ECLI:NL:RBOBR:2017:1762

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
27 maart 2017
Publicatiedatum
27 maart 2017
Zaaknummer
01/865163-16
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot afpersing door meerderjarige verdachte met minderjarigen

Op 27 maart 2017 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een meerderjarige verdachte die samen met drie minderjarigen heeft geprobeerd een cafetaria in Deurne te overvallen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar was, maar dat dit niet verhinderde dat zij een actieve rol had gespeeld in de poging tot afpersing. De feiten vonden plaats op 26 november 2016, toen de verdachte en haar mededaders met een vuurwapen en bedekte gezichten de cafetaria binnengingen met de intentie om geld en goederen te stelen. Tijdens de overval werd geweld gebruikt, wat leidde tot een verwonding van een vierjarig kind. De rechtbank achtte de verdachte schuldig aan poging tot afpersing en legde een gevangenisstraf op van één jaar, waarvan 331 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar, en een taakstraf van 240 uur. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder haar psychologische situatie, en de impact van de overval op de slachtoffers. De vorderingen van de benadeelde partijen werden gedeeltelijk toegewezen, met schadevergoedingen voor de slachtoffers.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Team strafrecht
Parketnummer: 01/865163-16
Datum uitspraak: 27 maart 2017
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [1985] ,
wonende te [woonplaats] , [adres 1] .
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 13 maart 2017. De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 7 februari 2017. Aan verdachte is ten laste gelegd dat
zij op of omstreeks 26 november 2016 te Deurne ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening weg te nemen in/uit [cafetaria] geld en/of goederen van haar/hun gading, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of haar mededaders, en daarbij die voorgenomen diefstal te doen voorafgaan, te doen vergezellen en/of te doen volgen van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 2] , te plegen met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden, gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan haar mededaders hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, tezamen en in vereniging met haar mededader(s), althans alleen, [cafetaria] is binnengegaan, terwijl zij, verdachte, en/of haar mededaders daarbij haar/hun gezicht had(den) bedekt met een (bivak)muts, en/of dreigend een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, op die [slachtoffer 2] heeft gericht en/of (daarbij) heeft geroepen dat het een overval was en/of dreigend tegen een op de vitrine staand reclamebord heeft geslagen (waardoor deze tegen het vierjarige dochtertje van die [slachtoffer 2] kwam, die daardoor aan haar neus gewond werd), terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid
en/of/althans
zij op of omstreeks 26 november 2016 te Deurne ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen in [cafetaria] door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] , te dwingen tot de afgifte van geld en/of goederen van haar/hun gading, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of haar mededaders, tezamen en in vereniging met haar mededader(s), althans alleen, [cafetaria] is binnengegaan, terwijl zij, verdachte, en/of haar mededaders daarbij haar/hun gezicht had(den) bedekt met een (bivak)muts, en/of dreigend een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, op die [slachtoffer 2] heeft gericht en/of (daarbij) heeft geroepen dat het een overval was en/of dreigend tegen een op de vitrine staand reclamebord heeft geslagen (waardoor deze tegen het vierjarige dochtertje van die [slachtoffer 2] kwam, die daardoor aan haar neus gewond werd), terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten en/of omissies voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

De bewijsmiddelen en de beoordeling daarvan.

Het standpunt van de officier van justitie.
Het subsidiair ten laste gelegde is wettig en overtuigend bewezen. Verdachte heeft samen met drie anderen geprobeerd een overval te plegen op de cafetaria van de [familie] . Dit blijkt uit de verklaring van aangeefster en de verklaringen van verdachte en haar mededaders tijdens de verhoren bij de politie. Aangeefster verklaart dat er een rugtas geopend werd voorgehouden door verdachte en haar mededaders. Daaruit kan worden afgeleid dat de aangevers daar het geld in moesten doen. Dat betekent dat sprake is van afpersing.
Het standpunt van de verdediging.
Het ten laste gelegde kan worden bewezen, met uitzondering van het oogmerk van toe-eigening. Verdachte wist niet wat er zou gaan gebeuren en is door de mededaders meegesleept. Eén van de mededaders heeft haar een panty gegeven om over haar hoofd te trekken. Omdat het oogmerk van verdachte niet bewezen kan worden, dient vrijspraak te volgen.
De bewijsmiddelen [1] .

