ECLI:NL:RBOBR:2017:2287

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
25 april 2017
Publicatiedatum
24 april 2017
Zaaknummer
01/860051-16
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontucht gepleegd door ervaringsdeskundige in de gezondheidszorg met cliënten

In deze zaak heeft de rechtbank Oost-Brabant op 25 april 2017 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die als ervaringsdeskundige werkzaam was bij de GGzE. De verdachte werd beschuldigd van ontucht met twee vrouwen die onder zijn begeleiding stonden. De rechtbank oordeelde dat de verdachte als hulpverlener in de zin van artikel 249 van het Wetboek van Strafrecht moet worden aangemerkt. De feiten vonden plaats in de periode van 1 december 2014 tot en met 30 april 2015 te Eindhoven. De verdachte heeft bekend dat hij seksuele handelingen heeft verricht met beide slachtoffers, die zich als cliënten aan zijn zorg hadden toevertrouwd. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 301 dagen, waarvan 300 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar, en een taakstraf van 120 uur. Bij de strafoplegging heeft de rechtbank rekening gehouden met de verminderde toerekenbaarheid van de verdachte en de omstandigheden waaronder hij als ervaringsdeskundige was ingezet zonder adequate instructie en controle.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Strafrecht
Parketnummer: 01/860051-16
Datum uitspraak: 25 april 2017
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1976,
wonende te [adresgegevens] .
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 11 april 2017.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 15 maart 2017.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 01 december 2014 tot en met 30 april 2015 te Eindhoven, in elk geval in Nederland, terwijl hij werkzaam was in de gezondheidszorg en/of maatschappelijke zorg, (telkens) ontucht heeft gepleegd met [slachtoffer 1] , die zich als patiënt en/of cliënt aan verdachtes hulp en/of zorg had toevertrouwd, immers heeft hij, verdachte, (meermalen)
- geslachtsgemeenschap met die [slachtoffer 1] gehad en/of
- zich door die [slachtoffer 1] laten pijpen en/of
- die [slachtoffer 1] heeft gebeft en/of - de borst(en) en/of (de rest van) het lichaam van die [slachtoffer 1] heeft gestreeld en/of betast en/of - met die [slachtoffer 1] heeft ge(tong)zoend;
2.
hij in of omstreeks de periode van 01 januari 2015 tot en met 31 januari 2015 te Eindhoven, in elk geval in Nederland, terwijl hij werkzaam was in de gezondheidszorg en/of maatschappelijke zorg, ontucht heeft gepleegd met [slachtoffer 2] , die zich als patiënt en/of cliënt aan verdachtes hulp en/of zorg had toevertrouwd, immers heeft hij, verdachte,
- de nek en/of de borst(en) van die [slachtoffer 2] gelikt en/of gestreeld en/of betast en/of - de schaamstreek van die [slachtoffer 2] betast;
3.
hij (op een tijdstip) in of omstreeks de periode van 01 augustus 2014 tot en met 30 november 2014 te Geldrop, gemeente Geldrop-Mierlo, in elk geval in Nederland, door geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of bedreiging met geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) [slachtoffer 3] heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handeling(en), bestaande uit het betasten van de rug en/of de buik en/of de heup(en) en/of de borst van die [slachtoffer 3] en/of het zoenen van die [slachtoffer 3] en bestaande dat geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) en/of die bedreiging met geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) uit het onverhoeds benaderen en/of het (stevig) vastpakken van die [slachtoffer 3] .
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Bewijs, bewijsbeslissingen en vrijspraak

