbank uit de inhoud van een OVC-gesprek van 27 februari 2014 af dat [medeverdachte 13] zijn zoon altijd op de hoogte hield van zijn ( [medeverdachte 13] ) eigen activiteiten.
- pijler 2: de export van verdovende middelen naar het Verenigd Koninkrijk
Op grond van de bewijsmiddelen kan worden vastgesteld dat in de periode van 1 februari 2014 tot en met 28 mei 2014 een aantal transporten van verdovende middelen heeft plaatsgevonden naar het Verenigd Koninkrijk. In totaal acht de rechtbank bewezen dat vijf van de zeven tenlastegelegde transporten hebben plaatsgevonden. Ook acht de rechtbank bewezen dat het hier telkens om transporten van harddrugs (middelen als bedoeld op Lijst I van de Opiumwet) ging. Zo is bij het transport van 9 april 2014 de lading onderschept en betrof het in totaal een hoeveelheid van circa 48 kilogram MDMA en 36 kilogram amfetamine en betrof het onderschepte transport van 28 mei 2014 een hoeveelheid van circa 23 kilo MDMA, 15 kilo xtc-pillen en 10 kilo cocaïne.
De rode draad die door deze georganiseerde transporten loopt, is de betrokkenheid van [medeverdachte 5] . Hij is degene die telkens in de sms-contacten met de Britse chauffeur ( [chauffeur 1] c.q. [medeverdachte 14] ) het tijdstip en de plaats van de ontmoeting regelt waarbij dan kennelijk de contrabande aan de chauffeur wordt meegegeven teneinde vervolgens te worden getransporteerd naar het Verenigd Koninkrijk. De aard en inhoud van de onderschepte communicatie laat – bij gebreke van een adequate verklaring van [medeverdachte 2]
die ten enenmale is uitgebleven – redelijkerwijs geen andere conclusie toe. Ook kan uit die communicatie worden afgeleid dat [medeverdachte 5] bij enkele gelegenheden iemand anders op pad stuurt om die overdracht namens hem te bewerkstelligen - bij in ieder geval één gelegenheid is dat [medeverdachte 3] geweest - en dat [medeverdachte 5] bij in ieder geval één transport contact opneemt met de chauffeur in opdracht van iemand anders.
Uit het dossier is maar van één persoon gebleken van wie [medeverdachte 5] opdrachten aannam: verdachte.
Wat uit de bewijsmiddelen ten aanzien van deze drugstransporten ook kan worden afgeleid, is het gebruik van de hiervoor reeds genoemde opslagbox gelegen op het terrein aan [adres 3] , die mede aan [medeverdachte 3] kan worden toegeschreven, en het bedrijfspand gelegen aan [adres 4] te Best, die aan [medeverdachte 2] kan worden toegeschreven, ten behoeve van mede deze transporten. Zo kan de opslagbox gelegen aan [adres 3] via de daarin aangetroffen kassabon van de aankoop op 19 maart 2014 van acht KIPSTA tassen bij Decathlon in Best gekoppeld worden aan het onderschepte drugstransport van 9 april 2014 (chauffeur [chauffeur 1] ), aangezien de verdovende middelen werden aangetroffen in identieke tassen als die aangekocht waren. Deze locatie kan bovendien gekoppeld worden aan het eveneens onderschepte transport van 28 mei 2014 (chauffeur [medeverdachte 14] ) via de conclusie van de deskundige dat het bijna zeker is dat de sealnaden van de bij dit transport aangetroffen sealzakken met daarin verdovende middelen zijn veroorzaakt met één van de sealmachines
die in de opslagbox zijn aangetroffen. De locatie aan [adres 4] te Best kan vervolgens aan de transporten van 4 maart 2014 en 27/28 mei 2014 worden gekoppeld doordat in beide gevallen is waargenomen dat de VW Crafter met het [kenteken 2] en met, zo concludeert de rechtbank, telkens [medeverdachte 14] als bestuurder het bedrijfspand binnen rijdt alwaar – eveneens als conclusie van de rechtbank – verdovende middelen in de VW Crafter zijn geladen. Daarnaast kan datzelfde bedrijfspand worden gekoppeld aan het transport van 17 maart 2014, doordat [medeverdachte 3] die dag vanuit dat pand komt gereden met, zo stelt de rechtbank vast, verdovende middelen bestemd voor een overdracht in Familleureux (België). Bij dit laatste voorval mag niet onvermeld blijven dat [medeverdachte 3] de drugs heeft
vervoerd in een Mercedes Vito in gebruik bij verdachte.
De locaties gelegen aan [adres 3] en [adres 4] , beiden, in Best kunnen aldus aan de organisatie worden toegeschreven en stonden kennelijk ten dienste van het plegen van de Opiumwetmisdrijven die de organisatie ontegenzeggelijk mede als oogmerk heeft gehad.
Of één of meer van de verdachten zich ook ‘individueel’ als pleger of medepleger aan één of meer van deze transporten heeft schuldig gemaakt, komt later aan de orde.
- pijler 3: hennepactiviteiten
Dat ook sprake is geweest van hennep gerelateerde activiteiten blijkt uit de in het dossier uitgewerkte vermoedelijke negen leveringen van soft drugs. De rechtbank zal de inhoud van de stukken die zien op vier ‘henneptransporten’ tot het bewijs bezigen voor de conclusie dat de organisatie mede het plegen van hennepmisdrijven als oogmerk had. Uit die bewijs-middelen blijkt telkens van een nauwe betrokkenheid van [medeverdachte 5] . Zo wordt hij waargenomen bij een overdracht op 28 januari 2014 en hij regelt een overdracht op
22 februari 2014 waarbij hij tijd en plaats afspreekt met een onbekend gebleven persoon die dan voor het inladen gebruik maakt van de bedrijfsbus van [medeverdachte 3] die zijn bus op de vooraf afgesproken locatie had achtergelaten, [medeverdachte 2] die persoon op ‘jammers’ in de auto van [medeverdachte 3] wijst en waarbij [medeverdachte 3] uiteindelijk met de ontvangen lading naar, zo concludeert de rechtbank, het bedrijfspand aan [adres 4] rijdt.Voorts blijkt dat [medeverdachte 2] de overdrachten regelt en coördineert wat betreft de leveringen van 3 maart 2014 en 25 maart 2014 en dat hij daarbij ook gebruik maakt van anderen. Bij het laatstgenoemde transport komt ook de betrokkenheid van [medeverdachte 4] naar voren, niet zo zeer als concrete uitvoerder van het transport, maar wel als de persoon die [medeverdachte 2] inschakelt om, nadat hij het observatieteam van de politie in de gaten heeft gekregen, onmiddellijk tassen op te halen en een werkhok leeg te ruimen, daarbij kennelijk doelende op de locatie [adres 7] (woning moeder van [medeverdachte 2] ), alwaar immers uiteindelijk een verborgen ruimte is aangetroffen die ogenschijnlijk was bestemd om daarin een hennepkwekerij aan te leggen en zeer recent grondig was schoongemaakt. Dat het bij deze transporten om hennep ging, leidt de rechtbank af uit opgenomen gesprekken waarin kennelijk bedragen worden genoemd, die, gezien hun hoogte, goed passen bij hennephandel. Ook wijst de rechtbank op de aangetroffen THC sporen in voertuigen die in dit kader door [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] werden gebruikt.
