ECLI:NL:RBOBR:2017:266

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
23 januari 2017
Publicatiedatum
20 januari 2017
Zaaknummer
01/014350-16
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot diefstal met geweld in vereniging met gebruik van een vuurwapen in Helmond

Op 23 januari 2017 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 19 januari 2016 in Helmond betrokken was bij een poging tot diefstal met geweld. De verdachte, geboren in België, werd beschuldigd van het in vereniging plegen van een poging tot diefstal in een woning waar hennepplanten en geld aanwezig zouden zijn. Tijdens de uitvoering van het misdrijf werd een pistool gebruikt. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte en zijn medeverdachten zich in de nachtelijke uren bij de woning bevonden, waar zij verschillende keren tegen de voordeur hebben geschopt en een vuurwapen in de richting van de woning hielden. De rechtbank oordeelde dat er sprake was van een begin van uitvoering van de poging tot diefstal met geweld, ondanks de verdediging die stelde dat er geen sprake was van een deugdelijke poging. De rechtbank verwierp ook het verweer van vrijwillige terugtred, omdat de verdachte en zijn medeverdachten de woning verlieten toen zij iemand zagen bij een andere woning. De rechtbank achtte de verdachte strafbaar en legde een gevangenisstraf van 16 maanden op, met aftrek van voorarrest, conform de vordering van de officier van justitie. De rechtbank hield rekening met eerdere veroordelingen van de verdachte en de ernst van het gepleegde feit.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Strafrecht
Parketnummer: 01/014350-16
Datum uitspraak: 23 januari 2017
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] (België) op [geboortedatum] 1994,
wonende te [adresgegevens 1] .
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 9 januari 2017.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van de verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 13 december 2016.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 19 januari 2016 te Helmond om ongeveer 2.20 uur, in elk geval gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening weg te nemen, in/uit een woning (gelegen aan de [adresgegevens 2] ) drugs en/of geld, geheel of ten dele toebehorende aan een of meer onbekend gebleven personen, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededaders, en daarbij de toegang tot de plaats van het misdrijf te verschaffen en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn/hun bereik te brengen door middel van braak, verbreking en/of inklimming en daarbij die voorgenomen diefstal te doen voorafgaan, te doen vergezellen en/of te doen volgen van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die een of meer onbekend gebleven personen, te plegen met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden, gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan zijn mededaders hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen:
- een pistool in de richting van de woning aan de [adresgegevens 2] heeft gehouden, en/of
- tegen de deur van de woning aan de [adresgegevens 2] heeft geschopt
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 19 januari 2016 te Helmond tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, ter voorbereiding van het met anderen of een ander te plegen misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenis van acht jaren of meer is gesteld, te weten: diefstal in vereniging uit een woning gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd door middel van braak en/of verbreking en/of inklimming, met geweld en/of bedreiging met geweld tegen personen (als omschreven in artikelen 311 en 312 Wetboek van Strafrecht) opzettelijk voorwerpen, stoffen, informatiedragers, ruimten of vervoermiddelen, bestemd tot het begaan van dat misdrijf, te weten een pistool en/of een taser en/of een boksbeugel en/of knipscharen en/of zakken heeft verworven, vervaardigd, ingevoerd, doorgevoerd, uitgevoerd en/of voorhanden gehad.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in de vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Bewijs.

