ECLI:NL:RBOBR:2017:1783

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
28 maart 2017
Publicatiedatum
27 maart 2017
Zaaknummer
01/860394-16
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met politievoertuig in voetgangersgebied te Eindhoven met letsel aan voetganger

Op 28 maart 2017 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die als bestuurder van een politievoertuig door een voetgangersgebied in Eindhoven reed en daarbij een voetganger aanreed. De aanrijding vond plaats op 7 augustus 2016, waarbij de voetganger ernstig knieletsel opliep. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de primair en subsidiair ten laste gelegde feiten, namelijk zware mishandeling en poging tot zware mishandeling, omdat er geen sprake was van opzet. De rechtbank oordeelde echter dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan een overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, door aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend te rijden. De verdachte werd veroordeeld tot een taakstraf van 60 uur en een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor vier maanden, met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank overwoog dat de verdachte, als politieman, in deze situatie de grootst mogelijke voorzichtigheid had moeten betrachten, maar dat zijn rijgedrag niet zodanig was dat hij opzet had op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats ’s-Hertogenbosch,
Team strafrecht
Parketnummer: 01/860394-16
Datum uitspraak: 28 maart 2017
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [1969] ,
wonende te [woonplaats] , [adres] .
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 14 maart 2017.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 17 februari 2017.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 07 augustus 2016 te Eindhoven aan [slachtoffer] opzettelijk
zwaar lichamelijk letsel, te weten ernstig letsel aan de knie (knieluxatie en/of een voorste kruisband ruptuur en/of posterolaterale hoek ruptuur), heeft toegebracht door met zijn, verdachtes, auto naar rechts in te sturen, waardoor hij, verdachte, met zijn auto tegen die [slachtoffer] is aangereden, althans met zijn, verdachtes, auto in contact is gekomen met die [slachtoffer] ;
Subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 07 augustus 2016 te Eindhoven ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen met zijn, verdachtes, auto naar rechts heeft ingestuurd, waardoor hij, verdachte, met zijn auto tegen die [slachtoffer] is aangereden, althans met zijn, verdachtes, auto in contact is gekomen met die [slachtoffer] , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht
of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 07 augustus 2016 te Eindhoven als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (auto), daarmede rijdende over de weg, het Stratumseind zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend met de door hem bestuurde auto in een voetgangersgebied te rijden (alwaar zich toen diverse voetgangers/personen bevonden) en/of daarbij in de richting van een zich in genoemd voetgangersgebied bevindende voetganger/persoon (genaamd [slachtoffer] ) te rijden en/of (daarbij) onvoldoende afstand tot genoemde [slachtoffer] te houden en/of zonder die [slachtoffer] voldoende in staat te stellen om opzij te stappen en/of de doorgang vrij te maken en/of met de door hem bestuurde auto een beweging naar rechts te maken en/of tegen die [slachtoffer] aan te rijden (waardoor die [slachtoffer] ten val is gekomen) en/of vervolgens over het been van die [slachtoffer] te rijden, waardoor een ander (genaamd [slachtoffer] ) zwaar lichamelijk letsel, te weten ernstig letsel aan de knie (knieluxatie en/of een voorste kruisband ruptuur en/of posterolaterale hoek ruptuur), of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

De bewijsmiddelen en de beoordeling daarvan.

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie acht - conform het op schrift gestelde requisitoir - het primair ten laste gelegde feit [zware mishandeling] wettig en overtuigend bewezen.
Het standpunt van de verdediging.
Op de in de pleitnota genoemde gronden heeft de raadsman bepleit dat zowel het primair, het subsidiair als het meer subsidiair ten laste gelegde feit niet wettig en overtuigend bewezen kan worden. Ten aanzien van het primair [zware mishandeling] en het subsidiair [poging tot zware mishandeling] ten laste gelegde feit heeft de verdediging hiertoe onder meer aangevoerd dat van [voorwaardelijk] opzet geen sprake is. Daarnaast heeft de raadsman aangevoerd dat het letsel van het slachtoffer niet te kwalificeren is als zwaar lichamelijk letsel. Ten aanzien van het meer subsidiair ten laste gelegde feit [overtreding artikel 6 Wegenverkeerswet 1994, hierna: artikel 6 WVW 1994] heeft de verdediging, onder verwijzing naar het beheerste rijgedrag, de omstandigheden van het geval en de persoon van verdachte, bepleit dat van schuld in de zin van artikel 6 WVW 1994 geen sprake is. Ook in dit verband heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat het letsel van het slachtoffer niet te kwalificeren is als zwaar lichamelijk letsel. Verdachte dient dan ook integraal vrijgesproken te worden.