Dat de organisatie zich mede met hennep heeft ingelaten vindt naar het oordeel van de rechtbank bevestiging in uitlatingen van verdachte in het hiervoor reeds aangehaalde OVC-gesprek van 22 mei 2014 waarin hij zegt dat hij nu in hennep doet, een OVC-gesprek van 4 november 2013 waarin hij zegt ‘wij zijn de cannaclub’ en een OVC-gesprek van 7 november 2013 waarin hij spreekt over ’scharen’ en ‘knippen’ en waarbij [medeverdachte 13] het heeft over ‘lampen’. Bovendien zijn daar nog OVC-gesprekken waarin wordt gesproken over ‘kilo’s’ en/of ‘hokken’ hetgeen tegen de achtergrond van het voorgaande niet anders kan worden uitgelegd dan aan hennep gelieerd. Tot slot kan niet onvermeld blijven dat in twee van de aan de organisatie verbonden locaties, te weten de opslagbox aan [adres 3] en de garage aan de [adres 2] , 9 plakken hasj à 920 gram – overigens kennelijk soortgelijk qua afmeting als de mallen/pers die op locatie [adres 8] zijn aangetroffen – onderscheidenlijk 3 plakken hasj, hennep en henneptoppen zijn aangetroffen.
- pijler 4: productie van synthetische drugs c.q. voorbereidingshandelingen daartoe
Dat de organisatie zich ook bezig hield met de productie van synthetische drugs, althans in ieder geval met voorbereidingshandelingen daartoe, volgt uit de op de actiedag van
23 september 2014 aangetroffen situatie in de hiervoor reeds genoemde opslagbox aan [adres 3] in Best en de opslaglocatie aan de [adres 2] . Uit de bewijs-middelen komt – samengevat – naar voren dat nagenoeg alle benodigdheden voor het totale productieproces van synthetische drugs aanwezig waren, te weten het proces van vervaardiging van BMK uit apaan met zoutzuur, de vervaardiging van amfetamine uit BMK volgens de bekende Leuckartmethode en het tabletteren van MDMA. Ook wordt op beide locaties eindproduct (MDMA/amfetamine) aangetroffen. Voorts verdient opmerking dat de op beide locaties aangetroffen voorwerpen en stoffen evident complementair aan elkaar zijn, in die zin dat als de goederen als aangetroffen op de twee locaties met elkaar gecombineerd worden, dit een compleet drugslaboratorium oplevert, inzetbaar voor bijvoorbeeld de productie van amfetamine en/of MDMA. Op [adres 3] ontbrak een tabletteermachine, die op de [adres 8] werd aangetroffen. Naast de al eerder genoemde omstandigheden waaruit de band tussen [adres 3] en de [adres 8] kan worden afgeleid, wijst de rechtbank op de door de politie geconstateerde overeenkomsten tussen verschillende op deze twee locaties aangetroffen voorwerpen. Zo worden op beide locaties soortgelijke pollepels, soortgelijk zwart verpakkingsplastic/krimpfolie en soort-gelijke sealzakken aangetroffen.
De rechtbank betrekt bij haar conclusie dat beide locaties met elkaar verbonden zijn en aan de organisatie toebehoren niet elk bewijsmiddel afzonderlijk, maar in onderling verband en samenhang bezien.
Of één of meer van de verdachten zich ook ‘individueel’ als pleger of medepleger aan
strafbare voorbereidingshandelingen met betrekking tot verdovende middelen heeft schuldig gemaakt, komt later aan de orde.
- pijler 5: geldtransporten
De organisatie had, zo luidt de verdenking, naast het plegen van Opiumwetfeiten ook witwassen als oogmerk. Dat wordt in het dossier aldus uitgewerkt dat de verdachte en zijn medeverdachten, [medeverdachte 5] en [medeverdachte 4] feitelijke betrokkenheid zouden hebben gehad bij de in het strafdossier nader uitgewerkte negentien veronderstelde transporten van contante geldbedragen die in de periode van 20 januari 2014 tot en met 4 juli 2014 zouden hebben plaatsgevonden.
De rechtbank komt tot het oordeel dat inderdaad sprake is geweest van een groot aantal transporten van contante geldbedragen. Zij baseert dat oordeel op de bevestiging die verkregen wordt door de aanhouding op heterdaad van geldkoerier/chauffeur [medeverdachte 15] op 4 juli 2014 terwijl hij een contant geldbedrag van € 95.000,- onder zich had in combinatie met de daaraan voorafgaande sms-contacten tussen [medeverdachte 2] en kennelijk de geldgever waarin onderling een tijd en plaats voor de ontmoeting wordt geregeld, een observatie waarin de door [medeverdachte 2] aan de geldgever genoemde auto waarin [medeverdachte 15] werd aangehouden ook gezien wordt en gezien wordt dat er een onbekende man bij de bestuurder van deze auto, die later dus [medeverdachte 15] blijkt te zijn, instapt en [medeverdachte 15] later wegrijdt. De rechtbank wil hier niet onvermeld laten dat de auto waarin [medeverdachte 15] op dat moment reed op naam stond van hetzelfde bedrijf als het bedrijf op wiens naam de auto’s van verdachte en [medeverdachte 5] stonden, zijnde [BV] , en dat uit een observatie is gebleken van een ontmoeting op 1 mei 2014 van onder meer verdachte, [medeverdachte 5] en [medeverdachte 15] . Uit dit alles wordt dan ook geconcludeerd dat de geldtransporten werden verricht uit hoofde van en ten dienste van de organisatie.