Bron.
Een eindproces-verbaal van de politie-eenheid Oost-Brabant, district Helmond, basisteam Peelland, met registratienummer PL2100-2016014406, afgesloten op 1 februari 2016, in totaal 187 doorgenummerde bladzijden (hierna: eindproces-verbaal).
Bewijsbijlage.
Omwille van de leesbaarheid van de overwegingen, wordt voor wat betreft de door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen verwezen naar de uitwerking daarvan. Deze is gevoegd als bijlage A bij dit vonnis (pagina’s 10 en 11).
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het ten laste gelegde onder feit 1 primair wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft vrijspraak bepleit. In de visie van de verdediging is er geen sprake geweest van een poging, omdat er geen begin van uitvoering is geweest. Voor zover daarvan wel sprake zou zijn dan was deze poging ondeugdelijk. Mocht de rechtbank oordelen dat er sprake is geweest van een deugdelijke poging dan was er bij de verdachte sprake van vrijwillige terugtred. Verder heeft de verdachte geen oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening gehad, omdat [medeverdachte 1] reeds een week eerder een kilogram hennep had gekocht. Ten slotte is door de verdediging aangevoerd dat er geen sprake is geweest van medeplegen.
Het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank zal voor wat betreft de te bezigen bewijsmiddelen onder meer uitgaan van de verklaringen die [medeverdachte 1] bij de politie heeft afgelegd. Naar het oordeel van de rechtbank vinden deze verklaringen steun in andere bewijsmiddelen, zoals onder meer de verklaring van [getuige] .
De verdachte heeft ontkend dat hij bij de voordeur van de woning [adresgegevens 2] in Helmond is geweest. Volgens de verdachte waren hij en de medeverdachten toevallig op genoemd adres. Hij zou echter niet uit de auto zijn gestapt.
De rechtbank acht deze verklaring ongeloofwaardig. [medeverdachte 1] heeft immers verklaard dat hij en zijn drie vrienden, onder wie de verdachte, in de nacht van 19 januari 2016 bij de voordeur van genoemde woning in Helmond zijn geweest. Aldaar is er door [medeverdachte 1] verschillende malen tegen de voordeur van die woning geschopt en heeft hij ( [medeverdachte 1] ) een vuurwapen in de richting van de woning gehouden.
De verklaring van [medeverdachte 1] vindt bevestiging in de verklaring van [getuige] . Deze getuige hoorde bonzende geluiden en heeft vier of vijf personen in de leeftijd van ongeveer 20 à 25 jaar oud gezien op de overloop van de woningen boven zijn woning. Eén van die personen richtte een handvuurwapen op genoemde woning.
Gebleken is dat er zich in genoemde woning een hennepkwekerij bevond met nagenoeg oogstrijpe hennepplanten.
De verdediging heeft betoogd dat het enkele schoppen tegen de deur van de woning geen begin van uitvoering kan zijn van de onder feit 1 primair ten laste gelegde (kort gezegd) poging tot diefstal met geweld van drugs en/of geld. De rechtbank oordeelt anders. Naar het oordeel van de rechtbank is het verschillende malen schoppen tegen een voordeur van een woning aan te merken als een begin van uitvoering van de voorgenomen diefstal met geweld, omdat zij naar haar uiterlijke verschijningsvorm moeten worden beschouwd als te zijn gericht op de voltooiing van dat misdrijf.
Anders dan de verdediging acht de rechtbank sprake van een deugdelijke poging. Het is immers van algemene bekendheid dat een deur kan worden ingetrapt om toegang tot een woning te verkrijgen, met als (mogelijk) doel het stelen van in die woning aanwezige goederen. De omstandigheid dat de deur gebarricadeerd was, maakt dit niet anders, temeer omdat de verdachte en zijn medeverdachten daarvan geen wetenschap hadden. De rechtbank stelt in dit kader nog vast dat er aan de voordeur van genoemd pand zichtbare sporen zijn geconstateerd waaruit de rechtbank afleidt dat er was geprobeerd om de deur met kracht in te trappen. Ook het verweer van de verdediging dat er geen sprake zou zijn van een deugdelijke poging verwerpt de rechtbank.
De verdediging heeft aangevoerd dat bij de verdachte het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening van drugs en/of geld niet bewezen kan worden. Volgens de verdediging was de kilogram hennep immers reeds door [medeverdachte 1] betaald, maar had hij de hennep niet geleverd gekregen. Dit verweer kan geen stand houden. Uit de verklaring van [medeverdachte 1] volgt dat hij het geld al had overgedragen ter betaling en om die reden was het dan ook niet meer zijn eigendom. Daarbij komt dat hij noch de medeverdachten wisten of dat geld in de betreffende woning aanwezig was. Ook de (naar zeggen van [medeverdachte 1] kennelijk nog te leveren) hennep was niet van hem, omdat deze niet aan hem was geleverd/overgedragen.