Inleiding.
Verdachte, die als ervaringsdeskundige werkzaam was binnen de GGzE, wordt verweten dat hij met twee patiënten/cliënten ontucht heeft gepleegd terwijl zij aan zijn zorg waren toevertrouwd.
Tevens wordt verdachte onder feit 3 verweten dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan feitelijke aanranding van de eerbaarheid van een collega binnen GGzE.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie acht de feiten 1 en 2, mede op grond van de bekennende verklaring van verdachte, wettig en overtuigend bewezen. De officier van justitie vordert vrijspraak voor feit 3 bij gebreke van wettig bewijs.
Het standpunt van de verdediging.
Met betrekking tot de feiten 1 en 2 heeft de verdediging zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank wat betreft de bewezenverklaring. Namens verdachte is vrijspraak bepleit voor feit 3.
Het oordeel van de rechtbank. [1]
Feit 1
- de bekennende verklaring van verdachte bij de politie, onder meer inhoudende :
Ik ben als ervaringsdeskundige met [slachtoffer 1] ergens rond augustus 2014. (…)
We zijn toen naast elkaar op de bank gekomen en we hebben zitten zoenen en we hebben seks gehad in de slaapkamer. Ik heb haar gelikt vaginaal, ik heb haar overal gestreeld, ik ben met een condoom bij haar vaginaal naar binnen gegaan. [slachtoffer 1] deed toen niks bij mij. Zij heeft mij later één maal oraal bevredigd. Dat was enkele weken later. (…) Ik heb haar overal aangeraakt, ook haar borsten en ik heb haar klaar gevingerd.
- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 11 april 2017, zakelijk weergegeven:
Ik heb met [slachtoffer 1] seksueel contact gehad in de zin van geslachtsgemeenschap en zij heeft mij oraal bevredigd.
- het proces-verbaal van verhoor van benadeelde [slachtoffer 1] , p. 129-140.
Feit 2
- de bekennende verklaring van verdachte, afgelegd bij de politie, onder meer inhoudende:
Ik heb [slachtoffer 2] overgedragen gekregen van een andere ervaringswerker. Dat was in dezelfde periode als [slachtoffer 1] . (…)
Ik heb de borsten van [slachtoffer 2] gestreeld, onder haar kleding, over de blote huid. Ik wilde met mijn hand naar haar vagina maar zij stopte mijn hand door haar hand op de mijne te leggen.
- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 11 april 2017, zakelijk weergegeven:
Tijdens het spelen op de Playstation heb ik [slachtoffer 2] op haar rug gemasseerd, over haar borsten en buik gestreeld en toen ik verder wilde gaan, trok zij terug.
- het proces-verbaal van verhoor van benadeelde [slachtoffer 2] , p. 141-148.
Gelet op het bepaalde in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering zijn de hiervoor genoemde bewijsmiddelen niet uitgewerkt.
De rechtbank acht evenals de officier van justitie en de verdediging niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan verdachte onder feit 3 is ten laste gelegd, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken. Het wettige bewijs ontbreekt nu de aangifte door [slachtoffer 3] door geen enkel ander bewijsmiddel wordt ondersteund.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen, komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
1.
in de periode van 01 december 2014 tot en met 30 april 2015 te Eindhoven, terwijl hij werkzaam was in de gezondheidszorg, telkens ontucht heeft gepleegd met [slachtoffer 1] , die zich als cliënt aan verdachtes hulp en zorg had toevertrouwd, immers heeft hij, verdachte meermalen
- geslachtsgemeenschap met die [slachtoffer 1] gehad en
- zich door die [slachtoffer 1] laten pijpen en
- die [slachtoffer 1] heeft gebeft en
- de borst(en) en/of (de rest van) het lichaam van die [slachtoffer 1] heeft gestreeld en betast en
- met die [slachtoffer 1] heeft gezoend;
2.
in de periode van 01 januari 2015 tot en met 31 januari 2015 te Eindhoven,
terwijl hij werkzaam was in de gezondheidszorg, ontucht heeft gepleegd met [slachtoffer 2] , die zich als cliënt aan verdachtes hulp en zorg had toevertrouwd, immers heeft hij,
verdachte,
- de nek en de borsten van die [slachtoffer 1] gelikt en/of gestreeld en/of betast en - de schaamstreek van die [slachtoffer 1] betast.