Dat de eerdere transporten ook geldbedragen betroffen, leidt de rechtbank af uit de min of meer identieke gang van zaken bij deze transporten: [medeverdachte 5] heeft contact met klaarblijkelijk de geldgevers, hij krijgt of geeft een adres voor de overdracht en er wordt een code uitgewisseld kennelijk ter identificatie van de bewuste geldgever en om herleid-baarheid van het geldbedrag mogelijk te maken. Voorts kan dit oordeel worden gestoeld op de inhoud van de gevoerde communicatie, waarbij in het bijzonder moet worden gewezen op het sms-bericht van [medeverdachte 2] op 23 januari 2014 waarin deze na verwarring over het kennelijk ontvangen geldbedrag een dag eerder meldt dat “de geldmachine” niet liegt en een tapgesprek van 23 juni 2014 waarin [medeverdachte 4] zegt dat hij “het geld” al heeft gehaald.
Uit de bewijsmiddelen vloeit feitelijke en directe betrokkenheid van [medeverdachte 5] rechtstreeks voort. Niet alleen als de persoon die elk transport orkestreert, maar ook feitelijk als chauffeur/ophaler van het geld op 13 mei 2014, toen [medeverdachte 4] desgevraagd aan [medeverdachte 2] berichtte dat hij niet beschikbaar was en op 16 juni 2014. De betrokkenheid van [medeverdachte 4] als chauffeur komt ook rechtstreeks uit de bewijsmiddelen naar voren: niet alleen wordt hij bij drie transporten door observanten positief geïdentificeerd als geldophaler, ook zijn voertuig wordt bij een aantal transporten waargenomen.
De rechtbank is van oordeel dat redelijkerwijs geen andere conclusie mogelijk is dan dat deze transporten verband hielden met betalingen door derden aan de organisatie wegens door deze geleverde verdovende middelen. Steun voor deze conclusie vindt de rechtbank in OVC-gesprekken waar [medeverdachte 2] en verdachte aan deelnemen en waar het tellen van geld te horen is en een telmachine wordt genoemd. Door geen van de verdachten is een ander scenario aangevoerd en evenmin is uit het verhandelde ter terechtzitting of het strafdossier een andere verklaring voor de transporten dan deze door de rechtbank getrokken conclusie aannemelijk geworden. In het bijzonder is niet aannemelijk geworden dat de organisatie als mede-activiteit het zogenaamde Hawala-bankieren of ondergronds bankieren bedreef.
Of één of meer van de verdachten zich ook ‘individueel’ als pleger of medepleger aan dit witwassen heeft schuldig gemaakt, komt later aan de orde.
- pijler 6: professionaliteit en georganiseerdheid
Uit de bewijsmiddelen en hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen, blijkt zonneklaar dat het hier een goed functionerende organisatie betrof. Dat moge ook blijken uit het feit dat op professionele wijze getracht werd het zicht op de activiteiten van de verschillende personen te bemoeilijken. Zo werd nagenoeg uitsluitend gecommuniceerd met behulp van telefoons die niet of zeer lastig zijn af te luisteren. Overigens vond er maar sporadisch daadwerkelijk telefonisch gesproken contact plaats. Dat was kennelijk ‘usance’ binnen de organisatie en is blijkens onderschepte communicatie ook daadwerkelijk als een zodanig gebruik geduid. Er werd om de opsporing te bemoeilijken vooral gecommuniceerd via
sms-berichten en daarin werd evident versluierd taalgebruik gebezigd. Daartoe werd gebruik gemaakt van prepaid toestellen en vaak van één-op-één lijnen en ook werd er zeer frequent gewisseld van telefoon. Voorts vonden de zakelijke besprekingen in openbare en niet steeds dezelfde horecagelegenheden plaats, zodat afluisteren zeer moeilijk werd gemaakt, maar vooral vonden de zakelijke besprekingen plaats in de relatieve beslotenheid van de door verdachte en [medeverdachte 5] vertrouwde locatie van [winkel] van [medeverdachte 13] . Ook is gebleken van het gebruik van technische hulpmiddelen om opsporing door de politie te bemoeilijken, zoals jammers, en maakten verdachte en [medeverdachte 5] bij hun activiteiten, maar ook privé, gebruik van voertuigen die, kennelijk ter afscherming van het eigendom van deze voertuigen, bewust niet op hun eigen naam waren gesteld, maar op naam van een bedrijf dat indirect banden heeft met [medeverdachte 5] ( [BV] ).
II.3 conclusie
De rechtbank stelt aan de hand van de door haar gebezigde bewijsmiddelen en hetgeen hierboven is overwogen met betrekking tot de onderscheidenlijke pijlers en de rol van de verdachten daarbij vast dat in de tenlastegelegde periode op grote schaal drugsgerelateerde misdrijven werden gepleegd en contante geldbedragen werden witgewassen. In locaties die aan de organisatie kunnen worden toegeschreven, werden voorwerpen en stoffen aangetroffen die zonder redelijke twijfel bestemd waren voor het omzettings- dan wel productieproces van synthetische drugs en op in elk geval twee locaties werden ook daadwerkelijk eindproducten (synthetische drugs) aangetroffen alsmede softdrugs. Bij productie of het bevorderen daarvan bleef het evenwel niet. Ook werd er op grote schaal gehandeld, ook internationaal, in verdovende middelen, zowel hard- als soft drugs en werden de daarmee behaalde verdiensten witgewassen. Om zo ongehinderd mogelijk te kunnen werken en om het zicht op de handel te belemmeren, werden tactieken aangewend en technische hulpmiddelen gebruikt. Kortom: het ging er zeer professioneel aan toe. Een en ander geschiedde binnen een gestructureerd samenwerkingsverband tussen verdachte aan de top en met [medeverdachte 5] als zijn rechterhand. [medeverdachte 5] was de persoon met wie hij zakelijke dingen besprak, die met hem meeging naar ontmoetingen en die zijn vertrouweling was. [medeverdachte 13] gold als de persoon die de organisatie een veilige plek kon verschaffen om ontmoetingen voor de drugshandel te houden, om berichten voor verdachte en/of [medeverdachte 2] achter te laten en om geld en/of telefoons op te bergen: de antiekwinkel. Directe contacten tussen verdachte en de overige personen zijn niet vastgesteld kunnen worden, hetgeen steun biedt aan het oordeel van de rechtbank dat het kennelijk de taak van [medeverdachte 5] was om de verschillende activiteiten uit te voeren. Voor het uitvoeren van die activiteiten (de export, de geldtransporten en de voorbereidings-handelingen) maakte hij voornamelijk gebruik van personen die binnen de organisatie daadwerkelijk het meeste risico liepen: de uitvoerders [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] .
