ECLI:NL:RBOBR:2017:2216

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
20 april 2017
Publicatiedatum
19 april 2017
Zaaknummer
01/993369-16
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verstrekking van een loods voor de productie van synthetische drugs en gebruik van een valse huurovereenkomst

In deze zaak heeft de rechtbank Oost-Brabant op 20 april 2017 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die een loods op zijn erf ter beschikking heeft gesteld aan drugscriminelen voor de productie van synthetische drugs. De verdachte, geboren in 1961 en wonende te Stevensbeek, werd beschuldigd van het faciliteren van de productie van amfetamine, MDMA en mefedrone door de loods te verhuren en elektriciteit ter beschikking te stellen. Na de ontdekking van het drugslab toonde de verdachte een valse huurovereenkomst aan de politie om zijn strafrechtelijke aansprakelijkheid te ontlopen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk heeft gehandeld door de loods ter beschikking te stellen en een vals document te gebruiken. De rechtbank oordeelde dat de verdachte wist dat er illegale activiteiten plaatsvonden in de loods en dat hij bewust de kans heeft aanvaard dat deze activiteiten zich daar zouden afspelen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. De rechtbank heeft daarbij rekening gehouden met de ernst van de feiten en de maatschappelijke gevolgen van de productie van synthetische drugs.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats ‘s-Hertogenbosch
Team strafrecht
Parketnummer: 01/993369-16
Datum uitspraak: 20 april 2017
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1961,
wonende te [adresgegevens 1] .
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 17 maart 2017, 21 maart 2017, 22 maart 2017 en 6 april 2017.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 17 februari 2017. Aan verdachte is ten laste gelegd dat:

1. hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 28 oktober 2012 tot en met 28 oktober 2015 te Stevensbeek, gemeente Sint Anthonis, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of binnen het grondgebied van Nederland brengen van amfetamine en/of MDMA en/of mefedrone, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende een stof vermeld op lijst 1 bij de Opiumwet, zijnde amfetamine en/of MDMA en/of mefedrone een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I voor te bereiden en/of te bevorderen, zich en/of een of meer anderen gelegenheid en/of inlichtingen tot het plegen van dat/die feit(en) heeft verschaft en/of voorwerpen, vervoermiddelen, stoffen gelden of andere betaalmiddelen voorhanden heeft gehad, waarvan hij wist of ernstige reden had om te vermoeden dat zij bestemd worden tot het plegen van dat feit, hebbende verdachte en/of (een of meer van) verdachtes mededader(s):

- één of meer schu(u)ren/ruimte(n) ten behoeve van de productie van synthetische drugs zoals amfetamine en/of MDMA (XTC) en/of mefedrone verhuurd, ter beschikking gesteld, en/of
- ten behoeve van de productielocatie voor synthetische drugs electriciteit ter beschikking gesteld en/of een voorziening(en) ter beschikking gesteld zodat er electriciteit vanaf de woning afgetapt kon worden en/of zijn erf ten behoeve van het aftappen van electriciteit ter beschikking gesteld, en/of
-
- één of meer voorwerpen op het erf samenhangende met en/of ten behoeve van de productielocatie voor synthetische drugs vervoerd en/of verplaatst.

2. hij in of omstreeks 28 oktober 2015 te Stevensbeek, gemeente Sint Anthonis, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, opzettelijk gebruik heeft gemaakt van een vals(e) of vervalst(e) huurovereenkomst bedrijfsruimte, - zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - als ware dat geschrift echt en onvervalst, terwijl hij wist of redelijkerwijs had moeten vermoeden dat dit geschrift bestemd is voor zodanig gebruik, bestaande dat gebruikmaken hierin dat verdachte deze aan de politie heeft laten zien en/of overhandigd om aan te geven dat [huurder] de huurder was van de ruimte(n)/schu(u)ren aan de [adresgegevens 2] alwaar op 28 oktober 2015 door de politie een productielocatie voor synthetische drugs (amfetamine, MDMA, mefedrone) werd aangetroffen, en bestaande die valsheid of vervalsing hierin dat in de huurovereenkomst de naam van [huurder] was vermeld als zijnde de huurder in de periode vanaf 1 september 2015 van de ruimte(n)/schu(u)ren aan de [adresgegevens 2] waar op 28 oktober 2015 een productielocatie voor synthetische drugs werd aangetroffen en/of ter staving daarvan een kopie van een identiteitsbewijs van [huurder] aan de huurovereenkomst was gehecht.

