Onverwijlde spoed
5. De voorzieningenrechter is van oordeel dat verzoeker aannemelijk heeft gemaakt dat en waarom hij niet kan wachten tot de burgemeester een beslissing op het bezwaar heeft genomen. Er is daarom sprake van ‘onverwijlde spoed’ in de zin van artikel 8:81 van de Awb.
Beoordeling van het besluit
6. Volgens artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet, is de burgemeester bevoegd tot, zo staat dat in dat artikel, oplegging van een last onder bestuursdwang als in woningen of lokalen dan wel in of op bij woningen of zodanige lokalen behorende erven een middel als bedoeld in lijst I of II wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is.
7. Uit de tekst van artikel 13b, eerste lid van de Opiumwet blijkt dat de burgemeester bij de uitoefening van de daarin neergelegde bevoegdheid over beleidsvrijheid beschikt. Daarom mag de rechter de invulling van die bevoegdheid door de burgemeester slechts met enige terughoudendheid toetsen. Daarbij is de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 13b van de Opiumwet van belang. (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van 5 november 2014, ECLI:NL:RVS:2014:3941). 8. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling vormt de enkele aanwezigheid van een handelshoeveelheid drugs voldoende basis om tot sluiting over te gaan (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 5 februari 2014, ECLI:NL:RVS: 2014:299). Bij de aanwezigheid van een handelshoeveelheid drugs in een pand die groter is dan een hoeveelheid voor eigen gebruik, is in beginsel aannemelijk dat die drugs bestemd zijn voor verkoop, aflevering en verstrekking. Het ligt in dat geval op de weg van de rechthebbende op het pand om het tegendeel aannemelijk te maken. Als het tegendeel niet aannemelijk wordt gemaakt, is de burgemeester bevoegd om ingevolge artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet ten aanzien van het pand een last onder bestuursdwang op te leggen. De voorzieningenrechter verwijst in dit verband naar de uitspraak van de Afdeling van 11 december 20113 (ECLI:NL:RVS:2013:2362). 9. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft verzoeker dat tegendeel niet aannemelijk gemaakt. De enkele stelling van verzoeker dat de woning niet als drugspand bekendstaat zodat het ook niet nodig is de loop eruit te halen en dat de woon- en leefomgeving niet is geschaad, zonder dat deze stelling op enige wijze nader wordt onderbouwd, is daartoe onvoldoende.
10. Gelet op het zeer ingrijpende karakter van een woningsluiting voor bewoners is bij de
invulling die de burgemeester in dat geval geeft aan zijn bevoegdheid ingevolge artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet van groot belang dat het uitgangspunt moet zijn: een waarschuwing of een soortgelijke maatregel (vergelijk de hiervoor aangehaalde uitspraak van de Afdeling van 5 november 2014). In de Kamerstukken II 2005/06, 30 515, nr. 3, blz. 8, en Kamerstukken II 2006/07, 30 515, nr. 6, blz. 1 en 2, is in algemene zin vermeld dat bij een eerste overtreding nog niet tot sluiting van de woning dient te worden overgegaan, maar moet worden volstaan met een waarschuwing of soortgelijke maatregel. Van dit uitgangspunt mag in ernstige gevallen worden afgeweken.
11. De voorzieningenrechter stelt vast dat in het beleid conform dit uitgangspunt is bepaald dat bij een eerste constatering bij een woning wordt volstaan met een waarschuwing, maar dat daar in ernstige gevallen van kan worden afgeweken. De voorzieningenrechter acht dit beleid niet onredelijk.
12. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft de burgemeester, door erop te wijzen dat sprake is van een grote hennepkwekerij, die lange tijd – minstens een jaar – heeft gefunctioneerd en waar minstens vijf eerdere oogsten hebben plaatsgevonden, voldoende gemotiveerd waarom hij vindt dat sprake is van een ernstig geval, zodat de burgemeester niet hoefde te volstaan met het geven van een waarschuwing of een soortgelijke maateregel.
Daarbij overweegt de voorzieningenrechter dat verzoeker nog steeds geen concrete aanknopingspunten heeft gegeven om te twijfelen aan de juistheid van de bestuurlijke rapportage. Verder is er sprake van een dusdanige samenhang tussen de woning en het souterrain dat de burgemeester de sluiting niet hoefde te beperken tot alleen het souterrain.
13. Nu de burgemeester conform zijn beleid heeft gehandeld resteert de vraag of er omstandigheden zijn waardoor de burgemeester in het specifieke geval van verzoeker op grond van artikel 4:84 van de Awb (dan wel de in het beleid genoemde afwijkingsmogelijk-heid) van zijn beleid had moeten afwijken.
14. Verzoeker heeft aangevoerd dat het besluit onevenredig is en dat de burgemeester de belangen van hem en zijn gezin onvoldoende heeft meegewogen. Volgens verzoeker is de sluiting voor drie maanden onevenredig, omdat het aantreffen van de hennepkwekerij nu al enige maanden geleden is en de huurder al is vertrokken. Voor zover er sprake zou zijn geweest van verstoring van de leefomgeving, is die volgens verzoeker nu reeds hersteld. Volgens verzoeker heeft hij een groot belang bij het kunnen blijven beschikken over de woning, waarbij verzoeker (nogmaals) wijst op de medische situatie van de echtgenote en het gegeven dat hij en zijn gezin door de sluiting op straat komen te staan.
15. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft de burgemeester zich op het standpunt kunnen stellen dat uit de overgelegde medische informatie onvoldoende blijkt dat de echtgenote van verzoeker vanwege haar medische situatie is aangewezen op verblijf in specifiek deze woning, en dat onvoldoende is gebleken dat verzoeker en zijn gezin geen alternatieve huisvesting zouden kunnen vinden. Verder maakt het enkele tijdsverloop sinds het aantreffen van de hennepkwekerij en het feit dat de huurder al is vertrokken, niet dat
de burgemeester het belang van herstel van de openbare orde niet zwaarder heeft mogen laten wegen dan het belang van verzoeker. De burgemeester heeft dan ook geen gebruik hoeven maken van zijn bevoegdheid om op grond van artikel 4:84 van de Awb af te wijken van het beleid en daarom in redelijkheid besloten om de woning voor drie maanden te sluiten. De beroepsgrond faalt.
16. Over het beroep van verzoeker op artikel 8 van het EVRM is de voorzieningenrechter van oordeel dat van schending is dit artikel geen sprake is. Ingevolge het tweede lid van dat artikel zijn inmengingen van enig openbaar gezag in de uitoefening van het in het eerste lid neergelegde recht toegestaan, voor zover deze bij de wet zijn voorzien en in een democratische samenleving noodzakelijk zijn voor, onder meer, het voorkomen van strafbare feiten of het beschermen van de rechten van anderen. De bevoegdheid van de burgemeester tot het gelasten van de sluiting van de woning in het openbaar belang is neergelegd in artikel 13b van de Opiumwet en derhalve bij de wet voorzien.
17. Het beroep is ongegrond.
17. Omdat nu uitspraak is gedaan op het beroep, heeft verzoeker geen belang meer bij het treffen van een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
19. Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding.