ECLI:NL:RBOBR:2017:2286

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
24 april 2017
Publicatiedatum
24 april 2017
Zaaknummer
01/879410-13
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zwaar lichamelijk letsel door schuld van de vader van een baby na schudincident

Op 24 april 2017 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een vader die zijn dochter van enkele maanden oud meermalen met kracht heeft geschud, wat leidde tot zwaar lichamelijk letsel. De rechtbank oordeelde dat het handelen van de verdachte kwalificeerbaar was als een overtreding van artikel 308 van het Wetboek van Strafrecht, dat betrekking heeft op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel door schuld. De verdachte werd vrijgesproken van de zwaardere aanklachten, waaronder poging tot doodslag en zware mishandeling, omdat niet kon worden vastgesteld dat hij opzet had om zijn dochter te doden of zwaar letsel toe te brengen. De rechtbank concludeerde dat de verdachte in een panieksituatie handelde, gericht op het bij bewustzijn brengen van zijn dochter, en dat hij niet bewust de kans op ernstig letsel had aanvaard. De rechtbank legde een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden op, met een proeftijd van twee jaar, en hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Strafrecht
Parketnummer: 01/879410-13
Datum uitspraak: 24 april 2017
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [1977] ,
wonende te [adres 1] .
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 11 januari 2017 en 10 april 2017.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 19 december 2016.
Nadat de tenlastelegging op de terechtzitting van 10 april 2017 is gewijzigd is aan verdachte ten laste gelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van 18 juli 2013 tot en met 19 juli 2013 te 's-Hertogenbosch, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] (geboren op [2013] ) van het leven te beroven, met dat opzet die [slachtoffer] (met kracht) heeft vastgepakt en (vervolgens) meermalen, althans eenmaal, die [slachtoffer] (met kracht) (heen en weer) heeft geschud en/of meermalen, althans eenmaal (krachtig) die [slachtoffer] in haar gelaat heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden:
hij in of omstreeks de periode van 18 juli 2013 tot en met 19 juli 2013 te 's-Hertogenbosch, in elk geval in Nederland, opzettelijk aan [slachtoffer] (geboren op [2013] ), zwaar lichamelijk letsel - te weten (een) subdurale bloeding(en) en/of forse subdurale hygromen en/of retinabloedingen - heeft toegebracht, door met dat opzet die [slachtoffer] (met kracht) vast te pakken en (vervolgens) meermalen, althans eenmaal, die [slachtoffer] (met kracht) (heen en weer) te schudden en/of meermalen, althans eenmaal (krachtig) die [slachtoffer] in haar gelaat heeft geslagen, zulks terwijl dat misdrijf werd begaan tegen zijn, verdachtes, kind;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht
of zou kunnen leiden:
hij in of omstreeks de periode van 18 juli 2013 tot en met 19 juli 2013 te 's-Hertogenbosch, in elk geval in Nederland, opzettelijk [slachtoffer] (geboren op [2013] ) heeft mishandeld, door met dat opzet (met kracht) die [slachtoffer] vast te pakken en (vervolgens) meermalen, althans eenmaal, die [slachtoffer] (met kracht) (heen en weer) te schudden en/of meermalen, althans eenmaal (krachtig) die [slachtoffer] in haar gelaat heeft geslagen, tengevolge waarvan die [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel, - te weten (een) subdurale bloeding(en) en/of forse subdurale hygromen en/of retinabloedingen - althans enig lichamelijk letsel, heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden, zulks terwijl dat misdrijf werd begaan tegen zijn, verdachtes, kind;
meest subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling
mocht of zou kunnen leiden:
hij in of omstreeks de periode van 18 juli 2013 tot en met 19 juli 2013 te 's-Hertogenbosch, in elk geval in Nederland, grovelijk, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onachtzaam en/of nalatig [slachtoffer] (geboren op [2013] ) (met kracht) heeft vastgepakt en (vervolgens) meermalen, althans eenmaal, die [slachtoffer] (met kracht) (heen en weer) heeft geschud en/of meermalen, althans eenmaal (krachtig) die [slachtoffer] in haar gelaat heeft geslagen, waardoor het aan zijn, verdachtes, schuld te wijten is geweest dat die [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel - te weten (een) subdurale bloeding(en) en/of forse subdurale hygromen en/of retinabloedingen - heeft bekomen.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Bewijs

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de primair ten laste gelegde poging tot doodslag wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard. De officier van justitie gaat er van uit dat sprake is van toegebracht letsel door verdachte. Daartoe is, mede aan de hand van de rapporten van deskundige R.A.C. Bilo d.d. 16 april 2014 en 25 februari 2016, aangevoerd dat [slachtoffer] op 19 juli 2013 de klinische verschijnselen vertoonde die passen bij subdurale bloedingen, dat verdachte op het moment dat de klinische verschijnselen voor het eerst zichtbaar werden alleen was met [slachtoffer] terwijl er voorheen niets met [slachtoffer] aan de hand was en dat verdachte heeft aangegeven [slachtoffer] te hebben geschud, een handeling die – mits zeer krachtig verricht – het bij [slachtoffer] geconstateerde letsel kan veroorzaken. De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat uit de aard van de gedraging, te weten het heftig schudden van [slachtoffer] en het krachtig in haar gelaat slaan, verdachte de aanmerkelijke kans op de dood van [slachtoffer] bewust heeft aanvaard en gelet hierop (voorwaardelijk) opzet op de dood van [slachtoffer] heeft gehad.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft integrale vrijspraak van het tenlastegelegde bepleit.