Uit de gebezigde bewijsmiddelen blijkt dat de samenwerking, hoewel niet telkens tussen alle verdachten onderling, niet incidenteel is geweest; integendeel, deze samenwerking had ontegenzeggelijk een duurzaam karakter en stond, hoewel dus in een afwisselende samen-stelling van verdachten, telkens ten dienste van de drugshandel en het witwassen van de daarmee verdiende geldbedragen. Gelet daarop is de rechtbank van oordeel dat sprake is geweest van een samenwerkingsverband met een dusdanige duurzaamheid en structuur, dat sprake is van een organisatie als bedoeld in art. 11a (oud) van de Opiumwet en art. 140 Sr. Gelet op de door de deelnemers aan de organisatie gepleegde handelingen, het duurzame en gestructureerde karakter van de samenwerking en de planmatigheid en stelselmatigheid van de activiteiten was het oogmerk van de organisatie gericht op het opzettelijk verrichten van de hierna bewezenverklaarde drugsmisdrijven en op het witwassen van de verdiensten.
Ten slotte moet ten aanzien van elk van de verdachten worden vastgesteld dat hij behoorde tot de organisatie, dat hij betrokken is geweest (een aandeel hebben in dan wel ondersteunen) bij gedragingen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het oogmerk van de organisatie door daar ofwel een direct aandeel in te hebben ofwel meer ondersteunende handelingen in te hebben verricht en dat hij – al dan niet in zijn algemeenheid ( [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] ) – wist dat hij deel uit maakte van een samenwerkingsverband dat als oogmerk het plegen van (drugs)misdrijven en witwassen had.
III. de Opiumwetdelicten (feiten 1, 2 en 3)
De officier van justitie houdt verdachte als medepleger strafrechtelijk verantwoordelijk voor
de onderwerpelijke drugstransporten (feit 1) en de op twee locaties aangetroffen drugs en stoffen en voorwerpen ten behoeve van de productie van synthetische drugs (feiten 2 en 3)
De rechtbank overweegt het volgende.
In het geval van medeplegen houden de voorwaarden voor strafrechtelijke aansprakelijkheid vooral in dat sprake moet zijn van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking met (een) ander(en) op het plegen van een delict. De bijdrage van de medepleger zal in de regel worden geleverd tijdens het begaan van het strafbare feit in de vorm van een gezamenlijke uitvoering van het feit. Maar de bijdrage kan ook zijn geleverd in de vorm van diverse gedragingen voor en/of tijdens en/of na het strafbare feit. Ook is niet uitgesloten dat de bijdrage in hoofdzaak vóór het strafbare feit is geleverd. Verder is voor een bewezenverklaring van medeplegen de lijfelijke aanwezigheid niet vereist. Kortom, het accent ligt bij medeplegen met name op de samenwerking en minder op de vraag wie welke feitelijke handeling heeft verricht. De kwalificatie medeplegen is slechts dan gerechtvaardigd als de bewezen (intellectuele en/of materiële) bijdrage aan het delict van verdachte van voldoende gewicht is.
Voor het medeplegen van het aanwezig hebben van – kort gezegd – illegale stoffen en voorwerpen is, naast een gezamenlijke machtsuitoefening, wetenschap van de individuele
medepleger van de aanwezigheid van die stoffen en voorwerpen vereist.
De rechtbank stelt vast dat uit de stukken niet blijkt van de lijfelijke aanwezigheid of uitvoerende betrokkenheid van verdachte bij de tenlastegelegde drugstransporten en de op de locaties [adres 3] in Best en [adres 8] in Best aangetroffen drugs en stoffen en voorwerpen voor illegale (drugs) doeleinden. Evenmin bevat het dossier technisch bewijs op grond waarvan verdachte in meer directe zin aan de delicten kan worden gekoppeld.
Voor wat betreft de drugstransporten staat de rechtbank voor de beantwoording van de vraag of verdachte in de samenwerking op enigerlei wijze een bijdrage van voldoende gewicht aan de delicten heeft geleverd. Ten aanzien van de op de hiervoor genoemde twee locaties aangetroffen verboden middelen, stoffen en voorwerpen richt de rechtbank zich op de vraag of verdachte daarvan op de hoogte was en zo ja, of hij daarover feitelijk kon beschikken.
De rechtbank beantwoordt beide vragen negatief. Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit geen enkel bewijsmiddel (1) de voor een nauwe en bewuste samenwerking vereiste bijdrage van voldoende gewicht, in welke vorm dan ook, door verdachte aan de onderwerpelijke transporten en evenmin (2) enige wetenschap van verdachte dat er op de hiervoor genoemde locaties drugs en stoffen/voorwerpen voor de productie van synthetische drugs waren opgeslagen ten behoeve van de criminele organisatie waaraan hij leiding gaf.
Dat verdachte leiding heeft gegeven aan een drugsorganisatie staat weliswaar vast voor
de rechtbank, maar dat wettigt niet zonder meer de conclusie dat hij ook individueel als (mede)pleger van de afzonderlijke Opiumwetdelicten kan worden aangemerkt. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de genoemde bewijstechnische hiaten ook niet te slechten bezien in het licht van de inhoud van het gehele dossier
De rechtbank acht dan ook niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan verdachte onder feiten 1, 2 en 3 is ten laste gelegd, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
IV. witwassen (feit 5)
IV.1 witwassen privé
Op basis van de bewijsmiddelen wordt van het volgende uitgegaan voor wat betreft de contante betalingen van de huur van de woning en de vakantiereis naar Dubai, het gebruik van de Mercedes Benz Vito en de bij [medeverdachte 13] voor verdachte in bewaring gegeven bedragen.
Met betrekking tot de woning aan het [adres] wordt vastgesteld dat verdachte – na remigratie uit Spanje – zich per 14 juni 2012 in Nederland heeft laten inschrijven op het adres [adres] , bij zijn partner [Naam 3] .
De woning aan het [adres 9] is een huurwoning, in eigendom bij [eigenaar woning] . Uit het OVC-gesprek van 4 december 2013 tussen verdachte en een onbekend gebleven persoon blijkt dat verdachte ongeveer € 2.500,- per maand betaalt aan huur voor de woning. Uit onderzoek naar de bankrekeningen van verdachte en zijn partner blijkt dat de huur voor de woning niet giraal wordt afgeschreven. Uit de verklaring van [Naam 4] blijkt dat hij de woning in de periode van 1 april 2009 tot en met maart 2015 aan [Naam 3] heeft verhuurd. In deze periode zou een bedrag van € 112.253,67 aan huur zijn betaald. Volgens [Naam 4] betaalde verdachte in de meeste gevallen de huur zelf contant aan hem.