De verklaring van verdachte ter terechtzitting

Ik heb wel eens tegen [medeverdachte 1] gezegd dat ik geld nodig had. Op 26 november 2016 heb ik [medeverdachte 1] en twee vrienden van hem op Vreekwijk ontmoet. Er is geloof ik wel iets over een overval gezegd toen. We zijn die avond naar de Chinese frietzaak gegaan. Ik kreeg van een van de jongens een panty. Die heb ik over mijn hoofd gedaan. daarna zijn wij naar binnen gegaan. Iemand van ons had een wapen bij zich.
De verklaringen van [slachtoffer 1] , aangeefster, van 27 november 2016 [pag. 176 t/m 179].
Ik ben samen met mijn man [slachtoffer 2] eigenaar van [cafetaria] , gevestigd aan de [adres 2] te Deurne. Op zaterdagavond 26 november 2016 omstreeks 21.20 uur bevonden wij ons in de cafetaria. De cafetaria was geopend. Mijn man was op dat moment in de cafetaria. Ook onze dochter [slachtoffer 3] van 4 jaar liep bij mijn man.
Op dat moment hoorde ik opeens enkele keren vanuit de cafetaria ‘overval’ roepen. Ik keek op en zag via de doorgang van keuken naar cafetaria 3 personen nabij de vitrine staan. Ik zag dat hun gezichten bedekt waren met mutsen. Ik zag een persoon met een pistool in zijn hand staan. Deze persoon wees dit pistool in de richting van mijn man. Ik riep vervolgens in de Chinese taal naar mijn man “dit is een overval”. Toen ik het cafetariagedeelte inliep, zag ik nog een vierde persoon staan. Toen de 4 personen de cafetaria verlieten, zag ik bij het vertrek dat de persoon rechts naast de persoon met het pistool met zijn hand tegen een reclameplaat, A4-formaat in hardplastic behuizing welke op de vitrine stond, sloeg. Deze plaat raakte mijn dochter [slachtoffer 3] . Zij liep hierdoor een bloedneus op.
De verklaring van [medeverdachte 1] tijdens het verhoor van 10 januari 2017 [pag. 66 t/m 73].
Ik was de dag voor de overval bij [verdachte] . We hadden het voor de grap over een overval. De volgende dag belde ze mij om te vragen of het nog doorging. Ik heb dat aan [medeverdachte 2] verteld en hij heeft [medeverdachte 3] gevraagd. Ik ging die [verdachte] ophalen op het station. We zijn toen bij Vreekwijk een plan gaan maken. We hebben besproken hoe laat we de overval zouden plegen, wie wat zou doen, hoe de buit zou worden verdeeld en hoe we weg zouden vluchten. De andere twee hebben [verdachte] uitgelegd wat ze moest doen tijdens de overval.
De verklaring van [medeverdachte 2] tijdens het verhoor van 12 januari 2017 [pag. 37 t/m 45].
[medeverdachte 1] vertelde mij op de dag van de overval dat hij samen met “die vrouw” een overval zou plegen en vroeg of ik mee wilde doen. Ik heb ja gezegd en ik heb [medeverdachte 3] gevraagd om mee te doen. [medeverdachte 3] zei toen dat hij ook wel mee ging. We gingen naar binnen. Die vrouw begon te schreeuwen. [medeverdachte 3] richtte het pistool. Die vrouw wilde bij [medeverdachte 3] het pistool uit zijn hand trekken maar deze trok terug. Toen sloeg [medeverdachte 1] het bordje van de toonbank af. Toen kwam de vrouw met een mes uit de keuken. Daar schrokken wij van en wij zijn gaan rennen. Van te voren is afgesproken waar we elkaar zouden ontmoeten en waar we ons zouden omkleden. Ook is afgesproken dat de buit verdeeld zou worden. [medeverdachte 1] stelde voor de cafetaria te overvallen.
Het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte samen met haar mededaders op 26 november 2016 heeft geprobeerd een overval te plegen op [cafetaria] , gelegen aan de [adres 2] te Deurne. Verdachte heeft zelf ook bekend dat zij bij de overval aanwezig was en daar een aandeel in had.
Dat verdachte niet zou hebben geweten dat er een overval zou worden gepleegd en zij daarop dus geen oogmerk zou hebben gehad, acht de rechtbank ongeloofwaardig. Uit de bewijsmiddelen volgt dat verdachte op de middag van de overval naar Vreekwijk is gegaan. Verdachte verklaart ter zitting dat er toen wel iets over een overval is gezegd, maar dat ze het allemaal niet zo serieus nam. Die uitleg is naar het oordeel van de rechtbank ongeloofwaardig, zeker gelet op de verklaring van [medeverdachte 1] dat verdachte die bewuste middag juist naar Vreekwijk was gekomen om met haar mededaders over de overval te spreken. De verklaring van [medeverdachte 1] wordt ondersteund door de verklaring van [medeverdachte 2] . Bovendien is verdachte ook volgens haar eigen verklaring ’s avonds op de afgesproken tijd met de mededaders op pad gegaan en heeft zij een panty over haar hoofd heen getrokken voordat ze bij [cafetaria] naar binnen ging. . Daaruit volgt naar het oordeel van de rechtbank dat ook bij haar het oogmerk bestond een overval te plegen.