Ten gevolge van een kennelijke omissie ontbreekt in de tenlastelegging op pagina 2 onder feit 2 in de eerste regel van de laatste alinea tussen de woorden ‘de huurovereenkomst’ en ‘de naam van [huurder] ’ de zinsnede ‘in strijd met de waarheid’. De rechtbank herstelt deze omissie en leest voormelde zinsnede zoals hiervoor is vermeld. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

De bewijsmiddelen en de beoordeling daarvan.

Inleiding
Op 28 oktober 2015 werd een omvangrijk laboratorium voor de vervaardiging van synthetische drugs ontmanteld aan de [adresgegevens 2] . Verdachte is de eigenaar van de loods waarin dit laboratorium werd aangetroffen.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie acht beide ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen.
Het standpunt van de verdediging.
Ten aanzien van feit 1.
De verdediging stelt zich primair, samengevat, op het standpunt dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is dat verdachte wetenschap heeft gehad van wat zich in de bewuste loods op zijn erf heeft afgespeeld. Verdachte zelf heeft die wetenschap ook altijd ontkend. Daarmee ontbreekt het voor dit feit vereiste opzet, ook in voorwaardelijke zin, en moet verdachte van dit feit worden vrijgesproken. Subsidiair stelt de verdediging zich op het standpunt dat mocht de rechtbank tot een bewezenverklaring komen, de pleegperiode aanzienlijk verkort moet worden en op zijn vroegst kan aanvangen in september 2015, omdat het dossier onvoldoende bewijs bevat voor een pleegperiode zoals ten laste is gelegd. Verder stelt de verdediging zich op het standpunt dat verdachte moet worden vrijgesproken van de ten laste gelegde handelingen onder het tweede en derde gedachtestreepje. De enkele aanwezigheid van een vat op zijn erf kan niet bijdragen aan een bewezenverklaring van voorbereidingshandelingen in het kader van de Opiumwet. Van de aanwezigheid van elektriciteit had verdachte geen wetenschap.
Ten aanzien van feit 2.
De verdediging stelt zich op het standpunt dat het document dat als huurcontract wordt aangemerkt, gelet op de vorm en inhoud ervan, niet kan worden aangemerkt als een document dat tot bewijs van enig feit kan dienen. Om die reden moet verdachte van dit feit worden vrijgesproken.
Bewijsbijlage.
Omwille van de leesbaarheid van het vonnis wordt voor wat betreft de door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen verwezen naar de gehele uitwerking daarvan. Deze is als bijlage gevoegd bij dit vonnis.
Het oordeel van de rechtbank ten aanzien van feit 1.
Betrokkenheid verdachte.
Op 28 oktober 2015 zijn in de ruimten in de achterste loods op het adres [adresgegevens 2] de restanten van een groot laboratorium aangetroffen waar meerdere productieprocessen van op lijst I van de Opiumwet vermelde stoffen hebben plaatsgevonden. Verdachte is eigenaar van deze loods, en deze loods behoort bij zijn boerderij. Nadat verdachte werd geconfronteerd met wat de verbalisanten hadden aangetroffen in de loods, verklaarde verdachte onder meer dat hij de loods had verhuurd aan een naar hij dacht Turkse man van rond de 35, 40 jaar oud met lang donker haar dat bijna op zijn schouders kwam. Verdachte verklaarde verder dat het uiterlijk van de man op de foto op het identiteitsbewijs dat bij het contract was gevoegd, overeenkwam met dat van de man aan wie hij de ruimten zou hebben verhuurd. Op het identiteitsbewijs staat de naam van een 24-jarige Poolse man, [huurder] . Uit opgenomen OVC-gesprekken blijkt dat [medeverdachte] zegt dat er een drugslaboratorium in Stevensbeek is ontdekt, maar dat ze alles hebben ingedekt; namelijk dat een Pool het gehuurd heeft met een contract en alles erop en eraan, en dat een persoon genaamd ‘de boer’ niet thuis was toen ze met een huiszoekingsbevel kwamen en dat de boer gelijk naar een persoon genaamd ‘ [betrokkene 1] ’ is gereden om het contract van die Pool op te halen. [medeverdachte] zegt verder dat de boer het slim speelt zolang hij zich beroept op zijn zwijgrecht en zijn contract. Hij zegt dat de boer gesproken heeft over een Turk of een Pool maar dat er op het contract een Pool staat. Dit laatste komt overeen met de eerder aangehaalde verklaring van verdachte.