Primair heeft de verdediging – zakelijk weergegeven – aangevoerd dat niet kan worden aangetoond dat het handelen van verdachte het letsel heeft veroorzaakt. Ook kan niet worden uitgesloten dat de geconstateerde bloedingen en de daarop volgende vochtophopingen een andere oorzaak hebben.
Subsidiair heeft de verdediging aangevoerd dat er geen bewijs is voor opzet, ook niet in voorwaardelijke zin, op de dood van [slachtoffer] of op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan [slachtoffer] .
Meer subsidiair is ten aanzien van de ten laste gelegde overtreding van artikel 308 Sr aangevoerd dat het toebrengen van letsel excuseerbaar was, nu verdachte in paniek heeft gehandeld om [slachtoffer] bij bewustzijn te brengen door haar te schudden en in het gelaat te slaan.
Het oordeel van de rechtbank. [1]
A) Aanleiding: melding gevolgd door aangifte
Op 16 september 2013 deed [persoon 1] namens het Advies en Meldpunt Kindermishandeling (hierna: AMK)
aangifte van mishandelingvan [slachtoffer] , geboren op [2013] te ’s-Hertogenbosch. [2] In de aangifte is onder meer het volgende vermeld, zakelijk weergegeven:
Op 10 september 2013 kreeg het AMK van het Jeroen Bosch ziekenhuis te ’s-Hertogenbosch een telefonische melding over vermoedens van kindermishandeling. Het slachtoffer betrof [slachtoffer] . Kinderarts Teeuwis van het ziekenhuis zocht contact met de vertrouwensarts van het AMK. De arts op het consultatiebureau had tijdens een bezoek van ouders en kind geconstateerd dat de hoofdomvang van [slachtoffer] toenam en stuurde het gezin door naar kinderarts Teeuwis. Op 6 september 2013 constateerde kinderarts Teeuwis middels een MRI scan dat er hygromen (vochtophopingen) aan beide zijden van de hersenhelften zaten. Na deze constatering werd er een vervolgonderzoek ingesteld door de kinderarts. Op 9 september 2013 kwam [slachtoffer] weer terug in het ziekenhuis om een oogonderzoek te ondergaan. Hier werden door de oogarts retinabloedingen (puntbloedinkjes) in beide ogen geconstateerd. Door de combinatie van vochtophoping in de hersenen en retinabloedingen in de ogen rees bij de kinderarts het vermoeden dat dit letsel was veroorzaakt door het hard schudden van [slachtoffer] . Dit wordt ook wel het ‘Shaken Baby Syndroom’ genoemd.

B) Het geconstateerde letsel

Deskundige R.A.C. Bilo, forensisch arts, heeft in opdracht van de rechter-commissaris in deze zaak gerapporteerd. Hij heeft medisch dossieronderzoek verricht en een medisch forensische duiding gegeven van de (medische) gegevens vanaf de geboorte van [slachtoffer] .
In zijn
rapport van 16 april 2014 [3] is onder meer het navolgende vermeld, zakelijk weergegeven:
Op 16 juli 2013 is [slachtoffer] op het consultatiebureau geweest. Buiten een blauw plekje zijn er geen bijzonderheden genoteerd.
Op 19 juli 2013 heeft vader met [slachtoffer] een huisarts bezocht omdat [slachtoffer] die dag 4 minuten bewusteloos was geweest. Vader was volgens de huisarts in paniek.
Tussen 19 juli 2013 en 23 juli 2013 was [slachtoffer] minder alert en slomer. Ze meldde zich wel voor voeding. In de dagen voor de opname had ze aanhoudend (3 x per dag) gebraakt met een golf (niet gallig).