Evenals de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank van oordeel dat het handelen van verdachte en haar mededaders als poging tot afpersing moet worden gekwalificeerd.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen komt de rechtbank tot het oordeel dat het navolgende wettig en overtuigend is bewezen.
Verdachte is op 26 november 2016 te Deurne ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk om zich en anderen wederrechtelijk te bevoordelen in [cafetaria] door geweld en bedreiging met geweld [slachtoffer 2] , te dwingen tot de afgifte van geld en/of goederen van hun gading, toebehorende aan [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] , tezamen en in vereniging met haar mededaders, [cafetaria] binnengegaan, terwijl zij, verdachte, en haar mededaders daarbij hun gezicht hadden bedekt met een bivakmuts en dreigend een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, op die [slachtoffer 2] heeft gericht en daarbij heeft geroepen dat het een overval was en dreigend tegen een op de vitrine staand reclamebord heeft geslagen waardoor dit reclamebord tegen het vierjarige dochtertje van die [slachtoffer 2] kwam, die daardoor aan haar neus gewond werd, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit. Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf en/of maatregel.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie vordert dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 120 dagen met aftrek van voorarrest, waarvan 86 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar en een taakstraf van 100 uur subsidiair 50 dagen hechtenis. Tevens vordert de officier van justitie dat de onder verdachte in beslag genomen hamer verbeurd wordt verklaard en dat de overige onder verdachte in beslag genomen voorwerpen aan haar terug worden gegeven.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
In het geval de rechtbank tot een veroordeling mocht komen, heeft de raadsman bepleit verdachte te veroordelen tot een taakstraf van 80 uur subsidiair 40 dagen hechtenis en een gevangenisstraf van 68 dagen met aftrek, waarvan 34 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
Verdachte heeft samen met anderen geprobeerd een cafetaria te overvallen. Bij deze overval is gebruik gemaakt van een op een vuurwapen gelijkend voorwerp. Een overval, zeker wanneer daarbij geweld wordt gebruikt, is voor de slachtoffers een bijzonder traumatische ervaring. Uit de schriftelijke slachtofferverklaring van aangeefster blijkt dat het voorval een enorme impact heeft gehad op haar, haar partner en hun kind. Overvallen leiden bovendien tot gevoelens van onveiligheid en angst in de samenleving. Verdachte heeft met die gevoelens geen rekening gehouden toen zij besloot op een gewelddadige manier snel aan geld te willen komen.
Kijkend naar de persoon van verdachte houdt de rechtbank rekening met de persoonlijke omstandigheden van verdachte zoals daarvan is gebleken uit het door psycholoog Keppel op 21 februari 2017 uitgebrachte rapport, de nagezonden toelichting van de psycholoog in het
e-mailbericht van 7 maart 2017 en het reclasseringsadvies van 6 maart 2017. Meer in het bijzonder houdt de rechtbank er rekening mee dat de psycholoog heeft geadviseerd om - indien tot een bewezenverklaring wordt beslist - het door verdachte gepleegde strafbare feit in verminderde mate aan haar toe te rekenen. De rechtbank zal dit advies overnemen.
Verdachte is voorts zelf getroffen door de gevolgen van het door haar gepleegde strafbare feit, in die zin dat zij haar huurwoning is kwijtgeraakt en haar dochter niet langer bij haar woont.
Bij haar beslissing over de strafsoort en de hoogte van de straf heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij de binnen de rechtspraak ontwikkelde oriëntatiepunten. De oriëntatiepunten dienen als vertrekpunt bij het bepalen van de straf.
De rechtbank zal een zwaardere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, omdat de rechtbank van oordeel is dat de gevorderde straf de ernst van het bewezen verklaarde onvoldoende tot uitdrukking brengt en de officier van justitie bij de eis met name onvoldoende oog heeft gehad voor het feit dat verdachte anders dan haar mededaders meerderjarig is en er voor haar om die reden andere kaders gelden.
De rechtbank is van oordeel dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf zoals hierna zal worden vermeld. De rechtbank zal deze gevangenisstraf voor een gedeelte voorwaardelijk opleggen om verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen en om de ernst van het bewezen verklaarde feit tot uitdrukking te brengen.
Daarnaast acht de rechtbank oplegging van de maximaal toelaatbare taakstraf passend en geboden. Voor het geval de verdachte de taakstraf niet naar behoren vervult, zal de rechtbank bevelen dat aan haar vervangende hechtenis zal worden opgelegd voor de hierna te vermelden duur.