Uit bij de huiszoeking in de woning aan het [adres 9] aangetroffen documenten is voorts gebleken dat verdachte en zijn partner in de periode van 23 december 2010 tot en met 30 december 2010 een reis hadden geboekt naar Dubai. De prijs van de reis bedroeg
€ 8.683,68 en is – zo blijkt uit de documenten – contant betaald door de partner van verdachte.
Met betrekking tot de Mercedes Benz Vito (met kenteken [Nummer] ) blijkt dat - nadat verdachte in november / december 2013 de vorige eigenaar meedeelde dat hij de auto wilde kopen - de vorige eigenaar op verzoek van verdachte met het eerder genoemde [BV] een deal heeft gesloten. De Mercedes Benz Vito is officieel aan [BV] verkocht met inruil van de auto die verdachte tot dan toe gebruikte, een Renault Trafic. Met inruil van de Renault Trafic is er een bedrag van € 20.080,- voor de Vito betaald. Uit de bewijsmiddelen blijkt dat verdachte na aankoop van de Mercedes Benz Vito deze auto heeft gebruikt tot aan de actiedag op 23 september 2014.
Ten aanzien van de bij de medeverdachte [medeverdachte 13] – de vader van verdachte – in bewaring gegeven geldbedragen overweegt de rechtbank het volgende. Uit de in de eerder genoemde antiekzaak opgenomen OVC-gesprekken blijkt dat [medeverdachte 13] geldbedragen heeft aangenomen die bestemd waren voor verdachte en deze voor hem in bewaring heeft genomen. Voor de precieze weergave van deze gesprekken verwijst de rechtbank naar de bewijsmiddelenbijlage. Op grond hiervan stelt de rechtbank vast dat de medeverdachte [medeverdachte 13] op 21 augustus 2013 een bedrag van ongeveer € 12.800,- in ontvangst heeft genomen voor verdachte, en dat hij in de periode voorafgaande aan 20 december 2013 een bedrag van ongeveer € 68.000,- , op 13 februari 2014 een bedrag van ongeveer € 48.500,- en op 15 maart 2014 een bedrag van ongeveer € 35.000,- in bewaring had voor verdachte. De conclusies die worden getrokken op basis van de OVC-gesprekken worden ondersteund door de eigen verklaring van [medeverdachte 13] van 2 december 2014 waarbij hij verklaart dat verdachte hem wel eens geld gaf om te bewaren en dat verdachte hem wel eens een envelop gaf met – zo begrijpt de rechtbank – geld. Volgens [medeverdachte 13] was het bedrag dat verdachte hem gaf zo tussen de € 10.000,- en € 30.000,-, echter nooit meer dan € 100.000,-. Verder heeft [medeverdachte 13] verklaard dat als [medeverdachte 5] geld kwam halen, dit geld van verdachte was.
De rechtbank stelt vast dat het onderzoek in deze strafzaak geen direct bewijs heeft opgeleverd dat de gelden en goederen waarop de witwasgedragingen van verdachte betrekking zouden hebben van enig misdrijf afkomstig zijn. Witwassen kan in zo’n geval echter bewezen worden geacht indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het geld of de goederen direct of indirect uit enig misdrijf afkomstig zijn. Daarvoor zal eerst zal moeten worden vastgesteld dat er sprake is van een vermoeden van witwassen. Indien dat het geval is, mag van de verdachte worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de (legale) herkomst van het geld of de goederen. Deze verklaring dient concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk te zijn. Indien hieraan wordt voldaan en de verklaring van verdachte daartoe dus aanleiding geeft, ligt het vervolgens op de weg van het openbaar ministerie om nader onderzoek te doen naar de eventuele alternatieve herkomst van het geld en de goederen. Uit de resultaten van dit onderzoek zal dienen te blijken dat met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat de goederen waarop de verdenking betrekking heeft, een legale herkomst hebben en dat daarom een criminele herkomst als enige aanvaardbare verklaring kan gelden.
De rechtbank overweegt dat de hiervoor genoemde contante (huur)betalingen voor de woning en de vakantiereis, de constructie met de Mercedes Benz Vito en de bij [medeverdachte 13] in bewaring gegeven geldbedragen voor verdachte, niet in verhouding staan tot het bij de Belastingdienst bekende legale gezinsinkomen van verdachte en zijn partner [Naam 3] over de periode van 2008 tot en met 2014 en daaruit ook niet verklaard kunnen worden. Ook uit nader onderzoek dat is uitgevoerd naar eventueel inkomen dan wel bezittingen van verdachte in Spanje kan niet worden afgeleid dat hij beschikte over inkomen dan wel bezittingen waaruit zijn uitgavenpatroon verklaard kan worden. Gebleken is dat verdachte en zijn partner in de periode van 2008 tot en met 2014 een bedrag van € 41.624 hebben ontvangen en daartegenover een bedrag van € 275.961,65 hebben uitgegeven. Gelet op dit alles is de rechtbank van oordeel dat sprake is van een vermoeden van witwassen en mag van verdachte worden verlangd dat hij een concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft aangaande de herkomst van voormelde geldbedragen en goederen.
Verdachte heeft in het onderzoek noch ter zitting een verklaring gegeven voor het voorgaande nu hij vanaf de tijd van de actiedag van 23 september 2014 tot heden voortvluchtig is. Gelet op het ontbreken van een verklaring van verdachte en gelet op de onderzoeksbevindingen – die een bevestiging en versterking vormen van het reeds bestaande vermoeden van witwassen – is de rechtbank van oordeel dat het niet anders kan zijn dan dat de gelden en goederen als hiervoor bedoeld onmiddellijk of middellijk afkomstig zijn uit enig misdrijf en dat de verdachte daarvan op de hoogte was.
De rechtbank spreekt verdachte partieel vrij voor wat betreft het onderdeel van de tenlastelegging dat ziet op het gehele bedrag van € 112.253,67 dat contant zou zijn betaald voor de huur van de woning aan het [adres 9] . Zoals hiervoor vastgesteld, blijkt uit de verklaring van [Naam 4] dat verdachte ‘in de meeste gevallen’ de huur contant aan hem betaalde. De rechtbank acht dan ook alleen bewezen dat er meerdere contante geldbedragen aan huur zijn betaald en spreekt verdachte vrij voor wat betreft het concrete bedrag van
€ 112.353,67.
Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit het voorgaande dat verdachte meermalen geldbedragen en goederen heeft witgewassen. Het gaat in casu niet om feiten die elkaar slechts toevallig opvolgen. De gepleegde feiten staan in onderling verband gelet op de aard, de lange periode en de frequentie van de gepleegde feiten. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het plegen van gewoontewitwassen, zoals strafbaar gesteld in artikel 420ter Wetboek van Strafrecht.
Ten aanzien van de contante betalingen voor de huur van de woning aan het [adres 9] en de constructie met betrekking tot de Mercedes Benz Vito stelt de rechtbank vast dat het dossier onvoldoende blijk geeft van concrete en daadwerkelijke betrokkenheid van anderen dan verdachte. De enkele omstandigheid dat de partner van verdachte ook in de woning heeft gewoond en in de auto heeft gereden is daartoe onvoldoende. Van medeplegen met betrekking tot deze onderdelen is dan ook geen sprake en verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
Dit is anders voor de contante betaling van de vakantiereis naar Dubai. Uit informatie van het reisbureau is gebleken dat de reis door de partner van verdachte is geboekt en dat zij het is geweest die de contante betaling heeft verricht, zodat ten aanzien van dit onderdeel medeplegen is bewezen.
Ook voor wat betreft de bij [medeverdachte 13] in bewaring gegeven geldbedragen voor verdachte acht de rechtbank medeplegen bewezen. De rechtbank stelt vast dat [medeverdachte 13] wist dat de geldbedragen afkomstig waren uit de drugshandel van verdachte en dus wist dat de geldbedragen een criminele herkomst hadden. Niettemin heeft [medeverdachte 13] de geldbedragen in ontvangst genomen van en voor verdachte, deze voor hem bewaard en zo nodig aan anderen gegeven, waaronder aan [medeverdachte 5] . De rechtbank is dan ook van oordeel dat sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en [medeverdachte 13] met betrekking tot de contante kluisbedragen.
IV.2 Geldtransporten
Zoals hiervoor overwogen onder ‘criminele organisatie’ komt de rechtbank tot het oordeel dat sprake is geweest van een groot aantal (contante) geldtransporten in de periode van
20 januari 2014 tot en met 4 juli 2014. Deze geldtransporten zijn als witwasgedragingen in de vorm van ondergronds bankieren ten laste gelegd bij verdachte en zijn medeverdachten [medeverdachte 5] en [medeverdachte 4] . De rechtbank acht bewezen dat verdachten en zijn medeverdachten lid zijn geweest van een criminele organisatie die mede als oogmerk had het witwassen van de verdiensten van de organisatie (zie hiervoor onder ‘criminele organisatie’). Voor wat betreft de verdachte en medeverdachte [medeverdachte 5] acht de rechtbank eveneens bewezen dat zij onderdeel uitmaakten van de criminele organisatie voor zover die als oogmerk had de handel in verdovende middelen.
Gelet op de inhoud en het karakter van de SMS-berichten bij de transporten, de verschillende observaties en constateringen en alles in onderling verband en samenhang bezien, komt de rechtbank tot de conclusie dat sprake is geweest van in totaal 19 transporten van contante geldbedragen, waarbij medeverdachte [medeverdachte 2] en [medeverdachte 4] direct feitelijk betrokken zijn geweest. [medeverdachte 2] heeft bij alle 19 geldtransporten een organiserende (en ook uitvoerende) rol gehad en [medeverdachte 4] heeft een uitvoerende rol gehad. De rechtbank is van oordeel dat het dossier echter onvoldoende bewijs bevat voor wat betreft de feitelijke betrokkenheid van verdachte bij de uitgevoerde geldtransporten. Daar waar medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 4] (grotendeels) de feitelijke uitvoering van de geldtransporten op zich hebben genomen, blijkt nergens uit dat verdachte zich persoonlijk heeft bemoeid met de transporten. Dit blijkt uit de SMS-berichten noch uit de observaties en kan niet worden vastgesteld op grond van andere bewijsmiddelen in het dossier. Dat hij leiding heeft gegeven aan de organisatie en daarmee leiding heeft gegeven aan een organisatie met mede het oogmerk tot witwassen, staat voor de rechtbank vast. Maar dat is onvoldoende om tot het oordeel te komen dat hij ook individueel als pleger of als medepleger kan worden aangemerkt voor wat betreft de afzonderlijke geldtransporten.
De rechtbank spreekt verdachte dan ook vrij voor wat betreft dit onderdeel van de tenlastelegging.
V. mishandeling (feit 6)
De rechtbank acht, anders dan de officier van justitie, niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan verdachte onder feit 6 primair en subsidiair is ten laste gelegd, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt hiertoe het navolgende.
In de visie van de officier van justitie heeft verdachte het slachtoffer opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toegebracht.
De rechtbank stelt vast dat uit de inhoud van de bewijsmiddelen onweerlegbaar volgt dat verdachte het slachtoffer [slachtoffer] eenmaal (met kracht) tegen het hoofd heeft geslagen en dat [slachtoffer] hierdoor zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen. Hoewel de rechtbank haar ogen niet sluit voor de ongelijkwaardige confrontatie tussen verdachte (rond de 1.95 meter, stevig postuur, circa 120 kilogram en ‘in (boks)training’) en het slachtoffer (normaal postuur), het onverhoedse karakter waarmee verdachte naar eigen zeggen ‘een hoekje’ heeft uitgedeeld en de grote kracht waarmee dit gepaard moet zijn gegaan, kan dit alles naar het oordeel van de rechtbank niet zonder meer de conclusie dragen dat verdachte hiermee ook het opzet, in welke vorm dan ook, heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel.
Wel acht de rechtbank, overigens feitelijk niet minder ernstig, bewezen dat verdachte het slachtoffer heeft mishandeld met zwaar lichamelijk letsel tot gevolg.
De bewezenverklaring.
De rechtbank acht op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de uit-gewerkte bewijsmiddelen zoals weergegeven in de aan dit vonnis gehechte bewijsbijlage
wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
4. in de periode van 15 augustus 2012 tot en met 23 september 2014 in Nederland heeft deelgenomen aan een organisatie die werd gevormd door verdachte en anderen, te weten onder meer [medeverdachte 13] en [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] , welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven als bedoeld in:-artikel 10 derde lid (van de Opiumwet), te weten het aanwezig hebben en
-artikel 10, vierde lid (van de Opiumwet), te weten het bereiden en/of bewerken en/of
verwerken en/of verkopen en/of afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren en/of het
vervaardigen en -artikel 10, vijfde lid (van de Opiumwet), te weten het buiten het grondgebied van
Nederland brengen
van middelen als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I
en
-artikel 10a, eerste lid (van de Opiumwet), te weten het verrichten van handelingen zoals
omschreven in artikel 10a eerste lid van de Opiumwet, zulks om (een) feit(en) als bedoeld
in het vierde en/of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet voor te bereiden en/of te
bevorderen
en
-artikel 11, derde lid (van de Opiumwet), te weten het in de uitoefening van een beroep of
bedrijf telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken of vervoeren
van een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II
en
in de periode van 15 augustus 2012 tot en met 23 september 2014 in Nederland heeft
deelgenomen aan een organisatie, gevormd door verdachte en anderen, te weten onder
meer [medeverdachte 13] en [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] , welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven als bedoeld in artikel 420 bis en/of 420ter van het Wetboek van Strafrecht, te weten (gewoonte)witwassen.