Op 23 juli 2013 is [slachtoffer] opgenomen in het JBZ. Ze was toen helder en niet slap. Wel was ze geprikkeld. De fontanel was gezwollen vanaf de ochtend van de opname. Bij lichamelijk onderzoek werd een bomberende niet soepele fontanel gevonden. Ook waren de schedelnaden rond de fontanel verwijd en was een versterkte vaattekening op de rechterslaap zichtbaar. Bij herbeoordeling van de CT-scan, die op 23 juli 2013 in het JBZ was gemaakt, werd een subdurale bloeding gezien. [4]
Op 2 september 2013 werd [slachtoffer] vanwege een te snelle toename van de hoofdomtrek door het consultatiebureau verwezen naar de kinderarts. Op 4 september 2013 werd een MRI gemaakt. Hierop werden forse subdurale hygromen (forse vochtophopingen tussen het harde hersenvlies en de hersenen) gezien. Op 9 september 2013 werd door de oogarts vastgesteld dat bij [slachtoffer] bloedingen in het oog aanwezig waren. [5]
Op 10 september 2013 werd [slachtoffer] opgenomen in het JBZ vanwege een te snelle groei van het hoofd. [6]
Op basis van het beloop van de groeicurve van het hoofd vanaf de geboorte kan worden geconcludeerd dat tot en met de consultatiebureaucontrole van 16 juli 2013 sprake was van een normale groei, parallel verlopend aan de groeicurve van -1SD. Tussen 16 juli en
2 september 2013 is sprake van een te snelle toename van de hoofdomtrek van -1SD naar +2SD (een toename van meer dan 3 cm dan verwacht). Bij [slachtoffer] is de te snelle groei van het hoofd goed verklaarbaar door de ontwikkeling van de forse subdurale hygromen, die op de MRI van 4 september 2013 werden vastgesteld. [7]
De vorming van de hygromen kan bij [slachtoffer] adequaat worden verklaard als verwikkeling van de subdurale bloeding. Er zijn bij [slachtoffer] geen aanwijzingen gevonden voor een aandoening waarbij hygroomvorming optreedt door hypotrofie van de hersenen. [8]
Op basis van exclusie van andere oorzaken (het ontbreken van aanwijzingen voor aandoeningen of voor een relatie met een trauma tijdens de geboorte) resteert een trauma na de geboorte als verklaring voor het ontstaan van de subdurale bloedingen. [9]
De klinische verschijnselen, in het bijzonder de ontwikkeling van de klinische verschijnselen vanaf 19 juli 2013 zijn zeer veel waarschijnlijker bij een traumatisch incident op of kort voor 19 juli 2013 dat heeft geleid tot de subdurale bloeding en de gerelateerde klinische verschijnselen passend bij een neurotrauma, dan bij de (medische) verklaring die in het JBZ werden gegeven. [10]
Wat betreft de netvliesbloedingen (retinabloedingen) zijn aangeboren of verworven aandoeningen (stollingsproblemen, stofwisselingsziekten, andere aandoeningen zoals genetische aandoeningen of kwaadaardige aandoeningen, alsmede infectueuze aandoeningen) volgens deskundige Bilo bij [slachtoffer] uitgesloten. [11] De geboorte is niet waarschijnlijk als verklaring voor de oogafwijkingen bij [slachtoffer] vanwege de leeftijd van [slachtoffer] (dan 2,5 maand oud) op het moment van vaststellen van de retinabloedingen. Dit betekent dat de netvliesbloedingen op basis van exclusie zeer veel waarschijnlijker zijn bij een trauma na de geboorte dan bij een trauma tijdens de geboorte. [12]

C) Combinatie van bevindingen

Deskundige Bilo heeft omtrent de combinatie van bevindingen onder meer het volgende in zijn rapport vermeld [13] :
In de medische literatuur wordt gesteld dat de aangetroffen combinatie van subdurale bloedingen, retinabloedingen en ontregeling van de hersenfuncties door een tijdelijke dan wel blijvende hersenbeschadiging een betrouwbare indicator vormt voor een niet-accidentele toedracht (mits gelijktijdig of in korte tijd na elkaar ontstaan). Er bestaan slechts weinig andere verklaringen voor het voorkomen van deze combinatie. Dit betreft in het bijzonder bepaalde aangeboren en verworven aandoeningen, de geboorte en een accidentele toedracht. Anders geformuleerd: als aangeboren en verworven aandoeningen zijn uitgesloten als verklaring voor de bevindingen bij medisch onderzoek (afzonderlijk en in combinatie), vormt de combinatie van bevindingen een betrouwbare indicator voor een traumatische oorzaak. Hierbij moet gedacht worden aan een geboortetrauma, een accidenteel trauma of een niet-accidenteel trauma (toegebracht letsel, letsel als gevolg van menselijk handelen).