In een ander OVC-gesprek zegt een persoon genaamd [betrokkene 2] dat ze die boer vragen hebben gesteld over de [betrokkene 1] en dat de boer voordat ze vast gingen drie keer met die [betrokkene 1] heeft gebeld. Een persoon genaamd [betrokkene 3] zegt dat die [betrokkene 1] twee quads had staan daar en dat het een vriend van hem is. Op 28 oktober 2015 is verdachte om 09.04 uur gebeld door de politie met de mededeling dat zij naar zijn huis komen. Daarna belde verdachte om 09:18 en 09:36 naar het contact ‘ [medeverdachte 2] ’, wiens nummer wordt gekoppeld aan medeverdachte [medeverdachte 2] . De avond ervoor is verdachte twee keer gebeld door dit contact. Juist al deze gesprekken zijn uit de telefoon van verdachte verwijderd. Verdachte heeft daarvoor geen verklaring gegeven. [medeverdachte 2] heeft verklaard dat verdachte een vriend van hem is en dat hij quads bij verdachte in een schuur heeft staan. Gelet op het vorenstaande is de rechtbank ervan overtuigd dat waar in de aangehaalde OVC-gesprekken in verband met het drugslab in Stevensbeek wordt gesproken over een persoon met de bijnaam ‘ [betrokkene 1] ’, dit voornoemde [medeverdachte 2] betreft.
Gelet hetgeen hiervoor is overwogen, is de rechtbank er verder van overtuigd dat waar in de aangehaalde OVC-gesprekken wordt gesproken over een persoon met de bijnaam [bijnaam verdachte] dit verdachte betreft.
Verdachte heeft verklaard dat hij een paar weken voor zijn verhoor heeft gebeld naar het telefoonnummer dat op het contract stond. Dit rijmt echter niet met de bevinding naar aanleiding van het onderzoek aan de telefoon van verdachte, dat er geen enkele impuls van en naar het nummer op het huurcontract werd geregistreerd. Verdachte heeft daarvoor geen verklaring. De rechtbank stelt vast dat er in het bewuste huurcontract niets staat over een huursom en de wijze van betaling. De enkele verklaring die verdachte daarvoor heeft, dat hij het niet zo nauw neemt ‘met dat soort dingen’, acht de rechtbank, mede gelet op hetgeen hiervoor verder is overwogen met betrekking tot dit contract, volstrekt ongeloofwaardig.
In een ruimte in de achterste schuur van het aangetroffen laboratorium is een dikke elektriciteitskabel aangetroffen, waar spanning op stond. Deze kabel was aangesloten op een onderverdeelkast in de middelste schuur op hetzelfde perceel. Uit onderzoek door een medewerker van Enexis is gebleken dat deze kabel reeds langere tijd onder de grond ingegraven lag, dat de hoofdmeter van de woning gemanipuleerd was en dat de in het laboratorium aanwezige machines op die kabel waren aangesloten. Verdachte verklaart dat hij niet weet hoe dit kan. Gelet op de bevindingen van dit onderzoek acht de rechtbank het volstrekt onaannemelijk dat er in het ontdekte laboratorium elektriciteit is gebruikt zonder dat verdachte dat wist.
De vrouw van verdachte heeft verklaard dat zij in juni of juli 2015 van verdachte te horen kreeg dat zij geen hout meer mocht halen uit de bewuste loods, terwijl zij dat daarvoor iedere dag deed. De rechtbank heeft geen enkele aanleiding om aan de juistheid van deze verklaring te twijfelen. De verklaring van verdachte, dat zij dit niet meer mocht omdat er modder lag en hij niet wilde dat ze onderuit zou gaan, acht de rechtbank volstrekt ongeloofwaardig.
Gelet op het voorgaande kan naar het oordeel van de rechtbank worden vastgesteld dat verdachte doelbewust leugenachtige verklaringen heeft afgelegd met betrekking tot de persoon of personen aan wie hij zijn loods had verhuurd en over het faciliteren van elektriciteitsgebruik voor deze loods en dat hij, eveneens doelbewust, aan de politie een vals huurcontract heeft overgelegd.
Opzet.
Al het voorgaande, in onderlinge samenhang bezien, leidt de rechtbank tot het oordeel dat verdachte, door (de ruimten in) zijn loods onder bovengenoemde omstandigheden ter beschikking te stellen, wist dat er in de loods illegale praktijken plaatsvonden en dat hij minst genomen bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat degene(n) aan wie hij de loods ter beschikking stelde zich daar zou(den) gaan bezighouden met het overtreden van de Opiumwet. De vraag of verdachte al dan niet in voorwaardelijke zin opzettelijk heeft gehandeld, moet dan ook bevestigend worden beantwoord. Dat verdachte in dit kader (opzettelijk) één of meer voorwerpen samenhangende met en/of ten behoeve van de productieplaats heeft vervoerd en/of verplaatst, kan naar het oordeel van de rechtbank niet wettig en overtuigend worden bewezen. In zoverre zal verdachte worden vrijgesproken.