5. op tijdstippen in de periode van 1 januari 2008 tot en met 23 september 2014 in Nederland
van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, immers heeft hij, verdachte, telkens:
*een voorwerp, te weten meerdere contante geldbedragen, ten behoeve van de huur
van een woning, gelegen aan het [adres] verworven en/of
voorhanden gehad en/of overgedragen en/of van bovenomschreven voorwerpen gebruik
gemaakt,
*een voertuig, te weten een Mercedes Benz Vito (met [Nummer] ) verworven
en/of voorhanden gehad en/of van bovenomschreven voorwerp gebruik gemaakt,
terwijl hij, verdachte, wist dat die voorwerpen - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf;
en
op tijdstippen in de periode van 1 augustus 2013 tot en met 15 maart 2014 in Nederland
tezamen en in vereniging met een ander van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, immers heeft hij, verdachte en zijn mededader telkens van een voorwerp, te weten een geldbedrag ter hoogte van:
-ongeveer 12.800 euro en
-ongeveer 68.000 euro en
-ongeveer 48.500 euro en
-ongeveer 35.000 euro
voorhanden gehad, terwijl hij, verdachte, en zijn mededader, wisten dat die voorwerpen
middellijk afkomstig waren uit enig misdrijf;
en
in de periode van 1 oktober 2010 tot en met 30 december 2010 in Nederland tezamen en in vereniging met een ander een voorwerp, te weten een contant geldbedrag van 8.683,68 euro ten behoeve van een vakantiereis naar Dubai, heeft verworven en/of voorhanden gehad en/of overgedragen en/of omgezet en/of gebruik gemaakt,
terwijl hij, verdachte, en zijn mededader, wisten dat dat voorwerp - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf;
6. meer subsidiair
op 09 juni 2013 te Valkenswaard opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [slachtoffer] ), met kracht eenmaal met gebalde vuist tegen het gezicht heeft geslagen,
ten gevolge waarvan deze zwaar lichamelijk letsel (een gebroken jukbeen en een gebroken oogkas) heeft bekomen.
De bewijsmiddelen die zien op feiten 4 en 5 dienen in onderlinge samenhang en (tijds-) verband worden beschouwd. De bewijsmiddelen die zien op feit 6 meer subsidiair worden slechts gebezigd met betrekking tot dat feit.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
De strafbaarheid van de feiten.
Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De strafbaarheid van verdachte.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.
Oplegging van straf.
De eis van de officier van justitie.(bijlage 2)
-een gevangenisstraf van 12 jaar;
-de gevangenneming van verdachte bij uitspraak.
De officier van justitie heeft kenbaar gemaakt voornemens te zijn een vordering als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht aanhangig te maken.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende ten nadele van verdachte in aanmerking genomen.
Verdachte heeft ruim twee jaar leiding gegeven aan een criminele organisatie gericht op
het plegen van een breed scala aan Opiumwetdelicten met betrekking tot hard- en softdrugs, waaronder de uitvoer van harddrugs naar het Verenigd Koninkrijk en voorbereidings-handelingen voor de fabricage van synthetische drugs, en zich – naast het witwassen in privé – schuldig gemaakt aan het witwassen van de verdiensten voor geleverde verdovende middelen. De rechtbank acht in dat verband 19 geldtransporten in een tijdsbestek van ruim zes maanden vaststaan waarbij voor zover bekend geworden een totaalbedrag van ruim
€ 800.000,-, doch in werkelijkheid veeleer een miljoen euro ruim uitstijgend, voor zijn drugsbende is opgehaald en afgeleverd. Daarnaast acht de rechtbank vaststaan dat zijn organisatie vijf drugstransporten van grote hoeveelheden van diverse soorten harddrugs naar Groot-Brittannië heeft uitgevoerd, een overslaglocatie van drugs en meerdere opslaglocaties van drugs en daaraan gelieerde stoffen/voorwerpen tot haar beschikking had en hier ten lande betrokken is geweest bij meerdere leveringen van softdrugs. De totale hoeveelheid harddrugs die met de drugstransporten gemoeid is geweest, moet de 132 kilogram van de twee onderschepte transporten vele malen te boven zijn gegaan.
De organisatie heeft zich aldus in de breedste zin des woords ingelaten met allerhande drugsdelicten. De kwalificatie drugsorganisatie is primair van toepassing. Het was verdachte kennelijk om het even met welke drugs hij geld kon genereren. Hierbij komt tevens het beeld naar voren dat het beramen en plegen criminele activiteiten dagelijkse kost,
‘business as usual’, was. De rechtbank ziet bovendien in het dossier, het meest sterk in het OVC-gesprek van 22 mei 2014, sterke aanwijzingen dat het onderhavige onderzoek slechts een topje van jarenlange door verdachte geïnitieerde illegale activiteiten heeft blootgelegd.
Het spreekt voor zich dat een organisatie met als doelstelling het plegen van misdrijven als hiervoor genoemd een ernstige en ontoelaatbare ondermijning van de rechtsorde betekent. Hiertegen dient dan ook hard te worden opgetreden.
Hoewel niet opgenomen als strafverzwarende omstandigheid in de tenlastelegging, zal de rechtbank de leidinggevende positie van verdachte sterk laten doorklinken in de strafmaat. Immers, zoals een goed ‘leider’ betaamt, is verdachte, ondanks de vele criminele activiteiten, nagenoeg buiten beeld gebleven en heeft hij de uitvoerende werkzaamheden overgelaten aan derden die daarmee ook de meeste risico’s liepen. De bewijstechnische weerslag daarvan heeft, zoals reeds eerder in dit vonnis besproken, geresulteerd in meerdere vrijspraken van de onderliggende gronddelicten. Het onbevredigende resultaat daarvan is dat enkel het ‘voetvolk’ in bewijsrechtelijke zin voor die delicten aansprakelijk wordt gehouden en de leider vrijuit gaat. De rechtbank acht het dan ook van belang dat de top van de organisatie die het plegen van delicten mogelijk maakt en beraamt het hardst wordt gestraft. Het strafmaximum van artikel 11a (oud) van de Opiumwet is, net als het huidige artikel 11b van de Opiumwet, door de wetgever bepaald op een gevangenisstraf van maximaal 8 jaar. De rechtbank zal dit strafmaximum in sterke mate laten doorwerken bij
het bepalen de op te leggen straf.