Aandoeningen (aangeboren of verworven) en een geboortetrauma zijn bij [slachtoffer] op basis van de bevindingen bij medisch onderzoek uitgesloten als verklaring voor de afzonderlijke afwijkingen en om die reden ook als verklaring voor de combinatie.
Gezien het ontbreken van aanwijzingen voor een aandoening of een geboortetrauma als verklaring voor de combinatie van bevindingen resteert een trauma na de geboorte als enige verklaring.
De combinatie van bevindingen bij [slachtoffer] (subdurale bloedingen, retinabloedingen, klinische verschijnselen passend bij tijdelijke dan wel blijvende hersenschade), mits gelijktijdig of in korte tijd na elkaar ontstaan, is op basis van bevindingen van wetenschappelijk onderzoek veel waarschijnlijker bij een trauma met een niet-accidentele toedracht (toegebracht letsel, letsel als gevolg van menselijk handelen) dan een accidentele toedracht (val of ongeval)
Het is op basis van uitsluitend de combinatie van bevindingen bij medisch onderzoek bij [slachtoffer] echter niet mogelijk definitief aan te tonen of uit te sluiten of sprake is geweest van een accidenteel of een niet-accidenteel trauma als verklaring voor de combinatie van de bevindingen op en na 23 juli 2013. Indien sprake is geweest van een accidenteel trauma, moet dit ernstig (bijv. val van grote hoogte of een ernstig verkeersongeval) zijn geweest.
Het door verdachte schudden van [slachtoffer] voorafgaand aan het zoeken van medische hulp kan een verklaring vormen voor het ontstaan van een subdurale bloeding. Hierbij moet worden aangetekend dat dit schudden dan gebeurd moet zijn op een manier die door een buitenstaander als zeer gewelddadig zal worden ervaren. Hierbij moet gedacht worden aan schudden gedurende een aantal seconden, waarbij het aantal uitslagen van het hoofd (kin op borst en achterhoofd tegen wervelkolom) 3 tot 5 x per seconde kan bedragen. [14]
Volgens deskundige Bilo vormen de door de ouders gegeven alternatieve scenario’s (te weten dat [persoon 2] , de oudere broer, een boog van een wippertje op [slachtoffer] heeft laten vallen, dat [persoon 2] op [slachtoffer] is gevallen en dat [persoon 2] een plastic bal tegen het hoofd van [slachtoffer] heeft gegooid, geen afdoende verklaring voor de bevindingen. [15]
In zijn rapport van 25 februari 2016 heeft deskundige Bilo op de vraag, of er op basis van de medische gegevens van [slachtoffer] aanwijzingen zijn dat bij haar op 19 juli 2013 sprake is geweest van een aspiratiepneumonie, geantwoord dat, voor zover op basis van de aan hem verstrekte gegevens kan worden geconcludeerd, er tijdens de opname van 23 t/m 25 juli 2013 klinisch en bij lichamelijk onderzoek daarvoor geen aanwijzingen zijn gevonden voor een aspitratiepneumonie.
Conclusie rechtbank.
Gesteld noch gebleken is dat in casu bij [slachtoffer] sprake is geweest van een ernstig accidenteel trauma, zoals een val van grote hoogte of een ernstig verkeersongeval.
Op grond van voornoemde bevindingen van deskundige Bilo, in combinatie bezien met hetgeen hierna omtrent het handelen van verdachte wordt overwogen, komt de rechtbank dan ook tot het oordeel dat sprake is geweest van niet-accidenteel letsel, dat aan [slachtoffer] is toegebracht door menselijk handelen.
Het bestaan van alternatieve scenario’s c.q. oorzaken, anders dan hiervoor besproken, is door de verdediging onvoldoende onderbouwd en uit het onderzoek ook niet gebleken.

D) Heeft verdachte het letsel toegebracht?

Verdachte heeft bij de politieals volgt verklaard omtrent het betreffende incident, zakelijk weergegeven [16] :
[getuige 1] had [slachtoffer] die ochtend net een flesje gegeven, en [slachtoffer] lag nu bij mij op mijn borst. Ik voelde bij haar hoofd, en ik voelde dat onze [slachtoffer] zweette. Ik zei tegen mezelf: dat komt vast omdat het zo warm is. Ik ben opgestaan, ik ging naar de woonkamer, en daar voelde ik dat [slachtoffer] wegzakte in mijn armen. Ze was helemaal weg, ze was wit en had blauwe lippen, waarop ik haar wakker probeerde te schudden. Er kwam geen reactie. Ik ben met haar naar de keuken gelopen, en heb haar water in haar gezicht gegooid. Hierop werd ze weer een beetje wakker. Daarna ben ik met haar zonder schoenen naar het gezondheidscentrum tegenover ons huis gegaan. De huisarts daar heeft haar op een tafel gelegd en aan haar buik gevoeld. Daarop begon ze bij te komen.