Periode.
De zoon van verdachte heeft verklaard dat hij heeft gemerkt dat er een paar maanden voor de inval van de politie
(de rechtbank: op 28 oktober 2015)een vreemde geur in de loodsen hing en dat er, kort nadat de loods was verhuurd ineens een nieuw slot op de deur van de loods zat. De vrouw van verdachte heeft verklaard dat zij in juni of juli 2015 van verdachte te horen kreeg dat zij geen hout meer mocht halen uit de bewuste loods, terwijl zij dat daarvoor iedere dag deed. Op 28 oktober 2015 is het laboratorium in Stevensbeek aangetroffen. Gelet hierop komt de rechtbank tot een pleegperiode die aanvangt op 1 juli 2015 en eindigt op 28 oktober 2015. Naar het oordeel van de rechtbank kan niet wettig en overtuigend worden bewezen dat verdachte voor 1 juli 2015 op enige wijze betrokken is geweest bij het voorbereiden en/of bevorderen van de productie van op lijst I van de Opiumwet vermelde stoffen. In zoverre zal verdachte worden vrijgesproken.
Conclusie.
Op grond van de inhoud van de bijgevoegde bewijsmiddelen en hetgeen hiervoor is overwogen, acht de rechtbank het onder feit 1 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen zoals hierna onder “de bewezenverklaring” nader zal worden aangegeven.
Het andersluidende verweer van de verdediging wordt verworpen.
Het oordeel van de rechtbank ten aanzien van feit 2.
Gelet op de vaststellingen die de rechtbank ten aanzien van het huurcontract heeft gedaan met betrekking tot feit 1, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte met opzet een valse huurovereenkomst heeft gebruikt. Verdachte heeft aan dit geschrift zelf een bewijsbestemming gegeven door het aan de politie te tonen. Het op dit punt door de verdediging gevoerde verweer wordt dan ook verworpen.
Op grond van de inhoud van de bijgevoegde bewijsmiddelen en hetgeen hiervoor is overwogen, acht de rechtbank het onder feit 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen zoals hierna onder “de bewezenverklaring” nader zal worden aangegeven.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
ten aanzien van feit 1
in de periode van 1 juli 2015 tot en met 28 oktober 2015 te Stevensbeek, gemeente Sint Anthonis, om een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk bereiden, bewerken en verwerken van een hoeveelheid van een materiaal bevattende een stof vermeld op lijst 1 bij de Opiumwet, voor te bereiden en/of te bevorderen, anderen gelegenheid tot het plegen van dat feit heeft verschaft, hebbende verdachte ruimten ten behoeve van de productie van synthetische drugs ter beschikking gesteld en ten behoeve van de productielocatie voor synthetische drugs elektriciteit ter beschikking gesteld;
ten aanzien van feit 2
op 28 oktober 2015 te Stevensbeek, gemeente Sint Anthonis, opzettelijk gebruik heeft gemaakt van een valse huurovereenkomst bedrijfsruimte, - zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - als ware dat geschrift echt en onvervalst, terwijl hij wist dat dit geschrift bestemd is voor zodanig gebruik, bestaande dat gebruikmaken hierin dat verdachte deze aan de politie heeft laten zien en overhandigd om aan te geven dat [huurder] de huurder was van de ruimten aan de [adresgegevens 2] alwaar op 28 oktober 2015 door de politie een productielocatie voor synthetische drugs werd aangetroffen, en bestaande die valsheid hierin dat in de huurovereenkomst in strijd met de waarheid de naam van [huurder] was vermeld als zijnde de huurder in de periode vanaf 1 september 2015 van de ruimten aan de [adresgegevens 2] waar op 28 oktober 2015 een productielocatie voor synthetische drugs werd aangetroffen en ter staving daarvan een kopie van een identiteitsbewijs van [huurder] aan de huurovereenkomst was gehecht.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten. Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf en/of maatregel.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie eist een gevangenisstraf van 30 maanden waarvan 10 maanden voorwaardelijk met aftrek van het voorarrest en met een proeftijd van 2 jaar. Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
Indien de rechtbank komt tot een bewezenverklaring, stelt de verdediging dat bij het bepalen van de strafmaat rekening moet worden gehouden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte en met de beperkte rol van verdachte. Indien de rechtbank een gevangenisstraf noodzakelijk acht, wordt verzocht om deze geheel voorwaardelijk op te leggen, met daarnaast eventueel een forse werkstraf.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
