II. Verdachte heeft één of meerdere steekletsels toegebracht aan het slachtoffer en daarna zijn bebloede handen met water gewassen.
Het onderzoek ziet op de beantwoording van de vraag welk scenario in het licht van de resultaten uit het onderzoek ten opzichte van het andere scenario meer of minder en in welke mate waarschijnlijk is. Bij het beantwoorden van de vraag wordt vooral gelet op het onder de twee hypothesen te verwachten sporenbeeld. Bij de eerste hypothese is dat gebeurd vooral op basis van de gang van zaken zoals de verdachte dat heeft voorgedaan bij de reconstructie op 11 maart 2016. Bij de tweede hypothese is dat gebeurd vooral op basis van de stukken uit het dossier.
Het NFI heeft geconcludeerd dat het aangetroffen sporenbeeld op de grijze joggingbroek iets waarschijnlijker is als hypothese 2 waar is dan wanneer hypothese 1 waar is.
v.
De verdachte verklaart op onderdelen ongeloofwaardig.
A. Portemonnee verdachte op kamer slachtoffer.
Op de kamer van het slachtoffer werden twee portemonnees aangetroffen, één op een ladekast aan de linkerzijde van de kamer en één op een stapel van twee matrassen aan de rechterzijde van de kamer.
Gelet op de inhoud van de processen-verbaal van [verbalisant 3] , die de inhoud van de portemonnees heeft beschreven, kan worden afgeleid dat de portemonnee met de afbeelding van een zeerover toebehoorde aan het slachtoffer en dat de andere portemonnee aan de verdachte toebehoorde met daarin onder meer een brief van het Ministerie van Binnenlandse Zaken gericht aan de verdachte en (vermoedelijk) een Poolse bankpas op zijn naam.
De verdachte heeft met betrekking tot zijn portemonnee verschillende verklaringen afgelegd. Hij heeft geen verklaring kunnen geven voor het feit dat zijn portemonnee in de kamer van het slachtoffer is aangetroffen. Hij zou zijn portemonnee daar niet zelf achtergelaten hebben. De verdachte heeft verder verklaard dat [getuige 5] zijn portemonnee niet gepakt zou kunnen hebben zonder dat de verdachte daarvan wakker zou zijn geworden, hetgeen volgens de verdachte niet het geval was. Uitgaande van de verklaring van de verdachte heeft het slachtoffer dus niet de portemonnee van de verdachte gepakt en op zijn kamer gelegd. De verdachte heeft verder verklaard dat hij zijn portemonnee altijd bij zich droeg en dat hij nog nooit in de kamer van [getuige 5] geweest was, ook niet toen hij na het steekincident met de onderbuurvrouw naar die kamer was wezen kijken.
De rechtbank stelt aldus vast dat de verdachte geen logisch aannemelijke verklaring heeft kunnen geven voor de aanwezigheid van zijn portemonnee in de kamer van het slachtoffer. De rechtbank onderkent dat ook andere scenario’s dan het daderschap van de verdachte de aanwezigheid van de portemonnee op de kamer van het slachtoffer zouden kunnen verklaren. Zij hecht er evenwel aan op te merken dat dit aantreffen ook goed verklaard zou kunnen worden door het verliezen van de portemonnee door de verdachte tijdens zijn worsteling met het slachtoffer op diens kamer waarbij verdachte het slachtoffer dodelijk heeft verwond. De rechtbank ziet dit al met al als een factor dat aandacht behoeft, maar speelt geheel op zichzelf bezien geen doorslaggevende betekenis bij de beantwoording van de vraag of er voldoende wettig bewijs voorhanden is om daarop een veroordeling van de verdachte te kunnen stoelen.
B. Wakker worden door hulpgeroep van het slachtoffer en achterna rennen naar buiten.
De verdachte heeft verklaard dat hij wakker werd van het geschreeuw van [getuige 5] , dat hij vervolgens is opgestaan en dat hij, toen hij zijn kamerdeur opendeed, [getuige 5] van de trap zag rennen waarna hij [getuige 5] achterna is gerend.
[getuige] , de onderbuurman van de verdachte, heeft verklaard dat hij op 19 februari 2016 rond 13:20 of 13:30 uur wakker werd van gestommel. Hij beschrijft het als iemand die van de trap rent of valt. Daarvoor had hij niets gehoord. De rechtbank overweegt dat dit niet rijmt met de verklaring van de verdachte dat hij van een schreeuw wakker werd en dat hij pas daarna [getuige 5] op de trap naar beneden zag rennen. Na het gestommel hoorde de getuige een persoon “pomocy” roepen. Dat betekent “help” in het Pools. Hij hoorde de persoon dit twee of drie keer roepen. Hij hoorde dat het geroep vanaf de voorzijde van de woning kwam en niet vanuit het trappengat. Ook op dit punt komt de verklaring van de verdachte niet overeen met de verklaring van [getuige] . De getuige heeft toen de deur geopend en hij zag dat de deur, de muren en het trappengat besmeurd waren met bloed. Hij zag dat er een man van de trap naar beneden kwam lopen. De man liep rustig, langzaam. Hij kende die man niet. De getuige omschreef de man als volgt: 18 à 20 jaar oud, hij droeg een capuchon en een grijze trainingsbroek. De broek van de man was besmeurd met bloed. Hij zag bloedspetters op de broek, volgens hem over de hele lengte van het been. Tevens zag de getuige dat de man een klein spoortje bloed op zijn gezicht had. Het was iets roods dat leek op verdund bloed. Deze getuige kan niemand anders beschreven hebben dan de verdachte.
