ECLI:NL:RBOBR:2017:198

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
18 januari 2017
Publicatiedatum
17 januari 2017
Zaaknummer
01/879053-16
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verduistering in dienstbetrekking en gewoontewitwassen door administratief medewerkster

In deze zaak heeft de rechtbank Oost-Brabant op 18 januari 2017 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan verduistering in dienstbetrekking en gewoontewitwassen. De verdachte, geboren in 1972, heeft gedurende een periode van ongeveer acht jaar in totaal € 380.000,-- verduisterd van haar werkgevers. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk geldbedragen heeft verduisterd die toebehoorden aan haar werkgevers, en dat zij zich daarnaast schuldig heeft gemaakt aan gewoontewitwassen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 15 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren. De voorwaarden voor de voorwaardelijke straf omvatten toezicht van de reclassering en een ambulante behandeling voor psychische problemen. De rechtbank heeft ook een deel van de tenlastelegging, met betrekking tot het witwassen van een specifiek geldbedrag, niet bewezen verklaard en de verdachte daarvan vrijgesproken. De uitspraak is gedaan na een zorgvuldige afweging van de feiten, de omstandigheden van de verdachte en de ernst van de gepleegde feiten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Strafrecht
Parketnummer: 01/879053-16
Datum uitspraak: 18 januari 2017
Verkort vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1972,
wonende te [woonadres] , [woonplaats] .
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 22 december 2016 en 4 januari 2017.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 28 november 2016.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1. zij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 16 september 2013 tot en met 10 december 2015 te Best en/of te Son en Breugel, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk een hoeveelheid geld (tot een totaalbedrag van euro 193.294,31 of daaromtrent), in elk geval enig goed, dat (telkens) geheel of ten dele toebehoorde aan [benadeelde partij 1] , in elk geval (telkens) aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of haar mededader(s), en welk(e) goed(eren) verdachte (telkens) uit hoofde van haar persoonlijke dienstbetrekking van/als administratief medewerkster bij [benadeelde partij 1] , in elk geval (telkens) anders dan door misdrijf onder zich had, (telkens) wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
2. zij in of omstreeks de periode van 16 september 2013 tot en met 6 juli 2016, te Best en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, in elk geval zich een of meermalen schuldig heeft gemaakt aan witwassen, althans schuldwitwassen,
immers heeft zij,verdachte, en/of haar mededader(s)
- ( telkens) van een of meer voorwerp(en), te weten een of meer hoeveelheden geld (tot een totaalbedrag van euro 193.294,31 of daaromtrent) en/of een camper ( [automerk 2] met [kenteken 1] ) en/of een personenauto ( [automerk 1] met [kenteken 2] ) en/of een tuinhuis, de werkelijke aard en/of de herkomst en/of de vindplaats en/of de vervreemding en/of de verplaatsing verborgen en/of verhuld, althans (telkens) verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende op voormeld(e) voorwerp(en) was of wie bovenomschreven voorwerp(en) voorhanden had, terwijl zij,verdachte, en/of haar mededader(s) (telkens) wist(en), althans (telkens) redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat dat/die voorwerp(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf, en/of
- ( telkens) een of meer voorwerpen, te weten een of meer hoeveelheden
geld (tot een totaalbedrag van euro 193.294,31 of daaromtrent) en/of een camper
( [automerk 2] met [kenteken 1] ) en/of een personenauto ( [automerk 1] met [kenteken 2] ) en/of een tuinhuis, verworven en/of voorhanden gehad en/of overgedragen en/of omgezet en/of van een of meer van die voorwerpen gebruik gemaakt, terwijl zij,verdachte, en/of haar mededader(s) wist(en), althans redelijkewijs moest(en) vermoeden, dat dat/die voorwerp(en) - onmiddellijk of middellijk- afkomstig was/waren uit enig misdrijf;
3. zij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 oktober 2008 tot 1 juli 2013 te Eindhoven, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk een hoeveelheid geld (tot een totaalbedrag van euro 182.899,28 of daaromtrent), in elk geval enig goed, dat (telkens) geheel of ten dele toebehoorde aan het [benadeelde partij 2] in elk geval (telkens) aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of haar mededader(s), en welk(e) goed(eren) verdachte (telkens) uit hoofde van haar persoonlijke dienstbetrekking van/als administratief medewerkster bij [benadeelde partij 2] , in elk geval (telkens) anders dan door misdrijf onder zich had, (telkens) wederrechtelijk zich heeft toegeëigend.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Partiële vrijspraak ten aanzien van feit 2.