Gelet op hetgeen in het rapport van deskundige Bilo is vermeld omtrent het bezoek van verdachte met [slachtoffer] aan de huisarts op 19 juli 2013 in verband met het bewusteloos zijn van [slachtoffer] gedurende 4 minuten [17] , gaat de rechtbank er van uit dat de verklaring van verdachte ziet op het incident op die dag.
Ter terechtzitting heeft verdachteonder meer als volgt verklaard, zakelijk weergegeven: [18]
Ik lag in bed. [slachtoffer] werd bij mij gebracht. Ze lag bij mij en ik voelde dat ze zweette, misschien door de warmte. Ze hing los op mijn borst. Ik ben opgestaan en naar de woonkamer gelopen. Ze zakte weg en ik begon in paniek te raken. Ik heb haar een paar keer in haar gezicht geslagen en water in haar gezicht gedaan. Ik heb van alles geprobeerd om haar te redden. Ik denk dat ik haar heb geschud. Ik heb haar geroepen en heb van alles gedaan, dat is niet alleen maar schudden geweest.
De echtgenote van verdachte,
[getuige 1], heeft bij de politie als volgt verklaard, zakelijk weergegeven: [19]
V: Wat heeft [verdachte] gezegd over wat er gebeurd was?
A: Hij zei dat hij in de slaapkamer merkte dat haar lichaam wat slapper werd en heel veel had gezweet. Hij nam haar in zijn armen en liep de woonkamer in. Toen hij richting de woonkamer liep had ze de ogen nog open maar plotseling in de woonkamer gingen haar ogen dicht en werd ze heel slap. Toen begon hij haar te bewegen te schudden.
A: Hij vertelde later tegen mij dat hij probeerde haar te schudden zodat ze wakker werd, want hij werd bang. Omdat ze was flauwgevallen en haar ogen dicht had heeft hij haar zo geschud. Hij merkte dat door het schudden de ogen niet open gingen en daarom is hij naar de keuken gegaan om door middel van water, haar ogen te laten openen.
In de woonkamer hoorde ik de stem van [verdachte] die zei: “wat is er met haar gebeurd, [slachtoffer] ”.
De zus van verdachte,
[getuige 2], verklaart bij de politie als volgt, zakelijk weergegeven: [20]
Nadat ze in het ziekhuis had gelegen mocht zij na een paar dagen naar huis alleen bleef ze overgeven. Dit was voordat het hoofdje groter werd. Mijn broer vertelde dat [slachtoffer] een keer was flauw gevallen. Mijn broer heeft toen water op haar hoofdje gedaan en geschud. Hij is toen naar de kinderarts gegaan. Vanaf toen is volgens mij het probleem met het hoofdje begonnen. Een paar weken later zag ik dat. Toen is [slachtoffer] ook weer opgenomen in het ziekenhuis.
Conclusie rechtbank
Het voorval waarover verdachte heeft verklaard vond plaats op 19 juli 2013. Verdachte heeft verklaard dat hij [slachtoffer] heeft geschud. Zijn verklaring vindt steun in de verklaringen van zijn vrouw en de zus van verdachte. Uit de rapportage van deskundige Bilo komt naar voren dat het schudden van een baby, mits zeer krachtig verricht, het bij [slachtoffer] geconstateerde letsel kan veroorzaken. Deskundige Bilo heeft tevens gerapporteerd dat de klinische verschijnselen, in het bijzonder de ontwikkeling van de klinische verschijnselen vanaf 19 juli 2013, zeer veel waarschijnlijker zijn bij een traumatisch incident op of kort voor 19 juli 2013 dat heeft geleid tot de subdurale bloeding en de gerelateerde klinische verschijnselen passend bij een neurotrauma, dan bij de medische verklaring die in het JBZ werden gegeven. Aangezien verdachte naar eigen verklaring en gesteund door de verklaring van zijn vrouw en zus op 19 juli 2013 [slachtoffer] heeft geschud en bij gebreke van concrete onderbouwde aanwijzingen dat een ander het letsel heeft toegebracht, kan het niet anders zijn dan dat verdachte het letsel aan [slachtoffer] heeft toegebracht door (zeer) krachtig te schudden.
E) Vrijspraak poging doodslag, zware mishandeling en mishandeling, zwaar lichamelijk letsel ten gevolge hebbend.
Was er sprake van boos opzet?
Op basis van verdachtes verklaring, zoals ondersteund door de verklaring van zijn echtgenote en zus, kan naar het oordeel van de rechtbank allerminst worden vastgesteld dat verdachte met zijn handelen wilde bewerkstelligen dat [slachtoffer] zou komen te overlijden; verdachtes handelen was immers gericht op het bij bewustzijn brengen van [slachtoffer] . Er is derhalve geen sprake van boos opzet om het primair ten laste gelegde feit te plegen.