De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf en/of maatregel.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft de oplegging gevorderd van een gevangenisstraf voor de duur van 301 dagen met aftrek van voorarrest waarvan 300 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en met bijzondere voorwaarden een meldplicht en verplicht reclasseringscontact. Daarnaast heeft de officier van justitie oplegging gevorderd van een taakstraf voor de duur van 200 uur subsidiair 100 dagen hechtenis.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft in strafmatigende zin aandacht gevraagd voor de omstandigheid dat verdachte geen echte – daartoe opgeleide - hulpverlener was in de zin van artikel 249 Wetboek van Strafrecht maar dat hij als ervaringsdeskundige, werkzaam voor het Factteam binnen GGzE, zonder goede instructies en begeleiding, is ingezet om cliënten te ondersteunen.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het plegen van ontucht met twee vrouwen die zich aan zijn hulp en zorg hadden toevertrouwd. Verdachte was als ervaringsdeskundige door GGzE aan hen was gekoppeld. Beide kwetsbare vrouwen kampen met psychische problemen. Verdachte werd, anders dan de raadsman betoogt, als professionele en betaalde kracht door GGzE als hulpverlener ingezet en dit werd zo ook aan de cliënten gecommuniceerd. Naar het oordeel van de rechtbank is er in dit geval sprake van een situatie als bedoeld in artikel 249 Sr.
Verdachte heeft het vertrouwen van deze vrouwen gewonnen maar heeft dat vertrouwen vervolgens beschaamd door de grenzen van het betamelijke ver te overschrijden en door ontucht met hen te plegen.
Verdachte heeft daarmee een grote inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van de slachtoffers en hun lichamelijke integriteit aangetast. Slachtoffers van dit soort feiten ondervinden daar vaak nog jarenlang last van en de herinnering eraan hindert hen in hun dagelijks bestaan. Uit de ter zitting afgelegde slachtofferverklaringen blijkt dat dit ook in deze zaak het geval is; de slachtoffers zijn achterop geraakt en hebben (opnieuw) extra hulp moeten zoeken. Zij zijn nog steeds doende het hun aangedane leed te verwerken
De slachtoffers waren weinig weerbaar en verdachte wist dat. Verdachte heeft aanvankelijk geprobeerd de zaak in de doofpot te stoppen en de rechtbank neemt verdachte de wijze waarop hij in eerste instantie heeft gehandeld toen de strafbare feiten aan het licht kwamen zeer kwalijk.
Anderzijds houdt de rechtbank ook rekening met de persoon van verdachte en zijn persoonlijke omstandigheden.
Uit het rapport van H.E.W. Koornstra, psycholoog van 24 november 2016 blijkt, dat de door verdachte gepleegde strafbare feiten in verminderde mate aan hem kunnen worden toegerekend. Verdachte heeft een zeer belaste achtergrond en bij verdachte is sprake van partiële zwakbegaafdheid. Hij is slechts beperkt in staat meer gecompliceerde situaties te overzien.
De rechtbank heeft ter terechtzitting vastgesteld dat verdachte door de combinatie van zijn beperkte vermogens enerzijds en zijn welbespraaktheid anderzijds ook zeer kwetsbaar is. De rechtbank is van oordeel dat verdachte hierdoor gemakkelijk kan worden overschat, hetgeen ook in zijn werk als ervaringsdeskundige is gebeurd.
De rechtbank zal er dan ook rekening mee houden dat verdachte, met zijn achtergrond en kwetsbaarheid, door zijn voormalig werkgever zonder afdoende instructie en controlemechanismes als ervaringsdeskundige is ingezet in de begeleiding van deze kwetsbare en beschadigde vrouwen.
Daarnaast zal de rechtbank rekening houden met het blanco strafblad, met het tijdsverloop van de zaak en met de omstandigheid dat verdachte vrijwillig de hulp van een psycholoog heeft ingeroepen.
Alles afwegende zal de rechtbank in verband met artikel 22b Wetboek van Strafrecht en uit een oogpunt van vergelding wel een vrijheidsbenemende straf opleggen maar deze zal beperkt blijven tot de dag in verzekering doorgebracht en deze straf zal grotendeels voorwaardelijk worden opgelegd om herhaling te voorkomen. Daarnaast zal de rechtbank een taakstraf van aanzienlijke omvang opleggen om de ernst van het feit te benadrukken en om verdachte duidelijk te maken dat zijn gedrag absoluut onaanvaardbaar is.
Aan de voorwaardelijke straf zal de rechtbank de voorwaarden van verplicht reclasseringscontact koppelen om verdachte nog beter in staat te stellen ander strafbaar gedrag te voorkomen.