Het oordeel van de rechtbank.
Ten aanzien van het primair en subsidiair ten laste gelegde feit:
Evenals de verdediging acht de rechtbank het primair [zware mishandeling] en subsidiair [poging tot zware mishandeling] ten laste gelegde feit niet wettig en overtuigend bewezen nu geen sprake is van opzet - ook niet in voorwaardelijke zin - op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
Voor een bewezenverklaring van opzet in voorwaardelijke zin is volgens vaste jurisprudentie vereist dat er een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel is ontstaan en dat verdachte die kans bewust heeft aanvaard.
Voor de rechtbank staat vast (en dit is ook niet betwist) dat er, doordat verdachte met zijn auto over het been van het slachtoffer heen is gereden, een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel is ontstaan.
Vraag is dan of verdachte die aanmerkelijke kans bewust heeft aanvaard. Bewuste aanvaarding van die kans kan worden opgemaakt uit de eigen verklaring van verdachte of uit getuigenverklaringen en overige bewijsmiddelen, maar ook uit de gedraging zelf. Uit de gedraging van verdachte kan het voorwaardelijk opzet blijken als de gedraging naar zijn uiterlijke verschijningsvorm zozeer gericht is op het intreden van het gevolg dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte de aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel bewust heeft aanvaard.
Deze bewuste aanvaarding blijkt naar het oordeel van de rechtbank niet reeds uit de uiterlijke verschijningsvorm van het feitelijke rijgedrag van verdachte. Verdachte heeft immers blijkens de camerabeelden beheerst rijgedrag vertoond. Hij is via de calamiteitenroute tussen het uitgaanspubliek door gereden. Verdachte heeft zijn snelheid op de situatie aangepast door stapvoets te rijden. Op het moment dat zijn weg werd belemmerd doordat er een groepje personen voor zijn dienstvoertuig stond, is hij voor hen gestopt en heeft hij hen in de gelegenheid gesteld opzij te stappen en de doorgang vrij te maken. Daarna heeft hij een stuurbeweging naar rechts gemaakt en is weer gaan rijden. Uit die enkele stuurbeweging naar rechts kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden geconcludeerd dat het rijgedrag van verdachte zozeer was gericht op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte de aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel bewust heeft aanvaard. In dit verband verdient opmerking dat uit het dossier valt op te maken dat het slachtoffer ook zou zijn geraakt als verdachte niet naar rechts had gestuurd.
De bewuste aanvaarding van de aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel kan ook niet worden opgemaakt uit de verklaring van verdachte zelf. Verdachte heeft immers verklaard dat hij het slachtoffer over het hoofd heeft gezien. Hij dacht dat het slachtoffer, net als de overige personen, reeds opzij was gestapt en dat de doorgang vrij was toen hij doorreed. Voor zijn gevoel was de weg vrij. Als dat niet zo was geweest, dan was hij niet doorgereden, aldus verdachte.
Ook uit de getuigenverklaringen kan niet worden afgeleid dat verdachte zich ervan bewust was dat het slachtoffer zich, op het moment dat hij weer ging rijden, nog voor het dienstvoertuig bevond en dat verdachte desondanks toch is doorgereden, al dan niet in de verwachting dat het slachtoffer dan tijdig opzij zou stappen.
