ECLI:NL:RBOBR:2017:2377

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
26 april 2017
Publicatiedatum
25 april 2017
Zaaknummer
01/865117-16
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in zaak van poging tot doodslag en zware mishandeling

In de zaak tegen de verdachte, geboren in 1960 en wonende te [adresgegevens 1], heeft de rechtbank Oost-Brabant op 26 april 2017 uitspraak gedaan. De verdachte was aangeklaagd voor poging tot doodslag en zware mishandeling, gepleegd op 18 augustus 2016 te 's-Hertogenbosch. De rechtbank heeft de zaak behandeld op de terechtzittingen van 22 november 2016 en 13 april 2017. De officier van justitie vorderde een gevangenisstraf van achttien maanden, waarvan acht maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden. De verdediging betwistte de bewijsvoering en stelde dat het causaal verband tussen het handelen van de verdachte en het letsel van het slachtoffer ontbrak.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat er geen gronden waren voor schorsing van de vervolging. Na het horen van de getuigen en het bestuderen van de medische informatie, kwam de rechtbank tot de conclusie dat de verdachte niet wettig en overtuigend kon worden bewezen dat hij de feiten had gepleegd. De rechtbank sprak de verdachte vrij van zowel poging tot doodslag als zware mishandeling, omdat het causaal verband tussen het handelen van de verdachte en het letsel van het slachtoffer ontbrak. De benadeelde partij werd niet ontvankelijk verklaard in zijn vordering, aangezien er geen bewezen verklaarde feiten waren waaruit schade voortvloeide.

De uitspraak werd gedaan door de meervoudige kamer van de rechtbank Oost-Brabant, met mr. H.M. Hettinga als voorzitter, en de leden mr. R.M.L. Heemskerk-Pleging en mr. A.M. Bossink. De griffier was H.A. van Neerven. Dit vonnis is openbaar gemaakt op 26 april 2017.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Team strafrecht
Parketnummer: 01/865117-16
Datum uitspraak: 26 april 2017
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1960,
wonende te [adresgegevens 1] .
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 22 november 2016 en 13 april 2017. De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 27 oktober 2016. Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 18 augustus 2016 te 's-Hertogenbosch (in de woning [adresgegevens 2] aldaar), ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, die [slachtoffer] uit een raam (op de eerste verdieping) van voormelde woning heeft geduwd en/of (vervolgens) die [slachtoffer] ondersteboven uit dat raam van voormelde woning heeft gehangen, althans (vast)gehouden, en/of (vervolgens) die [slachtoffer] heeft losgelaten, in elk geval (van aanmerkelijke hoogte) naar beneden heeft laten vallen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op of omstreeks 18 augustus 2016 te 's-Hertogenbosch (in de woning [adresgegevens 2] aldaar)aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een onderbeenbreuk en/of linkerenkelbreuk en/of bovenkaakbreuk en/of meerdere ribbreuken, heeft toegebracht door die [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal, met een kandelaar, in elk geval een hard en/of scherp en/of zwaar voorwerp, te slaan en/of die [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal, op krachtige wijze te slaan en/of te stoten en/of te stompen en/of te schoppen.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in de vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.
Bewijsoverweging. [1]

Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde feit.
Evenals de officier van justitie, verdachte en zijn raadsman, acht de rechtbank dit feit niet wettig en overtuigend bewezen. Verdachte zal van dit feit worden vrijgesproken.

Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde feit.
Verdachte wordt verweten dat hij op 18 augustus 2016 [slachtoffer] met een kandelaar heeft geslagen en dat hij [slachtoffer] meermalen heeft geslagen en/of geschopt. Hierdoor zou [slachtoffer] een onderbeenbreuk, een linkerenkelbreuk, een bovenkaakbreuk en meerdere ribbreuken hebben opgelopen. Dat [slachtoffer] dit letsel heeft opgelopen staat vast op grond van de medische informatie die zich in het dossier bevindt. [2]
De officier van justitie acht dit feit wettig en overtuigend bewezen en kwalificeert het door [slachtoffer] opgelopen letsel als zwaar lichamelijk letsel. De officier van justitie vordert dat verdachte daarvoor zal worden veroordeeld tot achttien maanden gevangenisstraf met aftrek waarvan acht maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. Aan het voorwaardelijk deel van deze gevangenisstraf dienen de bijzondere voorwaarden te worden verbonden zoals die in het door Novadic-Kentron op 20 oktober 2016 over verdachte uitgebrachte rapport staan omschreven.
De verdediging heeft primair aangevoerd dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat [slachtoffer] door verdachte met een kandelaar is geslagen. Mocht de rechtbank dit wel wettig en overtuigend bewezen achten, dan stelt de verdediging zich subsidiair op het standpunt dat het causaal verband tussen het bij [slachtoffer] geconstateerde letsel en het slaan met de kandelaar door verdachte ontbreekt omdat [een deel van] dit letsel ook het gevolg kan zijn geweest van de val van [slachtoffer] uit het raam, zoals dit onder feit 1 aan verdachte ten laste gelegde is gelegd. Ook van het onder 2 ten laste gelegde feit dient verdachte – aldus de verdediging – te worden vrijgesproken.
De rechtbank overweegt het volgende. Op grond van de verklaringen van aangever [slachtoffer] [3] en de [getuige] , [4] acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat [slachtoffer] op 18 augustus 2016 door verdachte met een kandelaar is geslagen en dat [slachtoffer] door verdachte is geslagen en geschopt. Dat [slachtoffer] kort daarvoor uit het raam op de eerste verdieping van de woning van [getuige] is gevallen, acht de rechtbank op grond van de hiervoor genoemde verklaringen [slachtoffer] en [getuige] en op grond van de verklaringen die verdachte op 24 augustus 2016 ten overstaan van de rechter-commissaris [5] , op 20 september 2016 bij de politie [6] en ter terechtzitting van 13 april 2017 heeft afgelegd, eveneens wettig en overtuigend bewezen.
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat het in de tenlastelegging genoemde letsel, louter bestaande uit diverse botbreuken, enkel en alleen het gevolg is geweest van het feit dat [slachtoffer] door verdachte met een kandelaar is geslagen of doordat [slachtoffer] door verdachte is geslagen en geschopt. De rechtbank acht het – gelet op de aard en de omvang van het in de tenlastelegging genoemde letsel – alleszins aannemelijk dat in elk geval een groot deel van dat letsel is veroorzaakt door de val van [slachtoffer] uit het raam van de woning van [getuige] . Deze val heeft plaatsgevonden kort voordat [slachtoffer] door verdachte met de kandelaar werd geslagen en kort voordat [slachtoffer] door verdachte werd geslagen en geschopt.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat het causaal verband ontbreekt tussen het in de tenlastelegging genoemde letsel en het handelen van verdachte zoals dat hiervoor is omschreven. Verdachte zal ook van het onder 2 ten laste gelegde feit worden vrijgesproken.

De vordering van de benadeelde partij.

Nu verdachte van de hem onder 1 en onder 2 ten laste gelegde feiten zal worden vrijgesproken, dient de benadeelde partij in de vordering niet ontvankelijk te worden verklaard omdat de door de benadeelde partij gevorderde schadevergoeding geen rechtstreekse schade is van enig bewezen verklaard feit door verdachte gepleegd.
De benadeelde partij zal worden verwezen in de kosten door de verdachte in deze strafzaak gemaakt als na te melden.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:
spreekt verdachte vrijvan de onder 1 en onder 2 aan hem ten laste gelegde feiten.
Beslissing op de vordering van benadeelde partij [slachtoffer] .
Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer] niet ontvankelijk in de vordering.
Veroordeelt de benadeelde partij in de kosten van de verdachte tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. H.M. Hettinga, voorzitter,
mr. R.M.L. Heemskerk-Pleging en mr. A.M. Bossink, leden,
in tegenwoordigheid van H.A. van Neerven, griffier,
en is uitgesproken op 26 april 2017.

Voetnoten

1.Tenzij anders vermeld wordt bij de aanduiding van de bewijsmiddelen verwezen naar de paginanummers uit het dossier van politie, eenheid Oost-Brabant, districtsrecherche 's-Hertogenbosch, onderzoeksnummer OB1R016090, afgesloten op 2 oktober 2016;
2.formulier medische informatie van 19 augustus 2016, pag. 63 en een aanvullend proces-verbaal van 21 januari 2017;
3.de verklaring van [slachtoffer] , pag. 56 t/m 60;
4.de verklaring van [getuige] , pag. 45 t/m 47;
5.de verklaring van verdachte aan de rechter-commissaris bij zijn verhoor inverzekeringstelling en inbewaringstelling op 24 augustus 2016;
6.de verklaring verdachte op 20 september 2016 aan verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] afgelegd, pag. 31 t/m 35.