Het gaat hier om een professionele drugsorganisatie. Het is algemeen bekend dat verdovende middelen schade toebrengen aan de gezondheid van de gebruikers van deze middelen en gebruikers hun drugsgebruik vaak door diefstal of ander crimineel gedrag bekostigen, waardoor schade en overlast wordt toegebracht aan anderen. Van de handel in verdovende middelen is bovendien algemeen bekend dat dit steeds meer gepaard gaat met andere, ook zwaardere vormen van criminaliteit. Daarnaast mag niet onvermeld blijven dat de uitvoer van drugs de negatieve beeldvorming van Nederland in het buitenland op het gebied van haar drugsbeleid versterkt. Witwassen leidt tot ontwrichting van het economische en financiële verkeer, omdat daarbij de (criminele) herkomst van gelden worden verhuld. Door de vermenging van illegaal geld met legale geldstromen wordt de integriteit van het financieel en economisch bestel ernstig schade toegebracht. Verdachte heeft zich van dit alles niets aangetrokken en heeft kennelijk enkel gehandeld uit eigen financieel gewin.
Tot slot heeft verdachte slachtoffer [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel toegebracht door het, zonder noemenswaardige aanleiding, uitdelen van een enkele keiharde klap. Verdachte heeft door zijn gewelddadige handelen een grote inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van het slachtoffer en zijn lichamelijke integriteit aangetast. Slachtoffers van dit soort ernstige feiten ondervinden daar vaak nog jarenlang last van en de herinnering eraan hindert hen in hun dagelijks bestaan. Uit de schriftelijke slachtofferverklaring blijkt dat dit voor [slachtoffer] ruim vier jaar sinds de mishandeling nog steeds het geval is op zowel lichamelijk als emotioneel gebied. Het slachtoffer is fysiek voor het leven getekend door littekens in en een gedeeltelijke verlamming van zijn gezicht. De mishandeling heeft bovendien plaatsgevonden in een café met vele bezoekers, waardoor deze ongewild met gewelddadig gedrag werden geconfronteerd en waardoor algemene gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving worden versterkt. Verdachte heeft zich om dit alles niet bekommerd. In dit verband mag niet onvermeld blijven dat het dossier aanwijzingen bevat dat namens verdachte een familielid van het slachtoffer is benaderd om tegen een vergoeding geen aangifte te doen. Tot slot dient opgemerkt te worden dat uit de inhoud van OVC-gesprekken niets blijkt van spijt of wroeging bij verdachte van zijn mishandeling of enig inlevingsvermogen voor het slachtoffer. Integendeel, het is juist verdachte die zich beklaagt over zijn (justitieel) lot zeven maanden na het incident en in dit verband het slachtoffer betitelt als ‘vieze rat’ en ‘janker’. De houding van de verdachte is ronduit stuitend te noemen.
De rechtbank heeft gezien dat verdachte een beperkt strafblad heeft met onder meer strafbeschikkingen voor wapendelicten.
De rechtbank is van oordeel dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf voor de duur van 9 jaar. De rechtbank heeft hierin, zoals hiervoor reeds aan de orde gekomen, in grote mate acht geslagen op de leidinggevende rol van verdachte binnen
de criminele (drugs)organisatie en het wettelijk strafmaximum voor deelname aan een dergelijke organisatie. De rechtbank acht de door de officier van justitie geformuleerde strafeis waarbij zij is uitgegaan van één jaar gevangenisstraf voor deelname aan een
criminele (drugs)organisatie in het licht van het vorenoverwogene volstrekt geen recht doen aan de leidinggevende rol van verdachte binnen die organisatie en zal daarvan in sterke mate afwijken.
De rechtbank zal desondanks een lichtere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, omdat de rechtbank minder bewezen acht dan de officier van justitie en de
rechtbank van oordeel is dat de op te leggen straf in overeenstemming is met de aard en ernst van het bewezen verklaarde en verdachtes rol daarin.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de redelijke termijn van de berechting met circa zes maanden is overschreden. De rechtbank acht deze overschrijding in het licht van de aard, omvang en complexiteit van de onderliggende zaak – met meerdere verdachten en onderzoekshandelingen in het buitenland in het kader van rechtshulpverzoeken – verklaarbaar, aanvaardbaar en dusdanig beperkt dat kan worden volstaan met de enkele constatering ervan.
Gevangenneming verdachte.
Gelet op de aard, ernst en omvang van de bewezenverklaarde feiten en de strafoplegging,
ziet de rechtbank aanleiding om met onmiddellijke ingang de gevangenneming van verdachte te bevelen.
(bijlage 3)
Toepasselijke wetsartikelen.
De beslissing is gegrond op de artikelen 10, 27, 47, 57, 63, 140, 300, 420bis en 420ter van het Wetboek van Strafrecht en artikel 11a (oud) van Opiumwet.
DE UITSPRAAK
De rechtbank
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder feit 1, feit 2, feit 3, feit 6 primair en subsidiair is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart het ten laste gelegde onder feit 4, feit 5 en 6 meer subsidiair bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:

t.a.v. feit 4:het deelnemen aan een organisatie die het oogmerk heeft tot het plegen van misdrijven als bedoeld in artikel 10, derde, vierde en vijfde lid, artikel 10a, eerste lid en artikel 11, derde lid van de Opiumwetenhet deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven

t.a.v. feit 5: gewoontewitwassenenmedeplegen van gewoontewitwassen

en
medeplegen van witwassent.a.v. feit 6 meer subsidiair:mishandeling, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft.Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.

Legt op de volgende straf.

t.a.v. feit 4, feit 5 en feit 6 meer subsidiair:
Gevangenisstrafvoor de duur van 9 jaar met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht.
Beveeltde gevangenneming van verdachte met ingang van heden.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. E.C.P.M. Valckx, voorzitter,
mr. C.P.J. Scheele en mr. M.E.L. Hendriks, leden,
in tegenwoordigheid van D.A. Koopmans, griffier,
en is uitgesproken op 22 mei 2017.