Een aantal getuigen heeft verklaard dat het onder politieagenten in dit soort situaties gebruikelijk is het dienstvoertuig te laten rollen en de persoon die zich voor het dienstvoertuig bevindt zachtjes aan te tikken en op die manier met het dienstvoertuig aan de kant te duwen teneinde hem te bewegen de weg vrij te maken. De rechtbank is van oordeel dat onvoldoende is komen vast te staan dat verdachte deze werkwijze hier heeft gehanteerd. In dit verband hecht de rechtbank belang aan het feit dat verdachte dit steeds ten stelligste heeft ontkend. Verdachte heeft zelfs verklaard dat hij deze methode nimmer heeft toegepast en dat hij principieel tegenstander is van de toepassing van deze methode. De beschreven werkwijze vindt verdachte onjuist, omdat hij het dienstvoertuig niet ziet als een geweldsmiddel. In enkele getuigenverklaringen is verklaard dat verdachte deze methode in dit geval mogelijk toch heeft gebruikt. Het betreft echter de auditu verklaringen (van met name de [getuige 1] , [getuige 2] en [getuige 3] ) die deels door verdachte zijn betwist en die zijn genuanceerd in de verhoren van deze getuigen bij de rechter-commissaris. Zo verklaart getuige [getuige 2] in het politieverhoor dat verdachte hem had verteld dat hij het slachtoffer met de surveillanceauto aan de kant heeft geduwd. Verdachte heeft betwist dat hij dit [getuige 2] heeft verteld. Bij de rechter-commissaris verklaart [getuige 2] vervolgens dat verdachte is doorgereden “op het moment dat hij de indruk had dat de weg vrij was”.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat van [voorwaardelijk] opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel geen sprake is, zodat het primair en subsidiair ten laste gelegde feit niet wettig en overtuigend bewezen kan worden. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
Ten aanzien van het meer subsidiair ten laste gelegde:
Op grond van de inhoud van de hierna genoemde bewijsmiddelen, acht de rechtbank het meer subsidiair ten laste gelegde feit [overtreding van artikel 6 WVW 1994], te weten: schuld in de gradatie aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend rijgedrag, wettig en overtuigend bewezen.
De bewijsmiddelen. [1]

Verklaring verdachte, proces-verbaal verhoor verdachte d.d. 11 augustus 2016 [pagina 19 t/m 26]
V: Wat kunt u verklaren over het incident aan het Stratumseind te Eindhoven op 7 augustus 2016?
A: Ik kreeg de melding van de meldkamer om te gaan naar de Stratumsedijk te Eindhoven, alwaar een vechtpartij gaande was tussen 35-40 man. Ik reed vanaf het Begijnenhof het Stratumseind op. In de weg van het Stratumseind staan vier paaltjes in de weg. Tijdens de horecadiensten zijn twee van deze paaltjes naar beneden, om hulpdiensten doorgang te geven. Het is de calamiteitenroute. Ik reed het Stratumseind op en zag een groep jongelui staan. Ik zag één persoon tussen de paaltjes staan, ter hoogte van de paaltjes die naar beneden waren. Daar stond hij als het ware bovenop. Ik zag dat het een jongen was. Volgens mij droeg de jongen een licht shirt. Ik zag dat zijn gezicht naar mij was gericht. Hierop heb ik mijn weg vervolgd.
V: Deed de jongen in het lichte shirt nog iets?
A: Hij stond met zijn armen over elkaar. Toen stapte hij opzij en heb ik mijn weg vervolgd.
V: Heeft u iets gemerkt toen u langs de groep jongelui reed?
A: Ik merkte dat ik ergens overheen reed.
V: Hoe kan nu de confrontatie tussen de man en het voertuig tot stand zijn gekomen?
A: Ik meende te zien dat de weg vrij was, maar dit bleek niet zo te zijn.

Relaas [verbalisant 1], proces-verbaal van bevindingen d.d. 7 augustus 2016 [pagina 40 en 41]
Op zondag 7 augustus 2016 was ik belast met de toezicht in het horecagebied in het Centrum van Eindhoven. Op genoemde datum, omstreeks 04:30 uur, stond ik op het Stratumseind, ter hoogte van Cafetaria de Hoek.
Ik zag op het Begijnenhof een dienstvoertuig stilstaan. Ik zag aan het dienstvoertuig dat het ging om een collega van de hondenbrigade. Ik zag dat het dienstvoertuig stapvoets wegreed. Ik zag dat het dienstvoertuig vanuit het Begijnenhof linksaf het Catharinaplein opreed. Ik zag ter hoogte van café de Spijker dat er een groepje jongeren stilstond. Ik zag dat het groepje jongeren midden op de weg stilstond, waardoor het dienstvoertuig niet meteen door kon rijden. Ik zag dat het groepje jongeren hierop reageerde, door opzij te stappen. Ik zag dat het dienstvoertuig stapvoets doorreed. Op een gegeven moment zag ik dat er een jongen, die bij het groepje jongeren stil stond, onder het dienstvoertuig terecht kwam. Ik zag dat de jongen rechts van het dienstvoertuig onder het dienstvoertuig terecht kwam. Ik zag dat het dienstvoertuig doorreed en ik zag dat het dienstvoertuig rechtsachter van de grond los kwam. Ik zag dat de jongen door het dienstvoertuig overreden werd en ik zag dat het dienstvoertuig doorreed. Ik zag dat de jongen na de aanrijding op de grond bleef liggen.