Verdachte heeft (ruimten in) een loods op het erf van zijn boerderij ter beschikking gesteld aan drugscriminelen die deze ruimten nodig hadden om een laboratorium voor de productie van synthetische drugs op te zetten. Verder heeft verdachte na de ontdekking van het drugslab aan de politie een valse huurovereenkomst getoond met het doel om zowel voor zichzelf als voor andere betrokkenen (strafrechtelijke) aansprakelijkheid te voorkomen. Hoewel verdachte niet zelf synthetische drugs heeft geproduceerd, is zijn gedrag zeer laakbaar. Met zijn handelen faciliteert hij namelijk de drugsproducenten. Verdachte houdt daarmee de productie van synthetische drugs in stand. De (chemische processen bij de) productie van synthetische drugs, de ongecontroleerde opslag van chemicaliën ten behoeve van deze productie en de dumpingen van drugsafval brengen grote veiligheidsrisico’s en risico’s voor de volksgezondheid met zich. Het is ook algemeen bekend dat het gebruik van synthetische drugs grote gezondheidsrisico’s met zich brengt voor de gebruikers van deze drugs, dat voornoemde drugs kunnen leiden tot een lichamelijke of geestelijke verslaving en dat verslaafde gebruikers misdrijven plegen om aan geld te komen om in hun verslaving te kunnen voorzien. Het is tot slot ook een feit van algemene bekendheid dat de productie van en handel in synthetische drugs in handen is van grote, georganiseerde criminele verbanden die daarmee grote winsten maken en hun belangen in deze handel en productie beschermen met geweld en bedreiging met geweld. Verdachte stelt hen door mee te werken aan een valse huurconstructie in staat buiten beeld van justitie te blijven. Uit zijn handelwijze blijkt dat verdachte zich niet bekommert om de maatschappelijke gevolgen. Hij heeft slechts oog voor eigen financieel gewin. Zowel bij de politie als ook ter zitting heeft verdachte geen openheid van zaken gegeven en vastgehouden aan zijn kennelijk leugenachtige verklaringen. De rechtbank rekent dit alles verdachte zwaar aan.
De rechtbank weegt in het voordeel van verdachte mee dat de pleegperiode relatief kort is.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf voor de hierna te melden duur. De rechtbank zal deze straf voor een gedeelte voorwaardelijk opleggen om verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen. De rechtbank ziet in de door de verdediging aangevoerde persoonlijke omstandigheden geen aanleiding om van het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf af te zien, noch ziet de rechtbank aanleiding om mee te gaan met de door de verdediging bij een bewezenverklaring voorgestelde straf, te weten een voorwaardelijke gevangenisstraf in combinatie met een forse werkstraf. Een dergelijke straf zou geen recht doen aan de ernst van het bewezen verklaarde.
De rechtbank wil met het opleggen van een fors onvoorwaardelijk strafdeel ook aan anderen dan verdachte een signaal afgeven dat het faciliteren van grootschalige productie van synthetische drugs zwaar wordt bestraft.
De rechtbank zal een lichtere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, nu de rechtbank tot een bewezenverklaring van een veel kortere pleegperiode komt en verder van oordeel is dat de straf die de rechtbank zal opleggen de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
14a, 14b, 14c, 27, 57 en 225 Wetboek van Strafrecht;
10, 10a Opiumwet.

DE UITSPRAAK

Verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:

T.a.v. feit 1:Een feit bedoeld in artikel 10 vierde lid van de Opiumwet voorbereiden of bevorderen door anderen gelegenheid tot het plegen van dat feit trachten te verschaffen.T.a.v. feit 2:Opzettelijk gebruik maken van het valse geschrift, als bedoeld in artikel 225, eerste lid van het Wetboek van Strafrecht, als ware het echt en onvervalst. Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.

Legt op de volgende straf.

T.a.v. feit 1, feit 2:Gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2jaren.

Dit vonnis is gewezen door:
mr. M.A. Waals, voorzitter,
mr. E.W. van den Heuvel en mr. S.J.W. Hermans, leden,
in tegenwoordigheid van mr. S. Kriekaard, griffier,
en is uitgesproken op 20 april 2017.