Ook heeft de verdediging aangevoerd dat in de tenlastelegging niet is opgenomen dat (ook) de verdachte een van de feitelijke gedragingen heeft verricht. Om die reden kan niet worden gezegd dat er sprake is geweest van medeplegen. De rechtbank ziet zich daarom voor de vraag gesteld of de verdachte kan worden beschouwd als medepleger.
De rechtbank overweegt dat nu het bewijs ontbreekt dat de verdachte zelf alle elementen van de delictsomschrijving voor zijn rekening heeft genomen, om hem toch daarvoor strafrechtelijk aansprakelijk te kunnen houden, bezien zal moeten worden of de ten laste gelegde deelnemingsvorm medeplegen kan worden bewezen verklaard.
De rechtbank overweegt als volgt. In het geval van medeplegen houden de voorwaarden voor aansprakelijkstelling vooral in dat sprake moet zijn geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking met een ander of anderen. Het accent ligt daarbij op de samenwerking en minder op de vraag wie welke feitelijke handelingen heeft verricht.
De vraag wanneer de samenwerking zo nauw en bewust is geweest dat van medeplegen mag worden gesproken laat zich niet in algemene zin beantwoorden, maar vergt een beoordeling van de concrete omstandigheden van het geval. De kwalificatie medeplegen is slechts dan gerechtvaardigd als de bewezen verklaarde – intellectuele en/of materiële – bijdrage aan het delict van de verdachte van voldoende gewicht is.
Buiten het feit dat de verdachte en de medeverdachten allen feitelijk uit de auto zijn gestapt en bij de voordeur van de betreffende woning hebben gestaan, waarbij [medeverdachte 1] verschillende malen tegen de voordeur heeft geschopt en een vuurwapen op de woning heeft gericht, volgt uit het dossier verder dat in de kleding van de verdachte een stroomstootwapen en een knipschaar zijn aangetroffen. De verklaring van de verdachte ter terechtzitting dat er door onbekende personen knipscharen in de auto werden gegooid en dat één knipschaar hem raakte en dat daarom die knipschaar in zijn kleding is aangetroffen, schuift de rechtbank als volstrekt ongeloofwaardig terzijde. Ook bij [medeverdachte 2] is tijdens zijn insluitingsfouillering een knipschaar aangetroffen. De rechtbank stelt aldus vast dat de verdachte en [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] spullen bij zich hadden die gebruikt zouden kunnen worden bij diefstal van geld en/of drugs (hennepplanten). Onder de bestuurdersstoel is voorts een vuurwapen gevonden, waarover door [medeverdachte 2] is verklaard dat een van de personen achterin de auto tegen de ander zei dat hij dit vuurwapen onder de stoel moest leggen. Verder is in de kofferbak van de auto waarin de verdachten zijn aangetroffen een tas gevonden met daarin onder meer acht opgevouwen nieuwe big shopper tassen en een boksbeugel. Zowel de verdachte als de medeverdachten hebben geen aannemelijke verklaringen kunnen of willen geven voor de bij hen onder meer aangetroffen knipscharen, de tas met de big shoppers en de boksbeugel. Verder betrekt de rechtbank in haar afweging dat de verdachte en de medeverdachten tezamen in een auto met genoemde spullen uit Brussel zijn vertrokken en tezamen in die auto dicht bij de plaats van het delict zijn aangetroffen. Ook hierin ziet de rechtbank aanwijzingen voor een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en de medeverdachten.
Naar het oordeel van de rechtbank is het onder deze omstandigheden niet relevant wie de ten laste gelegde feitelijke handelingen (het schoppen tegen de deur en het houden van het vuurwapen in de richting van de woning) heeft gepleegd. Het voorgaande levert een totaalbeeld op van een samenwerking tussen de verdachte en de medeverdachten. Allen hebben een wezenlijke materiële bijdrage van voldoende gewicht geleverd aan het onder feit 1 primair ten laste gelegde delict.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierna uitgewerkte bewijsmiddelen komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat de verdachte
(primair)
op 19 januari 2016 te Helmond om ongeveer 2.20 uur ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening weg te nemen uit een woning (gelegen aan de [adresgegevens 2] ) drugs en/of geld, toebehorende aan een of meer onbekend gebleven personen en daarbij de toegang tot de plaats van het misdrijf te verschaffen door middel van braak en daarbij die voorgenomen diefstal te doen voorafgaan en te doen vergezellen van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die een of meer onbekend gebleven personen, te plegen met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, tezamen en in vereniging met anderen:
- een pistool in de richting van de woning aan de [adresgegevens 2] heeft gehouden en
- tegen de deur van de woning aan de [adresgegevens 2] heeft geschopt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. De verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

