ECLI:NL:RBOBR:2017:1707

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
21 maart 2017
Publicatiedatum
23 maart 2017
Zaaknummer
16_3164
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie van een jonggehandicapte in het kader van de Wajong 2015

In deze uitspraak van de Rechtbank Oost-Brabant, gedateerd 21 maart 2017, is de zaak behandeld van eiseres die een Wajong-uitkering aanvroeg. De rechtbank gaat uit van de feiten dat eiseres, geboren op 22 april 1998, op 11 december 2015 een aanvraag indiende voor een Wajong-uitkering. Het primaire besluit van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, dat de aanvraag afwees, werd op 12 april 2016 genomen. Eiseres stelde dat de vastgestelde belastbaarheid niet correct was en dat er een motiveringsgebrek was in de beoordeling van haar arbeidsvermogen. De rechtbank oordeelt dat de verweerder, door gebruik te maken van de Sociaal Medische Beoordeling Arbeidsvermogen (SMBA)-systematiek en het Methode Ondersteunend Instrument (MOI), voldoende gemotiveerd heeft aangetoond dat eiseres mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft. De rechtbank concludeert dat er geen reden is om te twijfelen aan de vastgestelde belastbaarheid van eiseres en dat de afwijzing van de Wajong-uitkering terecht is. Het beroep van eiseres wordt ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn op de hoogte gesteld van de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 16/3164

uitspraak van de meervoudige kamer van 21 maart 2017 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. S.J.L.M. van den Reek),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: E.AM. Vervoort-ter Haar).