Relaas [verbalisant 2], proces-verbaal van bevindingen d.d. 26 september 2016 [pagina 63 t/m 65]
Op camerabeelden van 7 augustus 2016, die door de Regionale Toezichtsruimte van de politie-eenheid Oost-Brabant ter beschikking waren gesteld is het volgende zichtbaar:
04:36:58
Start beelden van het Stratumseind te Eindhoven. Het latere slachtoffer, [slachtoffer] , staat met een aantal personen op straat te praten. Het betreft het voetgangersgebied aan het Stratumseind ter hoogte van vier inzink palen in het trottoir. Twee van de vier palen zijn naar beneden.
04:37:02
Vanaf het Begijnenhof komt het politievoertuig aangereden en rijdt links het voetgangersgebied op. Er lopen meerdere personen in het voetgangers gebied. De bestuurder [verdachte] rijdt stapvoets tussen deze personen door.
04:37:08
[verdachte] nadert met het politievoertuig de groep van ongeveer 6 personen, waar ook het [slachtoffer] deel van uitmaakt. [verdachte] komt rustig aanrijden.
04:37:10
Eén persoon waar [slachtoffer] mee staat te praten, doet bij het zien van het politievoertuig enkele stappen naar voren in de richting van de aldaar gelegen horecagelegenheid. Deze persoon maakt met zijn rechterarm gebaren naar de bestuurder van het politievoertuig. Het lijkt of het politievoertuig tot stilstand wordt gebracht of nagenoeg niet in beweging is. [slachtoffer] is gekleed in een licht gekleurd shirt, lange broek en draagt een jas of trui om zijn middel. Hij staat op dat moment voor de rechtervoorzijde van het politievoertuig.
04:37:12
Het latere [slachtoffer] staat nog als enige voor de rechter voorzijde van het politievoertuig. Het slachtoffer is op de rug te zien en het lijkt alsof hij naar de bestuurder van het politievoertuig kijkt en zijn armen over elkaar heeft voor zijn lichaam
04:37:13
De bestuurder [verdachte] stuurt het voertuig naar rechts, alwaar het [slachtoffer] staat. Het [slachtoffer] wordt door het politievoertuig aangereden. De rechtervoorzijde raakt de bovenbenen van [slachtoffer] .
04:37:14
Het [slachtoffer] komt in contact met het rechter voorwiel van het politievoertuig en komt ten val. Hij komt eerst met zijn rug en direct daarop met zijn achterhoofd op het trottoir terecht. Als het achterhoofd de grond heeft geraakt, komt het hoofd weer van de grond af omhoog.
04:37:15
Het [slachtoffer] blijft ruggelings op de grond liggen.
04:37:15
Het politievoertuig komt aan de rechterzijde iets omhoog. Kennelijk rijdt het voertuig over [slachtoffer] heen.
04:37:16
Het politievoertuig komt aan de rechter achterzijde omhoog. Kennelijk rijdt het voertuig wederom over [slachtoffer] heen
04:37:18
[verdachte] verhoogt de snelheid van het politievoertuig en rijdt weg.

Medische verklaring opgesteld door dr. Jensd.d. 11 augustus 2016 betreffende [slachtoffer] [pagina 145]
Omschrijving van het letsel:
Knie rechts: scheur kapsel
Na luxatie: Lat ligament ruptuur
VKB # x AKB #
Botoedeem
Bij brief van 31 januari 2017 heeft de rechtsbijstandsverzekeraar van het slachtoffer nadere medische informatie verstrekt aan de hand van onder meer de hieronder genoemde brieven van behandelende artsen en de behandelende fysiotherapeut.
De behandelend traumachirurg heeft bij brief van 21 september 2016 bericht dat de MRI van de rechterknie verdenking toonde op een ruptuur van het laterale collaterale ligament, op een volledige ruptuur van de voorste kruisband en een partiële ruptuur van de achterste kruisband.