De strafbaarheid van de verdachte.

De verdediging heeft een beroep gedaan op vrijwillige terugtred van de verdachte. De verdediging heeft in dit kader vrijspraak bepleit. Vrijwillige terugtred is een bijzondere strafuitsluitingsgrond. Een geslaagd beroep hierop zou leiden tot ontslag van rechtsvervolging en niet tot vrijspraak. De rechtbank houdt het ervoor dat bedoeld is ontslag van rechtsvervolging te bepleiten.
Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit de verklaring van [medeverdachte 1] genoegzaam dat de verdachte en zijn medeverdachten bij de woning zijn weggegaan toen één van hen iemand beneden bij een andere woning had gezien. Dit is een van de wil van de verdachte onafhankelijke omstandigheid. De rechtbank is dan ook van oordeel dat geen sprake is geweest van vrijwillige terugtred en verwerpt het verweer van de verdediging.
Er zijn geen andere feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

De motivering van de beslissing.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft een gevangenisstraf voor de duur van 16 maanden gevorderd met aftrek van de tijd die de verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is als bijlage 1 aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
In het geval dat de rechtbank tot strafoplegging zou overgaan, heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat kan worden volstaan met de oplegging van een gevangenisstraf gelijk aan de duur van het voorarrest (drie dagen). Daarnaast zou ook een taakstraf een passende strafmodaliteit zijn. Deze taakstraf zou echter met name vanwege de lange reistijd van de verdachte in verband met het verrichten van een taakstraf in Nederland in voorwaardelijke vorm opgelegd moeten worden.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan de verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door de verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte en de medeverdachten hebben zich schuldig gemaakt aan het kort gezegd in vereniging plegen van een poging tot diefstal met geweld en/of bedreiging met geweld. Zij hebben in de nachtelijke uren geprobeerd een woning binnen te dringen. Er is daarbij verschillende malen tegen de voordeur van die woning geschopt en een vuurwapen in de richting van de woning gehouden. De verdachten hadden voor ogen aldaar drugs in de vorm van oogstrijpe hennepplanten en/of geld te stelen en zij hebben zich dus puur laten leiden door geldelijk gewin. De rechtbank rekent het de verdachte zwaar aan dat hij een stroomstootwapen en een knipschaar bij zich droeg.
De rechtbank betrekt in het nadeel van de verdachte verder dat hij eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld, zoals is gebleken uit zijn Europese strafrechtelijke documentatie.
Bij haar beslissing over de strafsoort en de hoogte van de straf heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij de binnen de rechtspraak ontwikkelde oriëntatiepunten. De oriëntatiepunten dienen als vertrekpunt bij het bepalen van de straf.
De oriëntatiepunten geven bij een voltooide overval op een woning met licht geweld of bedreiging een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden als uitgangspunt. Deze straf wordt bij poging met een derde verminderd (24 maanden).
Gelet op de aard en ernst van het bewezen verklaarde acht de rechtbank, evenals de officier van justitie, geen andere straf dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend en geboden. Het opleggen van een (voorwaardelijke) taakstraf, zoals door de verdediging bepleit, acht de rechtbank niet aan de orde. De rechtbank ziet echter geen aanleiding om een hogere straf op te leggen dan de straf die door de officier van justitie is gevorderd en zal in die zin in het voordeel van de verdachte afwijken van de oriëntatiepunten. De rechtbank is van oordeel dat de gevorderde straf de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt.
De rechtbank zal bevelen dat de tijd, door de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering doorgebracht, in mindering zal worden gebracht bij de tenuitvoerlegging van de onvoorwaardelijke gevangenisstraf.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen 27, 45 en 312 van het Wetboek van Strafrecht.
De uitspraak.
De rechtbank:
verklaart het onder feit 1 primair ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor onder feit 1 primair bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart dat het onder feit 1 primair bewezen verklaarde oplevert:
poging tot diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld en/of bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, begaan door twee of meer verenigde personen;
verklaart de verdachte hiervoor strafbaar;
legt op de volgende
straf:

gevangenisstraf voor de duur van 16 maanden;

beveelt dat de tijd, door de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering doorgebracht, in mindering zal worden gebracht bij de tenuitvoerlegging van de aan de verdachte opgelegde onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. M.T. van Vliet, voorzitter,
mr. M.E.L. Hendriks en mr. P.T. Heblij, leden,
in tegenwoordigheid van mr. I.J.M. Weemers, griffier,
en is uitgesproken op 23 januari 2017.
Mr. P.T. Heblij is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage A – de bewijsmiddelen (verkort en zakelijk weergegeven).
(…)