Procesverloop

Bij besluit van 12 april 2016 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres om een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong 2015) afgewezen.
Bij besluit van 9 september 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 februari 2017. Eiseres is in persoon verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten. Eiseres is geboren op 22 april 1998. Zij heeft op 11 december 2015 een Wajong-uitkering aangevraagd.
2. Bij het bestreden besluit stelt verweerder zich op het standpunt dat eiseres mogelijkheden tot arbeidsparticipatie (arbeidsvermogen) heeft en daarom geen recht heeft op een Wajong-uitkering.
3. Met de inwerkingtreding van de Invoeringswet Participatiewet (Stb. 2014, 270 en 271) per 1 januari 2015 is de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Wajong 2010) gewijzigd in de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong 2015). De Wajong 2015 is alleen toegankelijk voor jonggehandicapten die duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie hebben.
4. Ingevolge artikel 1a:1, eerste lid, van de Wajong 2015 is de jonggehandicapte in de zin van dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen de ingezetene die:
op de dag waarop hij achttien jaar wordt als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft;
na de in onderdeel a bedoelde dag als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft en in het jaar, onmiddellijk voorafgaand aan de dag waarop dit is ingetreden, gedurende ten minste zes maanden studerende was.
5. Ingevolge artikel 1a:1, vierde lid, van de Wajong 2015 wordt onder duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie verstaan de situatie waarin de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie zich niet kunnen ontwikkelen.
6. De beoordeling van de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie wordt ingevolge het zesde lid, van artikel 1a:1 van de Wajong 2015 gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en voor zover nodig een arbeidskundig onderzoek.
7. Ingevolge artikel 1a, aanhef, eerste lid, van het Schattingsbesluit heeft betrokkene geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie als bedoeld in de artikelen 1a:1, eerste lid, van de Wajong, indien hij:
geen taak kan uitvoeren in een arbeidsorganisatie;
niet over basale werknemersvaardigheden beschikt;
niet aaneengesloten kan werken gedurende ten minste een periode van een uur; of
niet ten minste vier uur per dag belastbaar is, tenzij hij ten minste twee uur per dag belastbaar is en in staat is per uur ten minste een bedrag te verdienen dat gelijk is aan het minimumloon per uur.
8. Voor de beoordeling of eiseres aan genoemde voorwaarden voldoet, maakt verweerder gebruik van de Sociaal Medische Beoordeling Arbeidsvermogen (SMBA)-systematiek.
Bij deze beoordeling staat de ‘International Classification of Functioning, Disability and Health’ centraal, waarmee het menselijk functioneren kan worden beschreven vanuit drie verschillende perspectieven: 1. functies (mentale of fysieke stoornissen); 2. activiteiten (beperkingen) en 3. participatie. Als kennis- en beoordelingsondersteunend instrument maakt verweerder daarbij gebruik van het Methode Ondersteunend Instrument (MOI), waarin een vastgesteld ICF-begrippenkader is vastgesteld waarmee de samenhang en wisselwerking tussen de drie perspectieven inzichtelijk wordt gemaakt. Verder heeft verweerder voor het toepassen van de SMBA-systematiek het ‘Compendium Participatiewet’ vastgesteld. Blijkens de toelichting betreft dit Compendium deels een werkinstructie/naslagwerk en deels een beschrijving van verweerders beleid.
9. Eiseres stelt dat uit de rapportages van de arbeidsdeskundigen niet kan worden opgemaakt of bij de analyse van het arbeidsvermogen gebruik is gemaakt van het MOI. Evenmin kan zij daardoor controleren of verweerder conform het MOI heeft gehandeld. Daardoor kleeft aan het bestreden besluit een motiveringsgebrek.
10. De rechtbank acht het allereerst aanvaardbaar dat bij de sociaal-medische beoordeling van het arbeidsvermogen gebruikt wordt gemaakt van het MOI als ondersteunend instrument. Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat van het MOI gebruik kan worden gemaakt, maar dat daar geen verplichting toe bestaat. Verder worden de resultaten van de sociaal-medische beoordeling opgenomen in de rapportages en is die beoordeling in zoverre dus ook inzichtelijk voor eiseres. De rechtbank ziet geen aanleiding te twijfelen aan de door verweerder ter zitting gegeven toelichting op dit punt. Gelet hierop ziet de rechtbank geen grond voor het oordeel dat door verweerders werkwijze met het MOI sprake is van een motiveringsgebrek.
10. De rechtbank acht verweerders onderzoek zorgvuldig. Daartoe wordt overwogen dat verweerder zijn oordeel heeft gebaseerd op een medisch onderzoek door zowel de primaire verzekeringsarts als de verzekeringsarts Bezwaar & Beroep (B&B). Naast een bestudering van de dossiergegevens, het afnemen van een anamnese en het verrichten van een psychisch onderzoek, is tevens (mede door eiseres aangeleverde) informatie uit de behandelend sector betrokken. De rechtbank is niet gebleken dat de rapportage van de verzekeringsarts B&B inconsistenties bevat of onvoldoende is gemotiveerd.
12. De rechtbank overweegt vervolgens dat zij geen reden heeft om te twijfelen aan de