Conclusie
Alle feiten en omstandigheden tegen elkaar afwegend, is de rechtbank van oordeel dat
oplegging van een gevangenisstraf van één jaar met aftrek van voorarrest, waarvan 331 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar, en een taakstraf van 240 uur subsidiair 120 dagen hechtenis, passend en geboden is.

Beslag.

De rechtbank zal de teruggave gelasten van de in het dictum nader te noemen in beslag genomen voorwerpen aan verdachte, nu naar het oordeel van de rechtbank het belang van strafvordering zich niet meer verzet tegen de teruggave van de inbeslaggenomen goederen.

De vorderingen van de benadeelde partijen.

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie is van mening dat de vordering van de benadeelde partijen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] elk tot een bedrag van € 1.000,-- en de vordering van benadeelde partij [slachtoffer 3] tot een bedrag van € 500,-- kunnen worden toegewezen en dat de benadeelde partijen in het restant van hun vordering niet-ontvankelijk moeten worden verklaard, omdat behandeling van dit deel van de vorderingen een onevenredige belasting van dit strafgeding zou opleveren.
Daarnaast dient voor het toe te wijzen bedrag de schadevergoedingsmaatregel te worden opgelegd. Het toe te wijzen bedrag vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de pleegdatum van 26 november 2016 tot de dag der voldoening. Verdachte en haar mededaders dienen hoofdelijk aansprakelijk te worden gesteld voor de vergoeding van de toegewezen schadevergoedingen.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partijen niet-ontvankelijk in de vordering moeten worden verklaard, omdat de vorderingen onvoldoende zijn onderbouwd. Mocht de rechtbank de benadeelde partijen wel ontvankelijk achten, dan dient de toe te wijzen schadevergoeding aanzienlijk te worden gematigd.
Beoordeling.
De rechtbank acht toewijsbaar, als rechtstreeks door het bewezen verklaarde feit toegebrachte schade, een immateriële schadevergoeding van € 800,-- aan [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en van € 400,-- aan [slachtoffer 3] .
De rechtbank acht het gelet op de minderjarigheid van de mededaders van verdachte onwenselijk om hen hoofdelijk aansprakelijk te houden voor de betaling van deze schadevergoeding. Het toe te wijzen bedrag zal de rechtbank daarom gelijkelijk over verdachte en haar mededaders verdelen. Dat betekent dat de rechtbank in deze zaak een bedrag van € 200,- zal toewijzen aan [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en een bedrag van € 100,- aan [slachtoffer 3] , telkens vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 26 november 2016 tot aan de dag der algehele voldoening.
De rechtbank zal de benadeelde partijen niet-ontvankelijk verklaren in het overige deel van de vorderingen, omdat de rechtbank van oordeel is dat behandeling van dit deel van de vorderingen een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. De benadeelde partijen kunnen dit onderdeel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partijen tot op heden begroot op nihil. Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal voor de toegewezen bedragen tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan de slachtoffers bevordert. Het toe te wijzen bedrag vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 26 november 2016 tot de dag der algehele voldoening. Ook de schadevergoedingsmaatregel zal de rechtbank niet hoofdelijk opleggen.
Aangezien aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat als verdachte heeft voldaan aan haar verplichting tot betaling aan de Staat daarmee haar verplichting tot betaling aan de benadeelde partij komt te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan haar verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, daarmee haar verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 24c, 27, 36f, 45, 57, 60a, 312 en 317 van het Wetboek van Strafrecht.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:
verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven;
verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt haar daarvan vrij;
Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:
poging tot afpersing terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
legt op de volgende straffen en maatregelen.
 een
gevangenisstrafvoor de duur
van één jaar.
Beveelt dat de tijd die veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze gevangenisstraf in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van deze gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Bepaalt dat een gedeelte van deze gevangenisstraf groot
331 [driehonderd eenendertig dagen] niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd van twee jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
 een
taakstrafvoor de duur
van 240 uren[tweehonderd veertig uren], te vervangen door 120 dagen hechtenis indien veroordeelde deze taakstraf niet of niet naar behoren verricht.