Datzelfde geldt mutatis mutandis voor de subsidiair ten laste gelegde zware mishandeling en de meer subsidiair ten laste gelegde mishandeling met strafverzwarend gevolg. Ook hier geldt dat op basis van verdachtes verklaring allerminst kan worden vastgesteld dat verdachte met zijn handelen wilde bewerkstelligen dat [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel zou worden toegebracht.
Was er sprake van voorwaardelijk opzet?
Dan resteert de vraag of verdachte mogelijk voorwaardelijk opzet op de dood dan wel het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel heeft gehad. Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg is volgens vaste jurisprudentie aanwezig indien de verdachte willens en wetens (bewust) de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat het gevolg zal intreden.
De rechtbank overweegt dat de kans op overlijden of zwaar lichamelijk letsel bij het meermalen krachtig door elkaar schudden van een baby, in dit geval een baby van slechts enkele maanden oud, aanmerkelijk is. Het is een feit van algemene bekendheid dat het babylichaam, in het bijzonder het in die fase relatief grote en zware hoofd, goed moet worden ondersteund.
De rechtbank acht voor de beoordeling van het bij verdachte al dan niet aanwezige opzet het volgende van belang.
Verdachte heeft meermalen consistent verklaard over het gegeven dat de handelingen die hij heeft verricht gericht waren op het bij bewustzijn brengen van [slachtoffer] ; verdachte was daarbij in paniek. Deze verklaringen worden, zoals hiervoor reeds overwogen, ondersteund door de verklaringen van zijn echtgenote en zijn zus. In voornoemde omstandigheden en de vaststelling van de rechtbank dat hij in die gemoedstoestand van paniek de handelingen heeft verricht met de bedoeling om [slachtoffer] bij bewustzijn te krijgen, ziet de rechtbank een contra-indicatie voor het bewijs dat verdachte door het krachtig schudden van [slachtoffer] de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat [slachtoffer] het leven zou laten of zwaar lichamelijk letsel zou bekomen. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat niet zonder meer gezegd kan worden dat verdachte door zijn handelen de kans op de dood of ernstig letsel bij [slachtoffer] bewust op de koop heeft toegenomen. De rechtbank acht daarom niet overtuigend bewezen dat verdachte een dergelijk gevolg ook bewust heeft aanvaard.
Het betoog van de officier van justitie, dat de verklaring van verdachte ongeloofwaardig moet worden geacht vanwege een tweetal andere gebeurtenissen, kan niet worden gevolgd. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
De officier van justitie heeft betoogd dat er bij [slachtoffer] breuken aan beide armen en schouderblad zijn geconstateerd die, nu geen plausibele verklaring is gegeven voor het ontstaan van deze botbreuken, wel het gevolg moeten zijn geweest van kindermishandeling. Verder was verdachte ook op 6 juni 2014 als enige aanwezig bij [slachtoffer] toen zij opvallende klinische verschijnselen (heftig spugen, grauw, blauwe lippen en bleekroze tong) kreeg, aldus de officier van justitie.
Wat betreft de botbreuken merkt de rechtbank op dat uit het rapport van deskundige Bilo
– zakelijk weergegeven – volgt dat deze niet zijn ontstaan als gevolg van het schudden. De rechtbank stelt vast dat niet duidelijk is geworden wanneer de botbreuken zijn ontstaan en waardoor deze botbreuken zijn ontstaan. Derhalve staat ook niet vast dat deze botbreuken zijn ontstaan als gevolg van een mishandeling van [slachtoffer] door verdachte.
Wat betreft de klinische verschijnselen van 6 juni 2014 merkt de rechtbank op dat deze blijkens informatie uit het rapport van deskundige Bilo het gevolg waren van een verslikpneumonie (ook wel aspiratiepneunomie genoemd), waarvoor [slachtoffer] van 6 tot 10 juni 2014 in het ziekenhuis was opgenomen. Als gevolg van een verslikincident was er melk in de longen van [slachtoffer] terecht gekomen, waardoor er een longontsteking was ontstaan. Kinderlongarts dr. H.G.M. Arets schrijft in zijn brief van 3 september 2014 dat een aspiratiepneunomie bij een gezond kind zeer onwaarschijnlijk, doch niet uitgesloten is. Noch uit voornoemde brief, noch uit andere stukken in het procesdossier blijkt dat deze aspiratiepneunomie het gevolg is geweest van kindermishandeling.