De behandelend orthepedisch chirurg heeft bij brief van 6 september 2016 bericht dat het behandelplan bestaat uit 6 weken gipsimmobilisatie in een gipskoker met redressie van de stand. Na deze 6 weken zal hij gaan starten met intensieve fysiotherapie.
De behandelend fysiotherapeut heeft in een ongedateerde brief meegedeeld dat er bij
de intake op 23 september 2016 sprake bleek te zijn van een klachtenpatroon van de VKB en de postero laterale hoek rechts. De mobiliteit van de knie is beperkt in de richting van flexie en extensie. De stabiliteit van de knie is minimaal. Het looppatroon is beperkt.
De behandelend orthopedisch chirurg heeft bij brief van 19 december 2016 bericht dat hij het slachtoffer eenmalig heeft gezien op 25 november 2016. Er is sprake van een status van een knieluxatie KD-3 achterste kruisband, voorste kruisband en postero laterale instabiliteit. Hem is gezien de ernst van het letsel afgeraden te voetballen of te hardlopen.
In zijn schriftelijke slachtofferverklaring heeft het slachtoffer aangegeven dat hij als gevolg van het opgelopen letsel een half jaar school heeft gemist, een paar maanden bedlegerig is geweest en heeft moeten revalideren.
Bewijsoverwegingen.
Ten aanzien van het meer subsidiair ten laste gelegde :
Schuld
Aan verdachte is meer subsidiair overtreding van artikel 6 WVW 1994 ten laste gelegd.
Bij de beoordeling of schuld aan het verkeersongeval uit de gebezigde bewijsmiddelen kan worden afgeleid komt het aan op het geheel van gedragingen van de verdachte, de aard en ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Niet valt in zijn algemeenheid aan te geven of één verkeersovertreding voldoende kan zijn voor de bewezenverklaring van aanmerkelijke onoplettendheid en/of onachtzaamheid en dus van schuld ex art. 6 WVW 1994. Daarvoor zijn verschillende factoren van belang, zoals de aard en de concrete ernst van de verkeersovertreding en de omstandigheden waaronder die overtreding is begaan. Niet reeds uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer, kan worden afgeleid dat sprake is van schuld in vorenbedoelde zin.
Bij de beoordeling van de vraag of er in de onderhavige zaak sprake is van schuld in de zin van artikel 6 WVW 1994, neemt de rechtbank het navolgende in aanmerking.
Uit de bewijsmiddelen volgt dat verdachte onderweg was naar een prio-1 melding in het uitgaansgebied van Eindhoven. Verdachte reed met zijn dienstvoertuig via de calamiteitenroute over het voetgangersgebied aan het Stratumseind ter hoogte van vier inzinkpalen in het trottoir. Twee van de vier palen waren naar beneden. Verdachte reed tussen het uitgaanspubliek en paste zijn snelheid aan op deze situatie door stapvoets te rijden. Op enig moment werd zijn weg belemmerd doordat er een groepje personen, onder wie het latere slachtoffer, voor zijn dienstvoertuig stond. Verdachte is voor hen gestopt en heeft hen in de gelegenheid gesteld opzij te stappen en de doorgang vrij te maken. Op het moment dat verdachte - zoals hierna zal blijken: ten onrechte - de indruk had dat de weg vrij was, is verdachte doorgereden. Hierbij heeft hij eerst nog een stuurbeweging naar rechts gemaakt, naar eigen zeggen teneinde één van de niet in het wegdek verzonken palen - die zich links van hem bevonden - te ontwijken. Toen verdachte weer ging rijden, bevond het slachtoffer zich nog rechts vóór het dienstvoertuig. Verdachte heeft het slachtoffer geheel over het hoofd gezien en heeft het slachtoffer met het dienstvoertuig aangereden. Hierdoor is het slachtoffer ten val gekomen en is verdachte met zijn dienstvoertuig over het been van het slachtoffer heen gereden.
Verdachte heeft naar het oordeel van de rechtbank onder de gegeven omstandigheden aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend gehandeld door, rijdend in zijn dienstvoertuig over een voetgangersgebied, tussen het uitgaanspubliek, het slachtoffer over het hoofd te zien, hem niet voldoende in staat te stellen opzij te stappen en de doorgang vrij te maken, naar rechts te sturen en door te rijden terwijl de weg niet vrij was.