De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] .

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie acht de gevorderde materiële schade geheel toewijsbaar en de gevorderde immateriële schade tot een bedrag van € 2.500,-.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging verzoekt de rechtbank het gevorderde bedrag aan immateriële schade te matigen waarbij de raadsman er op heeft gewezen dat ook GGzE aansprakelijk gesteld zou kunnen worden voor de schade van aangeefster [slachtoffer 1] .
Beoordeling.De rechtbank acht toewijsbaar, als rechtstreeks door het bewezen verklaarde feit toegebrachte schade, de volgende onderdelen van de vordering te weten immateriële schadevergoeding tot een bedrag van € 2.000,- en materiële schadevergoeding (de posten haptotherapie en opvragen medische informatie).
Het totale bedrag aan immateriële schade zal worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict tot aan de dag der algehele voldoening.
Het totale bedrag aan materiele schade zal worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum van de vordering, zijnde 6 april 2017.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering voor zover deze het bedrag van € 2.000,- overschrijdt, omdat de rechtbank van oordeel is dat behandeling van de vordering in zoverre een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert.
De benadeelde partij kan deze onderdelen van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op € 33,97 (reiskosten).
Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert.
Het totale bedrag aan immateriële schade zal worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict tot aan de dag der algehele voldoening.
Het totale bedrag aan materiele schade zal worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum van de vordering, zijnde 6 april 2017.
Aangezien aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij komt te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.

De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] .

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie acht toewijsbaar de gevorderde immateriële schade van € 1.000,- en de gevorderde reiskosten. De officier van justitie acht de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering voor zover deze ziet op de kosten in verband met een toekomstige verhuizing omdat deze kosten in concreto nog niet zijn gemaakt.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging acht de kosten in verband met een toekomstige verhuizing niet toewijsbaar. De verdediging heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank wat betreft de immateriële schade en de reiskosten.
Beoordeling.De rechtbank acht de gevorderde immateriële schade toewijsbaar, als rechtstreeks door het bewezen verklaarde feit toegebrachte schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict tot aan de dag der algehele voldoening.
De rechtbank zal de post kosten in verband met de inrichting van een toekomstige woning afwijzen, nu deze in een te ver verwijderd verband staan met het door de verdachte gepleegde feit
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op € 25,20.
Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf datum delict tot de dag der algehele voldoening.
Aangezien aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij komt te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
Wetboek van Strafrecht art. 10, 14a, 14b, 14c, 14d, 27, 36f, 57, 60a, 249.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:

acht het onder 3 ten laste gelegde feit niet wettig en overtuigend bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:
T.a.v. feit 1: ontucht plegen als degene die werkzaam is in de gezondheidszorg met iemand die zich als cliënt aan zijn hulp of zorg heeft toevertrouwd, meermalen gepleegd. T.a.v. feit 2: ontucht plegen als degene die werkzaam is in de gezondheidszorg met iemand die zich als cliënt aan zijn hulp of zorg heeft toevertrouwd. De rechtbank verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Zij legt op de volgende straffen en maatregelen.

