In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Oost-Brabant op 29 maart 2017 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening van RWE Generation NL B.V. tegen de minister van Infrastructuur en Milieu, Rijkswaterstaat Zuid-Nederland. De zaak betreft een last onder dwangsom die aan verzoekster is opgelegd, waarbij zij moet stoppen met het onttrekken van water aan de Maas zonder de benodigde vergunning. De voorzieningenrechter heeft de zaak behandeld in het kader van een spoedprocedure, waarbij de belangen van de visstand in de Maas centraal stonden.
De voorzieningenrechter heeft besloten het bestreden besluit te schorsen tot en met 30 juli 2017, op voorwaarde dat in de periode van 1 april 2017 tot en met 1 juni 2017 50 procent van het etmaalgemiddelde rivierdebiet wordt afgevoerd over de stuw bij de waterkrachtcentrale. Dit besluit is genomen om de vissterfte, met name van zalmsmolts, te beperken tijdens hun migratieperiode. De voorzieningenrechter heeft ook bepaald dat de minister het door verzoekster betaalde griffierecht van € 333,- moet vergoeden en dat de proceskosten van verzoekster, tot een bedrag van € 990,-, door de minister moeten worden vergoed.
De uitspraak is gedaan in het openbaar en er is geen rechtsmiddel tegen deze uitspraak open. De voorzieningenrechter heeft in zijn overwegingen de noodzaak van een zorgvuldige afweging van de belangen van de visstand en de exploitatie van de waterkrachtcentrale benadrukt, en heeft partijen aangemoedigd om in onderling overleg tot een oplossing te komen die de visstand beschermt.