De rechtbank overweegt dat van verdachte, zeker in zijn functie van politieman, in de gegeven omstandigheden mocht worden verwacht dat hij, rijdend over een voetgangers-gebied, de grootst mogelijke voorzichtigheid had betracht bij het passeren van publiek te voet. De rechtbank overweegt dat de nadelige gevolgen voorzienbaar waren en dat verdachte in de gegeven situatie anders had kunnen en moeten handelen dan hij gedaan heeft, bijvoorbeeld door langer te wachten alvorens door te rijden, het slachtoffer [meer] gelegenheid te geven opzij te stappen en de doorgang vrij te maken, het slachtoffer aan te spreken of te claxonneren naar het slachtoffer en desnoods uit het voertuig te stappen. De rechtbank acht de gedragingen van verdachte dan ook verwijtbaar.
De bewijsverweren die de verdediging op dit punt heeft aangevoerd zijn hiermee verworpen.
Letsel
De rechtbank is van oordeel dat er sprake is van een causaal verband tussen de verweten gedraging en het verkeersongeval alsmede tussen het verkeersongeval en het letsel van het slachtoffer. Als gevolg van het aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend handelen van verdachte is er immers een botsing ontstaan tussen het dienstvoertuig van verdachte en het slachtoffer, waardoor het slachtoffer letsel heeft opgelopen aan zijn rechterbeen. Nu het dossier geen zakelijke medische verklaring bevat waaruit afgeleid kan worden dat er - overeenkomstig de geldende jurisprudentie op dit punt - sprake is van zwaar lichamelijk letsel, kwalificeert de rechtbank het letsel van het slachtoffer - zoals omschreven in de medische verklaring en bovengenoemde brieven met nadere medische informatie - als zodanig lichamelijk letsel dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van normale bezigheden is ontstaan.
Overige
De overige door de verdediging gevoerde verweren ten aanzien van het meer subsidiair ten laste gelegde feit merkt de rechtbank aan als bewijsverweren. Deze verweren worden weerlegd door de inhoud van de bewijsmiddelen.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte:
T.a.v. meer subsidiair:
op 07 augustus 2016 te Eindhoven als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (auto), daarmede rijdende over de weg, het Stratumseind, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend
met de door hem bestuurde auto in een voetgangersgebied te rijden alwaar zich toen diverse voetgangers bevonden en daarbij in de richting van een zich in genoemd voetgangersgebied bevindende voetganger genaamd [slachtoffer] te rijden en daarbij onvoldoende afstand tot genoemde [slachtoffer] te houden en zonder die [slachtoffer] voldoende in staat te stellen om opzij te stappen en de doorgang vrij te maken en met de door hem bestuurde auto een beweging naar rechts te maken en tegen die [slachtoffer] aan te rijden waardoor die [slachtoffer] ten val is gekomen en vervolgens over het been van die [slachtoffer] te rijden,
waardoor een ander genaamd [slachtoffer] zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit. Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straffen.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan verdachte ter zake van het onder 1 primair ten laste gelegde feit wordt opgelegd een gevangenisstraf van 90 dagen waarvan 89 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. Daarnaast dient aan verdachte te worden opgelegd een taakstraf van 180 uur subsidiair 90 dagen vervangende hechtenis.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft de rechtbank verzocht bij een eventuele strafoplegging rekening te houden met de omstandigheid dat verdachte niet eerder met politie en justitie in aanraking is geweest ter zake van enig misdrijf. Ook is verzocht rekening te houden met de omstandigheid dat verdachte ruim zeven maanden uit zijn functie geschorst is geweest en dat hem voorwaardelijk ontslag met een proeftijd van 2 jaar is aangezegd. Dit heeft op verdachte en zijn gezin een enorme impact gehad. Daarnaast dient rekening gehouden te worden met de omstandigheid dat verdachte onder stressvolle omstandigheden beheerst rijgedrag heeft vertoond.
Het oordeel van de rechtbank.