De botbreuken en de eerdere ziekenhuisopname maken de verklaring van verdachte, ook niet bezien in onderling verband met het latere letsel, naar het oordeel van de rechtbank dan ook niet ongeloofwaardig.
Conclusie rechtbank
Uit het vorenstaande volgt dat de rechtbank het aan verdachte ten laste gelegde primaire, subsidiaire en meer subsidiaire feit niet bewezen acht. Verdachte zal van deze opzetdelicten worden vrijgesproken.

F) Zwaar lichamelijk letsel door schuld (meest subsidiair)

De rechtbank acht wel wettig en overtuigend bewezen dat het aan verdachtes schuld is te wijten dat [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel heeft bekomen. Dat letsel is het gevolg van het handelen van verdachte, is daaraan in elk geval redelijkerwijs toe te rekenen. Verdachte heeft in aanmerkelijke mate verwijtbaar onvoorzichtig gehandeld door [slachtoffer] meermalen met kracht heen en weer te schudden. Het is een feit van algemene bekendheid dat je een kind van die leeftijd vanwege de hiervoor reeds besproken kwetsbaarheid van het hoofd niet krachtig moet schudden. Desondanks heeft verdachte dat toch gedaan in plaats van (bijvoorbeeld) direct naar een arts te gaan. Verdachte had én anders moeten handelen én anders kunnen handelen dan hij heeft gedaan.
De rechtbank acht derhalve het meest subsidiair ten laste gelegde feit bewezen.
Partiële vrijspraak
Hoewel verdachte ter terechtzitting heeft verklaard dat hij de baby een paar keer in het gezicht heeft geslagen om haar bij te brengen, zal de rechtbank verdachte voor dit deel van de tenlastelegging vrijspreken, nu niet uit de geneeskundige rapportages of elders uit het dossier is gebleken dat het slaan van de baby op enigerlei wijze heeft bijgedragen aan het opgelopen letsel.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen in onderling verband en samenhang bezien komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
meest subsidiair
op 19 juli 2013 te ’s-Hertogenbosch aanmerkelijk onvoorzichtig [slachtoffer] (geboren op [2013] ) heeft vastgepakt en vervolgens meermalen, die [slachtoffer] met kracht heen en weer heeft geschud waardoor het aan zijn, verdachtes, schuld te wijten is geweest dat die [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel - te weten subdurale bloedingen en forse subdurale hygromen en retinabloedingen - heeft bekomen.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf en/of maatregel.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie vordert – met inachtneming van het taakstrafverbod, het tijdsverloop en de persoonlijke omstandigheden – aan verdachte (voor het primair ten laste gelegde feit) op te leggen een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden met een proeftijd van 2 jaar.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
Indien en voor zover de rechtbank tot een bewezenverklaring mocht komen van een deel van het tenlastegelegde, stelt de verdediging dat verdachte al is bestraft vanwege de uithuisplaatsing van [slachtoffer] gedurende 9 maanden en het verlies destijds van zijn werk. Verder wordt gewezen op het tijdsverloop. Het feit – indien bewezen – zou volgens de verdediging met inachtneming hiervan kunnen worden beslecht middels een voorwaardelijke taakstraf, gekoppeld aan 1 dag hechtenis.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Door de schuld van verdachte is aan zijn dochter [slachtoffer] , destijds een baby van enkele maanden oud, ernstig letsel toegebracht. Dat verdachte deze gevolgen niet heeft gewild, doet niet af aan het feit dat hij zijn dochter in een poging om haar weer bij bewustzijn te brengen veel te hard heeft geschud. Verdachte is in zijn zorg voor de veiligheid van zijn kind tekortgeschoten.
Verdachte heeft ter zitting verklaard dat het inmiddels weer goed gaat met [slachtoffer] en dat zij gelukkig geen blijvend letsel heeft opgelopen.
De rechtbank houdt bij de strafoplegging verder rekening met het feit dat verdachte zelf geruime tijd heeft moeten leven in onzekerheid over de vraag of [slachtoffer] weer volledig zou herstellen en of zij niet, als gevolg van zijn eigen onvoorzichtig handelen, blijvende gevolgen zou ondervinden. Dit moet voor verdachte als vader van [slachtoffer] en als veroorzaker van het letsel een zware tijd vol zorgen zijn geweest.
[slachtoffer] is naar aanleiding van het incident onder toezicht gesteld en uit huis geplaatst. De ondertoezichtstelling van [slachtoffer] en haar broer en de uithuisplaatsing van [slachtoffer] is in december 2014 positief beëindigd. Sindsdien hebben zich voor zover bekend geen voorvallen of meldingen van zorg meer voorgedaan.
De rechtbank is – met de officier van justitie – van oordeel dat een
onvoorwaardelijkegevangenisstraf in de gegeven omstandigheden, mede gelet op de gevolgen voor het hele gezin, niet passend wordt geacht.
