ECLI:NL:RBOBR:2017:2617

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
10 mei 2017
Publicatiedatum
10 mei 2017
Zaaknummer
SHE 17/1070 en 17/1071
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Sluiting van een woning wegens het aantreffen van een hennepkwekerij met 687 hennepplanten

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Oost-Brabant op 10 mei 2017 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening en een beroep tegen een besluit van de burgemeester van de gemeente Uden. De burgemeester had besloten de woning van verzoeker te sluiten na het aantreffen van een hennepkwekerij met 687 hennepplanten. De voorzieningenrechter moest beoordelen of het besluit van de burgemeester om af te wijken van het beleid, dat bij een eerste overtreding een waarschuwing moet volgen, gerechtvaardigd was. De voorzieningenrechter oordeelde dat er sprake was van een ernstig geval, gezien de omvang van de hennepkwekerij en de professionele inrichting ervan. Het besluit van de burgemeester werd niet onevenredig geacht, en het verzoek om een voorlopige voorziening werd afgewezen. De voorzieningenrechter concludeerde dat de burgemeester voldoende had gemotiveerd waarom hij tot sluiting was overgegaan en dat er geen bijzondere omstandigheden waren die aanleiding gaven om van het beleid af te wijken. De voorzieningenrechter wees het beroep van verzoeker ongegrond en verklaarde het verzoek om voorlopige voorziening af.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 17/1070 (verzoek) en SHE 17/1071 (beroep)
uitspraak van de voorzieningenrechter van 10 mei 2017 op het verzoek om voorlopige voorziening en het beroep in de zaken tussen
[verzoeker] , te [woonplaats] , verzoeker
(gemachtigde: mr. C.D.W. Herrings),
en
de burgemeester van de gemeente Uden, de burgemeester
(gemachtigde: drs. P. Tolic).

Procesverloop

Bij besluit van 16 november 2016 (het primaire besluit) heeft de burgemeester besloten de woning en het daarbij behorende erf aan de [adres] (de woning) op grond van artikel 13b van de Opiumwet te sluiten van 21 november 2016 tot en met 21 februari 2017.
Bij besluit van 20 maart 2017, verzonden op 22 maart 2017 (het bestreden besluit) heeft de burgemeester het bezwaar van verzoeker ongegrond verklaard.
Verzoeker heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Bij brief van 7 april 2017 heeft de burgemeester de rechtbank meegedeeld dat de sluiting van de woning wordt uitgesteld in afwachting van de uitspraak van de voorzieningenrechter.
Het onderzoek op de zitting heeft plaatsgevonden op 25 april 2017. Verzoeker is naar de zitting gekomen, bijgestaan door zijn gemachtigde. De burgemeester heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Na afloop van de zitting is de voorzieningenrechter tot de conclusie gekomen dat nader onderzoek niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak. De voorzieningenrechter doet daarom op grond van artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet alleen uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening, maar ook op het beroep. In de uitnodiging voor de zitting zijn partijen op deze bevoegdheid van de voorzieningenrechter gewezen.
2. De voorzieningenrechter gaat uit van de volgende feiten.
Verzoeker is eigenaar van de woning, waarin hij met zijn echtgenote en een van zijn zoons woont. Het souterrain van de woning heeft een eigen ingang. Per 15 april 2015 is het souterrain van de woning verhuurd aan een derde. Verzoeker en zijn echtgenote verbleven vanaf medio mei 2015 in Egypte. Verzoeker is op 20 oktober 2015 naar Nederland teruggekomen en zijn echtgenote op 9 augustus 2015.
Op 11 oktober 2016 heeft de politie een onderzoek ingesteld in de woning. In het souterrain is een in werking zijnde hennepkwekerij aangetroffen, bestaande uit drie kweekruimtes met in totaal 687 hennepplanten. In de garage zijn 160 hennepstekken aangetroffen.
De politie heeft vastgesteld dat het een zeer professioneel ingerichte hennepkwekerij was en dat er minimaal vijf eerdere oogsten hebben plaatsgevonden. Een fraude-inspecteur van Enexis heeft geconstateerd dat sprake was van diefstal van stroom. Een fraude-inspecteur van waterleidingmaatschappij Oost-Brabant heeft geconstateerd dat sprake was van fraude met de watermeter.
Bij brief van 7 november 2016 heeft de burgemeester verzoeker op de hoogte gebracht van zijn voornemen de woning per 21 november 2016 voor de duur van drie maanden te sluiten. Bij brief van 11 november 2016 heeft verzoeker hierop zijn zienswijze gegeven.
Vervolgens heeft de burgemeester het primaire besluit genomen.
Bij uitspraak van 14 december 2016 heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank het verzoek van verzoeker om een voorlopige voorziening hangende bezwaar toegewezen en het primaire besluit geschorst tot zes weken na bekendmaking van het bestreden besluit.
3. Bij het bestreden besluit heeft de burgemeester, onder verwijzing naar het advies van de Onafhankelijke commissie bezwaarschriften van 2 maart 2017, het bezwaar ongegrond verklaard en besloten het primaire besluit, met aanvulling van de gronden, in stand te laten en de woning te sluiten voor een periode van drie maanden met ingang van 17 april 2017 tot en met 17 juli 2017. Volgens de burgemeester zijn er geen bijzondere omstandigheden waarin aanleiding had moeten worden gezien van sluiting af te zien en te volstaan met een waarschuwing.
4. Verzoeker heeft aangevoerd dat het besluit onvoldoende zorgvuldig is voorbereid en dat onvoldoende is gemotiveerd waarom sprake is van een ernstig geval op grond waarvan de burgemeester, in afwijking van zijn beleid, tot sluiting is overgegaan. Op grond van het beleid volgt sluiting pas na een tweede constatering. De burgemeester had volgens verzoeker dus moeten volstaan met het geven van een waarschuwing. Verzoeker wijst hierbij op de uitspraak die de voorzieningenrechter op 14 december 2016 in zijn zaak heeft gedaan. Ook betwist verzoeker dat er sprake is geweest van vijf eerdere oogsten, en volgens hem maakt de enkele gestelde lange duur dat de hennepkwekerij heeft bestaan niet dat daarmee sprake is van een ernstig geval. De burgemeester heeft zijn standpunt dat sprake is van georganiseerde criminaliteit volgens verzoeker niet onderbouwd, en dat de woning gedurende langere tijd bekend heeft gestaan als drugspand, is niet komen vast te staan. Verder heeft verzoeker aangevoerd dat de burgemeester ten onrechte, en daarbij pas in het bestreden besluit en zonder onderbouwing, gesteld dat de woon- en leefomgeving is geschaad.

