ECLI:NL:RBOBR:2017:1912

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
29 maart 2017
Publicatiedatum
31 maart 2017
Zaaknummer
17_669
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening in bestuursrechtelijke zaak over vissterfte door waterkrachtcentrale

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Oost-Brabant op 29 maart 2017 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening van RWE Generation NL B.V. tegen de minister van Infrastructuur en Milieu, Rijkswaterstaat Zuid-Nederland. De zaak betreft een last onder dwangsom die aan verzoekster is opgelegd, waarbij zij moet stoppen met het onttrekken van water aan de Maas zonder de benodigde vergunning. De voorzieningenrechter heeft de zaak behandeld in het kader van een spoedprocedure, waarbij de belangen van de visstand in de Maas centraal stonden.

De voorzieningenrechter heeft besloten het bestreden besluit te schorsen tot en met 30 juli 2017, op voorwaarde dat in de periode van 1 april 2017 tot en met 1 juni 2017 50 procent van het etmaalgemiddelde rivierdebiet wordt afgevoerd over de stuw bij de waterkrachtcentrale. Dit besluit is genomen om de vissterfte, met name van zalmsmolts, te beperken tijdens hun migratieperiode. De voorzieningenrechter heeft ook bepaald dat de minister het door verzoekster betaalde griffierecht van € 333,- moet vergoeden en dat de proceskosten van verzoekster, tot een bedrag van € 990,-, door de minister moeten worden vergoed.

De uitspraak is gedaan in het openbaar en er is geen rechtsmiddel tegen deze uitspraak open. De voorzieningenrechter heeft in zijn overwegingen de noodzaak van een zorgvuldige afweging van de belangen van de visstand en de exploitatie van de waterkrachtcentrale benadrukt, en heeft partijen aangemoedigd om in onderling overleg tot een oplossing te komen die de visstand beschermt.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 17/669
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter van 29 maart 2017 in de zaak tussen

RWE Generation NL B.V., te ‘s-Hertogenbosch, verzoekster

(gemachtigden: mr. J.J. Peelen en mr. C.R. van der Star),
en
de minister van Infrastructuur en Milieu, Rijkswaterstaat Zuid-Nederland, verweerder
(gemachtigden: mr. H.J.M. Besselink. R.M.I. Kwanten en ir. H.D. Bakker).

Procesverloop

Bij besluit van 7 februari 2017 heeft verweerder aan verzoekster een last onder dwangsom opgelegd, inhoudende het beëindigen en voorkomen van nieuwe overtredingen van artikel 6.5, aanhef en onder a, van de Waterwet juncto artikel 6.17 van het Waterbesluit juncto artikel 6.16, aanhef en onder a, van de Waterregeling, door zonder de daartoe strekkende vergunning water te brengen in en water te onttrekken aan het oppervlaktewaterlichaam de Maas door de waterkrachtcentrale Linne (het bestreden besluit). De begunstigingstermijn bedraagt vier weken na verzending van het bestreden besluit. Indien verzoekster binnen deze termijn niet heeft voldaan aan de opgelegde last, verbeurt verzoekster een dwangsom van € 40,- per opgewekte MWh, tot een maximum bedrag van € 1.000.000,-.
Tegen dit besluit heeft verzoekster bezwaar gemaakt bij verweerder. Zij heeft tevens de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 maart 2017. Verzoekster heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigden, vergezeld door [naam] en
[naam] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigden, vergezeld door mr. dr. ir. G.J.J.A. van Kempen.
Na afloop van de zitting heeft de voorzieningenrechter onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • schorst het bestreden besluit tot en met 30 juli 2017, onder de voorwaarde dat in de periode van 1 april 2017 tot en met 1 juni 2017 50 procent van het etmaalgemiddelde rivierdebiet wordt afgevoerd over de stuw bij de waterkrachtcentrale;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 333,- aan verzoekster te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 990,-, te betalen aan verzoekster.

Overwegingen

1. De voorzieningenrechter geeft hiervoor de volgende motivering.
2. Verzoekster exploiteert de waterkrachtcentrale Linne in de rivier de Maas. Voor de waterkrachtcentrale is bij besluit van 9 december 1986 een Rivierenwetvergunning verleend en op 6 oktober 2003 een Wvo-vergunning verleend.
3. Op 30 juni 2016 heeft verzoekster een vergunning als bedoeld in artikel 6.5, onderdeel a, van de Waterwet aangevraagd. Verweerder heeft deze vergunning buiten behandeling gelaten. Verweerder heeft op 17 januari 2017 het hiertegen gerichte bezwaarschrift ongegrond verklaard. Verzoekster heeft tegen dit besluit beroep ingesteld bij deze rechtbank. Dit beroep is geregistreerd onder zaaknummer SHE 17/686.
4. Uit metingen bij waterkrachtcentrale Linne blijkt dat de gemiddelde vissterfte voor schieraal 18% en voor zalmsmolts 7% bedraagt. Mede gelet op de aanwezigheid van een andere waterkrachtcentrale bij Lith is sprake van een cumulatieve vissterfte vanwege de beide waterkrachtcentrales van meer dan 10%. De zalmsmolts migreren voornamelijk in april en mei (afhankelijk van de temperatuur van de Maas) en passeren dan de waterkrachtcentrale. De schieraal migreert doorgaans vanaf augustus.
5. Verzoekster heeft ter zitting aan verweerder verzocht in te stemmen met een rechtstreeks beroep bij de rechtbank tegen het bestreden besluit. Verweerder heeft hiermee ter zitting ingestemd. Hiervan zal een beroepszaak worden aangelegd bij de rechtbank.
6. De voorzieningenrechter heeft aangegeven dat dit beroep tegen het bestreden besluit alsmede het beroep in de zaak SHE 17/686 worden behandeld op 18 juli 2017 en dat in beide zaken uiterlijk 30 juli 2017 uitspraak zal worden gedaan. De voorzieningenrechter hoeft daarom uitsluitend te beoordelen of, met het oog op de migratie van de zalmsmolts in het voorjaar, het treffen van een voorlopige voorziening op zijn plaats is.
7. Hiervoor heeft de voorzieningenrechter met partijen onderzocht of het mogelijk is om de waarschijnlijke vissterfte onder zalmsmolts in deze periode te verminderen zodat sprake is van een cumulatieve vissterfte van minder dan 10%. In onderling overleg hebben partijen besloten de toevoer naar de waterkrachtcentrale te verminderen door meer rivierwater over de stuw bij de waterkrachtcentrale te geleiden tijdens de migratieperiode. De voorzieningenrechter zal deze afspraak als voorwaarde verbinden aan de schorsing van het bestreden besluit. Niet naleving van de voorwaarde leidt ertoe dat de last in het bestreden besluit in werking is en een dwangsom wordt verbeurd. Het bestreden besluit wordt tot en met 30 juli 2017 geschorst omdat in de uitspraak van de rechtbank op beide beroepen zo nodig een passende voorziening kan worden getroffen met het oog op de migratie van vissen vanaf augustus 2017.
8. Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst, bepaalt de voorzieningenrechter dat verweerder aan verzoekster het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
9. De voorzieningenrechter veroordeelt verweerder in de door verzoekster gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 990,- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 495,- en een wegingsfactor 1).
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.H.M. Verhoeven, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van A.J.H van der Donk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 29 maart 2017.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.