De rechtbank betrekt daarbij tevens dat verdachte is vrijgesproken van de opzetdelicten en wordt veroordeeld voor de (lichtere) schuldvariant.
De rechtbank stelt voorts vast dat sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). In casu is verdachte op 27 november 2014 in verzekering gesteld. Nu verdachte evenwel reeds een jaar eerder, op 25 november 2013, als verdachte was gehoord, ziet de rechtbank aanleiding laatstgenoemde datum als aanvangstijdstip voor de redelijke termijn te hanteren. De eerste (regie)zitting heeft plaatsgevonden op 11 januari 2017, gevolgd door de inhoudelijke behandeling op 10 april 2017 en de uitspraak op 24 april 2017. Aldus is sedert het aanvangsmoment op 25 november 2013 tot aan de uitspraak in eerste aanleg op 24 april 2017 een periode van 3 jaar en 5 maanden verstreken, een overschrijding van de redelijke termijn met bijna 1,5 jaar. De rechtbank zal hier in strafmatigende wijze rekening mee houden.
Onder verwijzing naar vorenstaande omstandigheden, mede die, welke zich na het begaan van het bewezenverklaarde hebben voorgedaan, is de rechtbank van oordeel dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf, zij het geheel voorwaardelijk, voor de duur van 3 maanden met een proeftijd van 2 jaar. Dit betreft een lichtere straf dan de door de officier van justitie gevorderde straf, nu de rechtbank - mede gezien het feit dat zij tot een andere bewezenverklaring komt - van oordeel is dat de straf die de rechtbank zal opleggen de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
Wetboek van Strafrecht art. 10, 14a, 14b, 14c, 27 en 308.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:
Verklaart het primair, subsidiair en meer subsidiair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdacht daarvan vrij.
Verklaart het meest subsidiair ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:

T.a.v. meest subsidiair:aan zijn schuld te wijten zijn dat een ander zwaar lichamelijk letsel bekomt verklaart verdachte hiervoor strafbaar en legt op de volgende straf:

T.a.v. meest subsidiair: gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren onder de algemene voorwaarde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig te maken aan een strafbaar feit.

Dit vonnis is gewezen door:
mr. M. Senden, voorzitter,
mr. L.G.J.M. van Ekert en mr. J.J.A. Donkersloot, leden,
in tegenwoordigheid van mr. E.J. Huijskens, griffier,
en is uitgesproken op 24 april 2017.
Mr. Van Ekert is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt – tenzij anders vermeld – bedoeld een proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Waar wordt verwezen naar bijlagen betreffen dit de bijlagen bij het proces-verbaal van de politie Oost-Brabant, districtsrecherche ‘s-Hertogenbosch, PL21XO-2013097428 onderzoek “Temina” dossiernummer: 20150927.1200.4503 doorgenummerd van p. 1 tot en met 344.
2.Proces-verbaal van aangifte, d.d. 16 september 2013, p. 30-33.
3.Rapport forensische kindergeneeskunde, d.d. 16 april 2014.
4.Rapport forensische kindergeneeskunde, d.d. 16 april 2014, p. 256.
5.Rapport forensische kindergeneeskunde, d.d. 16 april 2014, p. 239.
6.Rapport forensische kindergeneeskunde, d.d. 16 april 2014, p. 256.
7.Rapport forensische kindergeneeskunde, d.d. 16 april 2014, p. 240.
8.Rapport forensische kindergeneeskunde, d.d. 16 april 2014, p. 241.
9.Rapport forensische kindergeneeskunde, d.d. 16 april 2014, p. 244.
10.Rapport forensische kindergeneeskunde, d.d. 16 april 2014, p. 256.
11.Rapport forensische kindergeneeskunde, d.d. 16 april 2014, p. 245.
12.Rapport forensische kindergeneeskunde, d.d. 16 april 2014, p. 246.
13.Rapport forensische kindergeneeskunde, d.d. 16 april 2014, p. 257.
14.Rapport forensische kindergeneeskunde, d.d. 16 april 2014, p. 261.
15.Rapport forensische kindergeneeskunde, d.d. 16 april 2014, p. 262.
16.Proces-verbaal verhoor verdachte d.d. 3 december 2013, p. 157.
17.Rapport forensische kindergeneeskunde d.d. 16 april 2014, p. 256.
18.Proces-verbaal ter terechtzitting d.d. 10 april 2017.
19.Proces-verbaal verhoor [getuige 1] d.d. 3 december 2013, p. 206.
20.Proces-verbaal verhoor [getuige 2] , (zus verdachte) d.d. 22 november 2013, p. 87.