Volgens de verklaring van de verdachte zou hij direct achter het slachtoffer aan gelopen zijn naar beneden. Dit spoort echter niet met de verklaring van [getuige] , voor zover inhoudende dat hij eerst een persoon “help” heeft horen roepen, zich toen heeft aangekleed, vervolgens 20 à 30 seconden bij het slachtoffer is gaan kijken en eerst toen de verdachte rustig en langzaam van de trap zag komen.
De partner van [getuige] , [getuige 7] , heeft verklaard dat zij achter haar vriend is aangelopen en dat zij, toen zij buiten kwamen, een jonge jongen voor hun deur zagen staan. Naar het oordeel van de rechtbank ontkracht de verklaring van [getuige 7] de verklaring van [getuige] niet. Vastgesteld kan worden dat [getuige 7] – geplaatst in de tijd – achter [getuige] is aangelopen, maar haar verklaring laat de mogelijkheid open dat zij niet tegelijk met [getuige] naar buiten is gelopen. [getuige] is namelijk als eerste bij het slachtoffer gaan kijken. De verklaring van [getuige 7] past aldus in de door [getuige] geschetste gang van zaken. Ook de omstandigheid dat zij samen de verdachte voor hun deur hebben gezien, past daarin, omdat [getuige] terug naar zijn woning is gelopen nadat hij 20 à 30 seconden bij het slachtoffer had gestaan en hij eerst toen de verdachte langzaam de trap af zag lopen. Gelet op het voorgaande ziet de rechtbank geen aanleiding om te twijfelen aan de inhoud van de verklaringen van [getuige] .
De rechtbank stelt op grond van het voorgaande vast dat de verklaring van de verdachte dat hij door een schreeuw van het slachtoffer wakker werd, zijn kamerdeur opendeed, het slachtoffer toen hevig bloedend de trap af zag lopen en direct achter het slachtoffer aan de trap af naar beneden en naar buiten is gerend, geen geloof verdient.
C. Het slapen kort voor het steekincident.
De verdachte heeft verklaard dat hij lag te slapen en door het geschreeuw van [getuige 5] wakker werd en vervolgens [getuige 5] achterna is gerend. Hij is daarna niet meer in zijn kamer geweest. Medewerkers van de forensische technische opsporing hebben (aldus) de situatie in de kamer van de verdachte aangetroffen zoals de verdachte die had achtergelaten.
In de kamer van de verdachte stonden twee bedden: één tegen het slaapkamerraam en één in het midden van de kamer, beide met een nachtkastje. Het bed dat tegen het slaapkamerraam stond, was het bed van de verdachte. Op dat bed werd op het hoofdeinde een opengeklapte zwarte Toshiba laptop aangetroffen.
De Toshiba laptop behoorde toe aan de kamergenoot van de verdachte, [kamergenoot] . Volgens [kamergenoot] had de verdachte wel een eigen laptop, maar maakte hij vaak gebruik van de Toshiba. Volgens de getuige maakte buiten hem en de verdachte niemand anders gebruik van zijn laptop. Als de verdachte deze laptop had gebruikt, dan legde hij die volgens afspraak weer dichtgeklapt onder het bed van de getuige neer.
Uit onderzoek is gebleken dat de laptop op 19 februari 2016 om 12:23 uur uit de slaapstand werd gehaald. De laptop is tot 13:25 uur steeds in gebruik geweest. Daarbij is gezocht op (vertaald) ‘werk engeland 2016 voor jongeren’ (om 12:56 uur) en zijn sekssites bezocht.
Hiernaast bestaat een verklaring van [getuige 8] . Zij heeft – kort gezegd – verklaard dat zij rond 13:00 uur een jongeman, van wie het signalement lijkt op dat van de verdachte, buiten vanuit de achtertuin van de woning aan [adresgegevens 2] over het hek heeft zien springen. [getuige 9] bevestigt deze verklaring op onderdelen. Dat de door deze getuige beschreven persoon de verdachte betreft, wordt door de verklaring van verdachte zelf bevestigd.
Beide omstandigheden rijmen niet met het door de verdachte geschetste scenario dat hij ten tijde van het steekincident lag te slapen. De rechtbank laat in het midden welke van beide aanwijzingen zij doorslaggevend acht voor de vaststelling dat de verdachte niet lag te slapen ten tijde van het steekincident, omdat beide aanwijzingen voor wat betreft de tijdstippen elkaar lijken uit te sluiten. In dat licht overweegt de rechtbank evenwel dat in ieder geval het tijdstip waarop de laptop uit de slaapstand is gehaald het meest objectief verifieerbaar is.
Naar het oordeel van de rechtbank is hiermee genoegzaam komen vast te staan dat de verdachte op 19 februari 2016 tussen 12:23 en 13:25 uur, dus tot enkele minuten voor het steekincident, in ieder geval niet in zijn bed heeft liggen slapen en dat hij dus ook op dit punt aantoonbaar ongeloofwaardig heeft verklaard.
Conclusie.
Al het voorgaande, in onderling verband en (tijds)verband bezien, dwingt tot de conclusie dat verdachte het slachtoffer het fatale letsel heeft toegebracht. Een andere mogelijkheid is op grond van het strafdossier noch het verhandelde ter terechtzitting aannemelijk geworden en moet redelijkerwijs worden uitgesloten. De rechtbank acht het daderschap van de verdachte aldus wettig en ook overtuigend bewezen.