Onverwijlde spoed

5. De voorzieningenrechter is van oordeel dat verzoeker aannemelijk heeft gemaakt dat en waarom hij niet kan wachten tot de burgemeester een beslissing op het bezwaar heeft genomen. Er is daarom sprake van ‘onverwijlde spoed’ in de zin van artikel 8:81 van de Awb.
Beoordeling van het besluit
6. Volgens artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet, is de burgemeester bevoegd tot, zo staat dat in dat artikel, oplegging van een last onder bestuursdwang als in woningen of lokalen dan wel in of op bij woningen of zodanige lokalen behorende erven een middel als bedoeld in lijst I of II wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is.
7. Uit de tekst van artikel 13b, eerste lid van de Opiumwet blijkt dat de burgemeester bij de uitoefening van de daarin neergelegde bevoegdheid over beleidsvrijheid beschikt. Daarom mag de rechter de invulling van die bevoegdheid door de burgemeester slechts met enige terughoudendheid toetsen. Daarbij is de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 13b van de Opiumwet van belang. (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van 5 november 2014, ECLI:NL:RVS:2014:3941).
8. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling vormt de enkele aanwezigheid van een handelshoeveelheid drugs voldoende basis om tot sluiting over te gaan (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 5 februari 2014, ECLI:NL:RVS: 2014:299). Bij de aanwezigheid van een handelshoeveelheid drugs in een pand die groter is dan een hoeveelheid voor eigen gebruik, is in beginsel aannemelijk dat die drugs bestemd zijn voor verkoop, aflevering en verstrekking. Het ligt in dat geval op de weg van de rechthebbende op het pand om het tegendeel aannemelijk te maken. Als het tegendeel niet aannemelijk wordt gemaakt, is de burgemeester bevoegd om ingevolge artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet ten aanzien van het pand een last onder bestuursdwang op te leggen. De voorzieningenrechter verwijst in dit verband naar de uitspraak van de Afdeling van 11 december 20113 (ECLI:NL:RVS:2013:2362).
9. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft verzoeker dat tegendeel niet aannemelijk gemaakt. De enkele stelling van verzoeker dat de woning niet als drugspand bekendstaat zodat het ook niet nodig is de loop eruit te halen en dat de woon- en leefomgeving niet is geschaad, zonder dat deze stelling op enige wijze nader wordt onderbouwd, is daartoe onvoldoende.
10. Gelet op het zeer ingrijpende karakter van een woningsluiting voor bewoners is bij de
invulling die de burgemeester in dat geval geeft aan zijn bevoegdheid ingevolge artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet van groot belang dat het uitgangspunt moet zijn: een waarschuwing of een soortgelijke maatregel (vergelijk de hiervoor aangehaalde uitspraak van de Afdeling van 5 november 2014). In de Kamerstukken II 2005/06, 30 515, nr. 3, blz. 8, en Kamerstukken II 2006/07, 30 515, nr. 6, blz. 1 en 2, is in algemene zin vermeld dat bij een eerste overtreding nog niet tot sluiting van de woning dient te worden overgegaan, maar moet worden volstaan met een waarschuwing of soortgelijke maatregel. Van dit uitgangspunt mag in ernstige gevallen worden afgeweken.
11. De voorzieningenrechter stelt vast dat in het beleid conform dit uitgangspunt is bepaald dat bij een eerste constatering bij een woning wordt volstaan met een waarschuwing, maar dat daar in ernstige gevallen van kan worden afgeweken. De voorzieningenrechter acht dit beleid niet onredelijk.
12. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft de burgemeester, door erop te wijzen dat sprake is van een grote hennepkwekerij, die lange tijd – minstens een jaar – heeft gefunctioneerd en waar minstens vijf eerdere oogsten hebben plaatsgevonden, voldoende gemotiveerd waarom hij vindt dat sprake is van een ernstig geval, zodat de burgemeester niet hoefde te volstaan met het geven van een waarschuwing of een soortgelijke maateregel.
Daarbij overweegt de voorzieningenrechter dat verzoeker nog steeds geen concrete aanknopingspunten heeft gegeven om te twijfelen aan de juistheid van de bestuurlijke rapportage. Verder is er sprake van een dusdanige samenhang tussen de woning en het souterrain dat de burgemeester de sluiting niet hoefde te beperken tot alleen het souterrain.
13. Nu de burgemeester conform zijn beleid heeft gehandeld resteert de vraag of er omstandigheden zijn waardoor de burgemeester in het specifieke geval van verzoeker op grond van artikel 4:84 van de Awb (dan wel de in het beleid genoemde afwijkingsmogelijk-heid) van zijn beleid had moeten afwijken.
14. Verzoeker heeft aangevoerd dat het besluit onevenredig is en dat de burgemeester de belangen van hem en zijn gezin onvoldoende heeft meegewogen. Volgens verzoeker is de sluiting voor drie maanden onevenredig, omdat het aantreffen van de hennepkwekerij nu al enige maanden geleden is en de huurder al is vertrokken. Voor zover er sprake zou zijn geweest van verstoring van de leefomgeving, is die volgens verzoeker nu reeds hersteld. Volgens verzoeker heeft hij een groot belang bij het kunnen blijven beschikken over de woning, waarbij verzoeker (nogmaals) wijst op de medische situatie van de echtgenote en het gegeven dat hij en zijn gezin door de sluiting op straat komen te staan.
15. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft de burgemeester zich op het standpunt kunnen stellen dat uit de overgelegde medische informatie onvoldoende blijkt dat de echtgenote van verzoeker vanwege haar medische situatie is aangewezen op verblijf in specifiek deze woning, en dat onvoldoende is gebleken dat verzoeker en zijn gezin geen alternatieve huisvesting zouden kunnen vinden. Verder maakt het enkele tijdsverloop sinds het aantreffen van de hennepkwekerij en het feit dat de huurder al is vertrokken, niet dat
de burgemeester het belang van herstel van de openbare orde niet zwaarder heeft mogen laten wegen dan het belang van verzoeker. De burgemeester heeft dan ook geen gebruik hoeven maken van zijn bevoegdheid om op grond van artikel 4:84 van de Awb af te wijken van het beleid en daarom in redelijkheid besloten om de woning voor drie maanden te sluiten. De beroepsgrond faalt.
16. Over het beroep van verzoeker op artikel 8 van het EVRM is de voorzieningenrechter van oordeel dat van schending is dit artikel geen sprake is. Ingevolge het tweede lid van dat artikel zijn inmengingen van enig openbaar gezag in de uitoefening van het in het eerste lid neergelegde recht toegestaan, voor zover deze bij de wet zijn voorzien en in een democratische samenleving noodzakelijk zijn voor, onder meer, het voorkomen van strafbare feiten of het beschermen van de rechten van anderen. De bevoegdheid van de burgemeester tot het gelasten van de sluiting van de woning in het openbaar belang is neergelegd in artikel 13b van de Opiumwet en derhalve bij de wet voorzien.
17. Het beroep is ongegrond.
17. Omdat nu uitspraak is gedaan op het beroep, heeft verzoeker geen belang meer bij het treffen van een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
19. Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Lie, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van
B.V.H. Harperink, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 10 mei 2017.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan, voor zover daarbij is beslist op het beroep, binnen zes weken
na de dag van verzending daarvan, hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.