De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan witwassen voor wat betreft de in de tenlastelegging genoemde camper.
Uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting is naar het oordeel van de rechtbank aannemelijk geworden dat verdachte de camper heeft verworven met geld afkomstig uit de opbrengst van de verkoop van een haar (mede) in eigendom toebehorende personenauto en van een haar (mede) in eigendom toebehorend kampeervoertuig. De verklaring van verdachte daarover is concreet en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk, terwijl de rechtbank niet met voldoende mate van zekerheid kan uitsluiten dat het geldbedrag waarmee de camper is verworven een legale herkomst heeft.
Van dit onderdeel van de tenlastelegging zal verdachte worden vrijgesproken.

Vrijspraak medeplegen (feiten 1, 2 en 3).

Evenals de officier van justitie en de raadsman acht de rechtbank niet bewezen dat sprake is van medeplegen, zodat verdachte van dit onderdeel van de tenlastelegging telkens zal worden vrijgesproken.

De bewezenverklaring.

De rechtbank acht, op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de bewijsmiddelen, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
1.
in de periode van 16 september 2013 tot en met 10 december 2015 te Best en te Son en Breugel, telkens opzettelijk een hoeveelheid geld (tot een totaalbedrag van euro 193.294,31) dat geheel of ten dele toebehoorde aan [benadeelde partij 1] , en welk(e) goed(eren) verdachte uit hoofde van haar persoonlijke dienstbetrekking als administratief medewerkster bij [benadeelde partij 1] onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
2. in de periode van 16 september 2013 tot en met 6 juli 2016 in Nederland, een hoeveelheid geld (tot een totaalbedrag van euro 193.294,31) heeft verworven en voorhanden heeft gehad, terwijl zij, verdachte, wist dat dat dit geldbedrag onmiddellijk afkomstig was uit enig misdrijf;
en:
2. in de periode van 16 september 2013 tot en met 6 juli 2016 in Nederland, van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, immers heeft zij, verdachte, telkens voorwerpen, te weten een personenauto ( [automerk 1] met [kenteken 2] ) en een tuinhuis, verworven en voorhanden gehad, terwijl zij, verdachte, wist dat dat die voorwerpen middellijk afkomstig waren uit enig misdrijf;
3. in de periode van 1 oktober 2008 tot 1 juli 2013 in Nederland, telkens opzettelijk een hoeveelheid geld (tot een totaalbedrag van euro 182.899,28), dat toebehoorde aan het [benadeelde partij 2] en welk(e) goed(eren) verdachte uit hoofde van haar persoonlijke dienstbetrekking als administratief medewerkster bij [benadeelde partij 2] onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend.
De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

De strafbaarheid van het onder 2 ten laste gelegde feit.

Uit de wetsgeschiedenis en vaste jurisprudentie volgt dat in het geval het witwassen de opbrengsten van eigen misdrijf betreft, van de witwasser in beginsel een handeling wordt gevergd die erop is gericht "om zijn criminele opbrengsten veilig te stellen". Gelet hierop moet worden aangenomen dat, indien vaststaat dat het enkele verwerven of voorhanden hebben door de verdachte van een voorwerp dat afkomstig is uit een door hemzelf begaan misdrijf niet kan hebben bijgedragen aan het verbergen of verhullen van de criminele herkomst van dat voorwerp, die gedraging niet als witwassen kan worden gekwalificeerd.
Er moet dus sprake zijn van een gedraging die meer omvat dan het enkele verwerven of voorhanden hebben en die een op het daadwerkelijk verbergen of verhullen van de criminele herkomst van dat door eigen misdrijf verkregen voorwerp gericht karakter heeft.
De rechtbank komt tot het oordeel dat het in de tenlastelegging onder feit 2, tweede gedachtestreepje, genoemde geldbedrag van € 193.294,31 onmiddellijk afkomstig is uit een door de verdachte zelf begaan misdrijf (verduistering in dienstbetrekking) en de rechtbank heeft bewezenverklaard dat verdachte dat geldbedrag heeft verworven, voorhanden heeft gehad.
De rechtbank heeft echter niet kunnen vaststellen dat de verdachte één of meer handelingen heeft verricht die gericht zijn geweest op het daadwerkelijk verbergen of verhullen van de criminele herkomst van dat geldbedrag.
Dit betekent dat het bewezenverklaarde geen strafbaar feit oplevert en dat de rechtbank niet kan komen tot de kwalificatie witwassen. Verdachte dient derhalve ter zake van dit bewezenverklaarde feit te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.