voor eiseres vastgestelde belastbaarheid. Verweerder onderkent dat eiseres bekend is met de diagnose PDD NOS en heeft naar aanleiding daarvan een aantal beperkingen aangenomen die voornamelijk op het vlak van het sociaal functioneren gelegen zijn. Eiseres is daardoor aangewezen op uitvoerende taken met weinig of geen contact met derden. Gezien de relatief lage stressbestendigheid dienen hoog stresserende factoren zoals moeten werken onder frequente deadlines, hoge productiepieken of erg hectische werkomstandigheden vermeden te worden. Voor het aannemen van meer beperkingen hebben de verzekeringsartsen geen grond gezien, mede omdat er meerdere inconsistenties zijn geconstateerd tussen het door eiseres geclaimde ziektebeeld en hetgeen uit onderzoek en de informatie van de behandelaars blijkt. In hetgeen eiseres heeft aangevoerd, ziet de rechtbank geen aanleiding hieraan te twijfelen. Daarbij is van belang dat eiseres in beroep geen medische informatie heeft overgelegd. Dat eiseres wel heeft getracht informatie van haar behandelaar(s) te verkrijgen maar dat dit niet is gelukt, leidt niet tot een ander oordeel. Dit komt voor rekening en risico van eiseres.
13. De rechtbank zal hierna ingaan op de in artikel 1a, eerste lid, van het Schattingsbesluit vermelde voorwaarden. Uitgaande van de juistheid van de medische grondslag heeft verweerder inzichtelijk en op afdoende wijze onderbouwd, dat eiseres met inachtneming van de vastgestelde medische beperkingen in staat is een taak uit te voeren in een arbeidsorganisatie, namelijk schoonmaken hondenverblijven. De arbeidsdeskundige heeft in zijn rapportage van 7 april 2016 toegelicht dat het een enkelvoudige overzichtelijke taak met beperkte samenwerking betreft en dat zij in staat wordt geacht deze concrete taak zelfstandig uit te oefenen en, zo nodig, advies kan vragen aan de eigenaar of dierverzorger die op de werkplek aanwezig is. Ook heeft eiseres affiniteit met honden, is de werkomgeving eerder kleinschalig en heeft zij geen klantcontacten. Ook de arbeidsdeskundige B&B heeft in zijn rapportage van 29 augustus 2016, onder verwijzing naar de motivering van de primaire arbeidsdeskundige, aangegeven dat de taak geschikt geacht kan worden voor eiseres. De rechtbank ziet geen aanleiding om hieraan te twijfelen.
13. Met betrekking tot de vraag of iemand over basale werknemersvaardigheden beschikt, maakt verweerder gebruik van het Compendium Participatiewet. Daarin wordt onder basale werknemersvaardigheden onder meer verstaan: het begrijpen, onthouden en uitvoeren van instructies van de werkgever en het nakomen van afspraken. De rechtbank ziet geen aanleiding voor het oordeel dat eiseres niet beschikt over deze vaardigheden. De arbeidsdeskundige heeft gemotiveerd uiteengezet dat eiseres ondanks de vastgestelde beperkingen over deze vaardigheden beschikt. Zo is eiseres, gelet op haar afgeronde schoolopleiding VMBO, in staat om zich een bepaalde werkroutine in te prenten en kan zij eenvoudige, enkelvoudige taken verrichten, terwijl haar taalvaardigheid voldoende is. Verder wordt eiseres in staat geacht om netjes afspraken te maken. Hoewel eiseres gevoelig is voor negatieve beoordelingen van haar gedrag, wordt zij toch in staat geacht om in niet te conflicterende werksituaties taken uit te oefenen. De arbeidsdeskundige B&B heeft de primaire arbeidsdeskundige in zijn conclusies gevolgd.
13. De stelling van eiseres dat de primaire verzekeringsarts zich ten onrechte en in strijd met het Compendium Participatiewet niet uit heeft gelaten over de vraag of eiseres beschikt over basale werknemersvaardigheden wordt niet gevolgd. De rechtbank stelt voorop dat het toetsingskader artikel 1a, aanhef , eerste lid, a t/m d van het Schattingsbesluit betreft. Niet in geschil is, en ook voor de rechtbank staat vast, dat verweerder daaraan heeft getoetst. De rechtbank overweegt dat in § 2.2.1 is vermeld dat “de vraag of de klant over basale werknemersvaardigheden beschikt in principe door verzekeringsarts en arbeidsdeskundige gezamenlijk worden beantwoord”. Uit het feit dat in de aangehaalde passage “in principe” staat, volgt naar het oordeel van de rechtbank reeds dat uitzonderingen mogelijk zijn. Daarnaast kan de rechtbank verweerders toelichting ter zitting dat de verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige zich alleen in het geval geen sprake is van basale werknemersvaardigheden gezamenlijk buigen over de vraag of deze vaardigheden kunnen worden ontwikkeld, volgen. De beroepsgrond faalt.
16. De rechtbank ziet ten slotte geen aanleiding voor het oordeel dat het voor eiseres niet mogelijk is ten minste vier uur per dag belastbaar te zijn en ten minste een uur per dag aaneengesloten te werken. De verzekeringsartsen hebben in hun rapportages voldoende gemotiveerd uiteengezet dat een urenbeperking van minder dan vier uur per dag niet van toepassing is op eiseres. De stelling dat de arbeidsdeskundigen in strijd met het Compendium Participatiewet ten onrechte geen eigen oordeel hebben gevormd over het criterium “een uur aaneengesloten kunnen werken” maar op dit punt enkel verwijzen naar het rapport van de verzekeringsarts treft geen doel. De verzekeringsarts B&B zag geen reden voor het standpunt dat eiseres niet in staat zou zijn om een uur aaneengesloten te werken. De rechtbank verwijst naar de rapportage van 10 augustus 2016. Voorts herhaalt de rechtbank dat het Compendium Participatiewet ‘slechts’ een werkinstructie/naslagwerk betreft en deels een beschrijving van het beleid. De daarin beschreven werkwijze is niet dwingend voorgeschreven.
16. Gezien het vorenstaande is rechtbank van oordeel dat verweerder terecht heeft geconcludeerd dat eiseres mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft. Gelet hierop heeft verweerder terecht geweigerd eiseres in aanmerking te brengen voor de gevraagde Wajong-uitkering.
18. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt het verzoek om schadevergoeding in de vorm van wettelijke rente afgewezen.
19. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.W.A. Verrijt, voorzitter, en mr. L. Soeteman, en
mr. S. Croes, leden, in aanwezigheid van mr. P.M de Kruif, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 21 maart 2017.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.