Maatregel van schadevergoeding van € 200,-- subsidiair 4 dagen hechtenis.
Legt aan verdachte de verplichting op tot betaling van een bedrag van € 200,-- (tweehonderd euro) aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1] , bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 4 dagen hechtenis. De toepassing van deze vervangende hechtenis heft de hiervoor genoemde betalingsverplichting niet op. Het toegewezen bedrag, bestaande uit immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 26 november 2016 tot aan de dag der algehele voldoening.

Maatregel van schadevergoeding van € 200,-- subsidiair 4 dagen hechtenis.
Legt aan verdachte de verplichting op tot betaling van een bedrag van € 200,-- (tweehonderd euro) aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 2] , bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 4 dagen hechtenis. De toepassing van deze vervangende hechtenis heft de hiervoor genoemde betalingsverplichting niet op. Het toegewezen bedrag, bestaande uit immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 26 november 2016 tot aan de dag der algehele voldoening.

Maatregel van schadevergoeding van € 100,-- subsidiair 2 dagen hechtenis.
Legt aan verdachte de verplichting op tot betaling van een bedrag van € 100,-- (honderd euro) aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 3] , bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 2 dagen hechtenis. De toepassing van deze vervangende hechtenis heft de hiervoor genoemde betalingsverplichting niet op. Het toegewezen bedrag, bestaande uit immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 26 november 2016 tot aan de dag der algehele voldoening.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] :
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling van een bedrag van € 200,-- (tweehonderd euro) aan de benadeelde partij [slachtoffer 1] . Het toegewezen bedrag, bestaande uit immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 26 november 2016 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat de benadeelde partij in het overige deel van de vordering niet-ontvankelijk is.
Veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot heden begroot op nihil. Veroordeelt verdachte verder in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Indien de verdachte heeft voldaan aan haar verplichting tot betaling aan de Staat komt, daarmee haar verplichting tot betaling aan de benadeelde partij te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan haar verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, komt daarmee haar verplichting tot betaling aan de Staat te vervallen.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] :
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling van een bedrag van € 200,-- (tweehonderd euro) aan de benadeelde partij [slachtoffer 2] . Het toegewezen bedrag, bestaande uit immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 26 november 2016 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat de benadeelde partij in het overige deel van de vordering niet-ontvankelijk is.
Veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot heden begroot op nihil. Veroordeelt verdachte verder in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Indien de verdachte heeft voldaan aan haar verplichting tot betaling aan de Staat komt, daarmee haar verplichting tot betaling aan de benadeelde partij te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan haar verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, komt daarmee haar verplichting tot betaling aan de Staat te vervallen.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3] :
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling van een bedrag van € 100,-- (honderd euro) aan de benadeelde partij [slachtoffer 3] . Het toegewezen bedrag, bestaande uit immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 26 november 2016 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat de benadeelde partij in het overige deel van de vordering niet-ontvankelijk is.
Veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot heden begroot op nihil. Veroordeelt verdachte verder in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Indien de verdachte heeft voldaan aan haar verplichting tot betaling aan de Staat komt, daarmee haar verplichting tot betaling aan de benadeelde partij te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan haar verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, komt daarmee haar verplichting tot betaling aan de Staat te vervallen.
Beslissing over de in beslag genomen goederen.
Gelast de teruggave aan verdachte van de onder haar in beslag genomen voorwerpen, te weten: een X-box, voorzien van stroomkabels en twee controllers, een handschoen merk Stanno, twee zwarte telefoons merk Samsung, een laptop merk Compaq met adapter en stroomkabel, een tablet merk Qware, een witte telefoon merk LG, een beige rugzak met twee groene vlakken aan de voorzijde met inhoud [een flesje energydrink en een steentje met de tekst aan de voorzijde "Ferid" en aan de achterzijde "minder booz”] en een zwarte sporttas voorzien van opdruk Chingford Academies Trust met inhoud [witte sportschoenen maat 40 merk Nike, een zwarte Adidas trainingsbroek maat L met witte strepen aan de zijkanten en een hamer].
Dit vonnis is gewezen door:
mr. H.M. Hettinga, voorzitter,
mr. H.A. van Gameren en mr. A.C. Palmboom, leden,
in tegenwoordigheid van H.A. van Neerven, griffier,
en is uitgesproken op 27 maart 2017.

Voetnoten

1.Tenzij anders vermeld wordt bij de aanduiding van de bewijsmiddelen verwezen naar de paginanummers uit het dossier van de politie Oost-Brabant, districtsrecherche Helmond, BVH-nummer 2016261231, afgesloten op 27 januari 2016.