De strafbaarheid van de onder 1 en 3 ten laste gelegde feiten.

Het onder feit 1 en het onder feit 3 bewezenverklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf en/of maatregel.

De eis van de officier van justitie.

De officier van justitie concludeert tot bewezenverklaring van het onder feit 1 ten laste gelegde, het onder feit 2 ten laste gelegde (behoudens het onder het eerste gedachtestreepje vermelde) en het onder feit 3 ten laste gelegde.
De officier van justitie concludeert tot ontslag van alle rechtsvervolging voor zover dit betreft het onder feit 2 ten laste gelegde witwassen van een geldbedrag van € 193.294,31, omdat de kwalificatieuitsluitingsgrond van toepassing is.
De officier van justitie vordert een gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 5 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren en als bijzondere voorwaarden reclasseringstoezicht, een verplichte (ambulante) behandeling voor psychische problemen en verplichte deelname aan “Tien voor Toekomst”, een en ander zoals verwoord in het reclasseringsadvies betreffende verdachte van 14 december 2016.

Het oordeel van de rechtbank.

Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
In het nadeel van verdachte:
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan verduistering in dienstbetrekking gedurende een periode van ongeveer acht jaren. Telkens opnieuw heeft zij de beslissing genomen geldbedragen te verduisteren. Daarbij heeft zij zich ten nadele van haar werkgevers een zeer aanzienlijke hoeveelheid geld (van in totaal bijna € 380.000,--) wederrechtelijk toegeëigend. Met de verduisterde geldbedragen heeft verdachte zichzelf en haar gezin een luxer leven verschaft. Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan gewoontewitwassen. De rechtbank rekent het verdachte zwaar aan dat zij, nadat zij werd betrapt bij haar voormalige werkgever [benadeelde partij 2] , opnieuw geld heeft verduisterd bij haar volgende (inmiddels eveneens voormalige) [benadeelde partij 1] . Daarbij is zij zeer berekenend te werk gegaan. Hiermee heeft zij het vertrouwen dat haar voormalige werkgevers in haar hadden gesteld ernstig beschaamd. Verdachte heeft zich bij het plegen van de feiten niets aangetrokken van de belangen van de benadeelden.
In het voordeel van verdachte:
Kijkend naar de persoon van verdachte houdt de rechtbank rekening met de omstandigheid dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten en zelf financieel en in haar gezinssituatie is getroffen door de gevolgen van haar strafbare gedragingen. Zij is haar werk kwijtgeraakt, is gescheiden en heeft hulpverlening voor haar kinderen moeten inschakelen.
Verdachte heeft de door haar gepleegde strafbare feiten in een vroeg stadium van het onderzoek toegegeven en ook verder haar volledige medewerking aan dat onderzoek verleend. Zij heeft meegewerkt aan terugbetaling van (een deel van) de verduisterde geldbedragen aan haar voormalige werkgevers.
Sinds het tijdstip waarop de door haar gepleegde strafbare feiten hebben plaatsgehad, is geruime tijd verstreken, terwijl verdachte, voor zover nu bekend, in deze periode geen nieuwe strafbare feiten heeft gepleegd.
Strafmaat.
Bij haar beslissing over de strafsoort en de hoogte van de straf heeft de rechtbank enerzijds aansluiting gezocht bij de binnen de rechtspraak ontwikkelde oriëntatiepunten ter zake van fraude.
Gelet op de hoogte van de bedragen die verdachte heeft verduisterd, de berekenende wijze waarop zij te werk is gegaan en de lange pleegperiode bij achtereenvolgens twee voormalige werkgevers, is de rechtbank van oordeel dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf voor de duur van vijftien maanden. Daarmee komt de rechtbank tot afwijzing van het verzoek van de raadsman om verdachte een taakstraf en een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen. Een taakstraf zou geen recht doen aan de ernst van het bewezenverklaarde.