T.a.v. feit 1, feit 2:* Gevangenisstraf voor de duur van 301 dagen met aftrek overeenkomstig artikel 27Wetboek van Strafrecht waarvan 300 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2jaren.

Stelt als algemene voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit en
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt en
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich (uiterlijk) binnen twee dagen na onherroepelijk zijn van het vonnis, tussen 9:00 uur en 12:00 uur op zal melden bij de reclassering Nederland, regio Zuid via telefoonnummer 088-8041504. Hierna dient veroordeelde zich blijven melden zo frequent en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
- zich gedurende de proeftijd gedraagt naar de voorschriften en aanwijzingen die worden gegeven door de reclassering,
waarbij de Reclassering Nederland, regio Zuid, opdracht wordt gegeven toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.

* Taakstraf voor de duur van 120 uren subsidiair 60 dagen hechtenis.

T.a.v. feit 1: Maatregel van schadevergoeding van EUR 2.280,50 subsidiair 32 dagen hechtenis.
Legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1] van een bedrag van EUR 2.280,50 (zegge: tweeduizendtweehonderdtachtig euro en vijftig eurocent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 32 dagen hechtenis. Het bedrag bestaat uit een bedrag van EUR 2.000,00 immateriële schadevergoeding en een bedrag van EUR 280,50 materiële schadevergoeding (post kosten haptotherapie).
De toepassing van deze vervangende hechtenis heft de hiervoor genoemde betalingsverplichting niet op.
Het totale bedrag aan immateriële schade te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict tot aan de dag der algehele voldoening.
Het totale bedrag aan materiele schade te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van de vordering, zijnde 6 april 2017.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij:
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 1] , van een bedrag van EUR 2.280,50 (zegge: tweeduizendtweehonderdtachtig euro en vijftig euro cent), te weten EUR 2.000,00 immateriële schadevergoeding en EUR 280,50 materiële schadevergoeding (posten kosten haptotherapie).
Het totale toegewezen bedrag aan immateriële schade te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict tot aan de dag der algehele voldoening.
Het totale bedrag aan materiele schade te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van de vordering, zijnde 6 april 2017.
Veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot heden begroot op EUR 33,79, zijnde reiskosten in verband met het strafproces.
Veroordeelt verdachte verder in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Bepaalt dat de benadeelde partij in het overige deel van de vordering (zijnde de overige gevorderde immateriële schade) niet-ontvankelijk is.
Indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, komt daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat te vervallen.
T.a.v. feit 2: Maatregel van schadevergoeding van EUR 1.000,00 subsidiair 20 dagen hechtenis
Legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 2] van een bedrag van EUR 1.000,00 (zegge: duizend euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 20 dagen hechtenis. Het bedrag bestaat uit immateriële schadevergoeding.
De toepassing van deze vervangende hechtenis heft de hiervoor genoemde betalingsverplichting niet op.
Het totale bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict tot aan de dag der algehele voldoening.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij:
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe tot het hierna te noemen bedrag en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan de benadeelde partij, [slachtoffer 2] , van een bedrag van EUR 1000,00 (zegge duizend ), te weten immateriële schadevergoeding.
Het totale toegewezen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict tot aan de dag der algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op EUR 25,20 aan reiskosten in verband met het strafproces.
Veroordeelt verdachte verder in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Wijst de vordering af voor zover deze betrekking heeft op de toekomstige verhuiskosten.
Indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, komt daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. M.M. Klinkenbijl, voorzitter,
mr. I.L.A. Boer en mr. B. Poelert, leden,
in tegenwoordigheid van mr. H.J.G. de Bruijn-van der Sluijs, griffier,
en is uitgesproken op 25 april 2017.
Mr. Poelert is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt – tenzij anders vermeld – bedoeld een proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Waar wordt verwezen naar bijlagen betreffen dit de bijlagen bij het proces-verbaal van de politie eenheid Oost-Brabant, zedenteam Eindhoven, genummerd 2015165138.