Algemeen
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het veroorzaken van een verkeersongeval. Hierdoor is aan het slachtoffer lichamelijk letsel toegebracht en is hij enige tijd in zijn bewegingsvrijheid beperkt geweest. Uit de schriftelijke slachtofferverklaring blijkt dat het slachtoffer ook nu nog steeds de gevolgen ondervindt van het ongeval. De rechtbank rekent dit verdachte aan. De rechtbank slaat echter ook acht op de omstandigheid dat verdachte beheerst rijgedrag heeft vertoond onder de hectische omstandigheden waarin hij zich bevond. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. De rechtbank houdt bij de strafbepaling ook rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Daarnaast heeft de rechtbank bij haar beslissing over de strafsoort en de hoogte van de straf aansluiting gezocht bij de binnen de rechtspraak ontwikkelde oriëntatiepunten. De oriëntatiepunten dienen als vertrekpunt bij het bepalen van de straf.
Strafmatigende omstandigheden
De rechtbank slaat acht op de omstandigheid dat verdachte reeds op andere wijze is getroffen door de gevolgen van het door hem gepleegde strafbare feit, in die zin dat verdachte zeven maanden buiten functie is gesteld en hem voorwaardelijk ontslag is aangezegd, zijnde de op een na zwaarste disciplinaire maatregel die aan een politieagent kan worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank rekening met de omstandigheid dat verdachte er blijk van heeft gegeven dat hij de ernst van het door hem aan zijn slachtoffer aangedane leed inziet en dat hij meeleeft met het slachtoffer. Verdachte heeft een blanco strafblad en voor de uitoefening van zijn functie als politieagent is hij in sterke mate afhankelijk van zijn rijbevoegdheid.
De strafsoort, strafmaat en strafmodaliteit
De rechtbank zal een lichtere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, nu de door de officier van justitie gevorderde straf ziet op een veroordeling van het primair ten laste gelegde, waarvan verdachte zal worden vrijgesproken. De rechtbank is van oordeel dat de op te leggen straf de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt. De rechtbank zal afwijken van de binnen de rechtspraak ontwikkelde oriëntatiepunten, nu zij de oplegging van een onvoorwaardelijke rij-ontzegging onder de gegeven omstandigheden niet passend acht.
Alle feiten en omstandigheden tegen elkaar afwegend is de rechtbank van oordeel dat oplegging van een taakstraf voor de duur van 60 uur passend en geboden is. Voor het geval de verdachte de taakstraf niet naar behoren vervult, zal de rechtbank bevelen dat aan hem vervangende hechtenis zal worden opgelegd voor de hierna te vermelden duur. De rechtbank gaat ervan uit dat de reclassering een passende invulling zal kunnen geven aan deze taakstraf en hierbij rekening houdt met de functie van verdachte als politieagent.
Daarnaast zal de rechtbank verdachte een voorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen opleggen voor de duur van 4 maanden met een proeftijd van 2 jaren. De rechtbank beoogt hiermee enerzijds de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit tot uitdrukking te brengen en anderzijds door invloed uit te oefenen op het gedrag van de verdachte het door verdachte opnieuw plegen van een strafbaar feit tegen te gaan.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
Wetboek van Strafrecht art. 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 91.
Wegenverkeerswet 1994 art. 6, 175, 176, 179.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:
Spreekt verdachte vrij van het primair en subsidiair ten laste gelegde feit.
Verklaart het meer subsidiair ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:
T.a.v. meer subsidiair:

Overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander lichamelijk letsel wordt toegebracht
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straffen.
T.a.v. meer subsidiair:

Taakstrafvoor de duur van
60 urensubsidiair 30 dagen hechtenis

Ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen(bromfietsen daaronder begrepen) voor de duur van
4 maanden voorwaardelijkmet een proeftijd van 2 jaren
Stelt als algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. B.A.J. Zijlstra, voorzitter,
mr. P.J.H. Van Dellen en mr. M. Senden, leden,
in tegenwoordigheid van mr. F.E.M. de Haas, griffier,
en is uitgesproken op 28 maart 2017.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt – tenzij anders vermeld – bedoeld een proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Waar wordt verwezen naar bijlagen betreffen dit de bijlagen bij het proces-verbaal van de Rijksrecherche, dossiernummer: 20160075, onderzoeksnaam: Leonessa, gesloten op 5 oktober 2016, aantal doorgenummerde pagina’s: 259 alsmede het aanvullend proces-verbaal van de Rijksrecherche, dossiernummer: 20160075, onderzoeksnaam: Leonessa, gesloten op 11 oktober 2016.