De rechtbank zal deze straf voor een gedeelte voorwaardelijk opleggen om verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen. Aan deze voorwaardelijke straf zal zullen na te noemen bijzondere voorwaarden worden gekoppeld.
De rechtbank acht uit het oogpunt van preventie een proeftijd van drie jaar passend en nodig om gedurende die periode toezicht op verdachte te kunnen houden. Uit het onderzoek ter terechtzitting en het omtrent verdachte op 14 december 2016 uitgebrachte reclasseringsadvies blijkt dat bij verdachte sprake is van persoonlijkheidsproblematiek en dat het zeer onwaarschijnlijk wordt geacht dat deze persoonlijkheidsproblematiek geheel zal verdwijnen als de psychische conditie van verdachte verbetert.
De rechtbank beoogt met het bepalen van een proeftijd van drie jaren de kans op herhaling van het plegen van strafbare feiten door verdachte te verkleinen.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
Wetboek van Strafrecht art. 10, 14a, 14b, 14c, 14d, 27, 57, 321, 322, 420bis, 420ter.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:
Verklaart het onder feit 1, onder feit 2 en onder feit 3 ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt haar daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op de misdrijven:
T.a.v. feit 1: verduistering, gepleegd door hem die het goed uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking onder zich heeft, meermalen gepleegd. T.a.v. feit 2: van het plegen van witwassen een gewoonte maken. T.a.v. feit 3: verduistering, gepleegd door hem die het goed uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking onder zich heeft, meermalen gepleegd.
Verklaart het onder feit 2 bewezenverklaarde niet strafbaar voor zover dit ziet op het verwerven en voorhanden hebben van een geldbedrag van € 193.294,31 en ontslaat verdachte te dien aanzien van alle rechtsvervolging.
Verklaart het overige bewezenverklaarde en verdachte strafbaar.
Legt op de volgende straf.
T.a.v. feit 1, feit 2 (voor zover dit ziet op een personenauto, [automerk 1] met [kenteken 2] , en een tuinhuis), feit 3:
gevangenisstrafvoor de duur van 15 maanden, met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht, waarvan 5 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie (
3)jaren.
Stelt als algemene voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit en
- ten behoeve van het vaststellen van haar identiteit medewerking verleent aan het nemen
van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de
Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt en
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van
het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich gedurende de proeftijd gedraagt naar de voorschriften en aanwijzingen die worden
gegeven door de reclassering (Leger des Heils);
- zich (uiterlijk) op de derde werkdag na de dag waarop dit vonnis onherroepelijk wordt zal
melden bij de Reclassering, afdeling Leger des Heils, op het adres Dr. Cuyperslaan 80 te
Eindhoven (tel. 088-0901140) en zich daarna gedurende een door die reclassering te
bepalen periode (die loopt tot maximaal het einde van de proeftijd) zal blijven melden zo
lang en zo frequent als de reclassering noodzakelijk acht;
- zich ambulant zal laten behandelen voor haar psychische problemen bij GGzE "De
Woenselse Poort" of een soortgelijke instelling voor ambulante forensische zorg, zulks ter
beoordeling van de reclassering, waarbij veroordeelde zich zal houden aan de aanwijzingen
die haar in het kader van die behandeling door of namens de instelling/behandelaar zullen
worden gegeven;
- zal deelnemen aan het hulpverleningstraject "Tien voor Toekomst", zolang de reclassering
dit noodzakelijk acht,
waarbij de Reclassering Nederland, Regio's-Hertogenbosch, Eekbrouwersweg 6, 5233 VG te 's-Hertogenbosch, opdracht wordt gegeven toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. H.A. van Gameren, voorzitter,
mr. R.J. Bokhorst en mr. C.J. Sangers-de Jong, leden,
in tegenwoordigheid van J.F.A. Verhagen, griffier,
en is uitgesproken op
18 januari 2017.