ECLI:NL:RBOBR:2017:1564

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
20 maart 2017
Publicatiedatum
17 maart 2017
Zaaknummer
01/865162-16
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor verkrachting en diefstal met braak, met bewijs na aanvullend DNA-onderzoek

Op 20 maart 2017 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van verkrachting en diefstal met braak. De verkrachting vond plaats op 6 mei 2012 in Eindhoven, waar de verdachte het slachtoffer in de voor de nachtrust bestemde tijd heeft vastgepakt, van haar fiets heeft getrokken en in de bosjes heeft geduwd, waarna hij haar heeft verkracht. Het bewijs voor deze verkrachting werd geleverd door DNA-onderzoek, waarbij het DNA van de verdachte matchte met het sperma dat bij het slachtoffer was aangetroffen. De rechtbank oordeelde dat de feiten wettig en overtuigend bewezen waren.

Daarnaast werd de verdachte ook beschuldigd van diefstal met braak uit een auto in de periode van 12 tot 15 oktober 2007, waarbij een zonnebril en een DVD-speler werden weggenomen. Ook hier werd DNA-bewijs gepresenteerd dat de verdachte verbond aan de plaats delict. De rechtbank achtte ook dit feit bewezen.

De rechtbank legde de verdachte een gevangenisstraf op van 42 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. Tevens werd de verdachte veroordeeld tot schadevergoeding aan het slachtoffer van de verkrachting en gedeeltelijke toewijzing van de vordering van de benadeelde partij van de diefstal. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers, evenals de eerdere veroordelingen van de verdachte.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Strafrecht
Parketnummer: 01/865162-16
Datum uitspraak: 20 maart 2017
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [1981] ,
wonende te [adres 1] ,
thans preventief gedetineerd te: P.I. Zuid Oost, HvB Roermond.
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 6 maart 2017.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 1 februari 2017.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 06 mei 2012 te Eindhoven, in elk geval in Nederland, door geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of bedreiging met geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) [slachtoffer 1] heeft gedwongen tot het ondergaan van (een) handeling(en) die bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 1] , hebbende verdachte zijn penis in de vagina van die [slachtoffer 1] gebracht en/of geduwd en/of (vervolgens) met zijn penis een of meer heen en weer gaande bewegingen gemaakt
en bestaande dat geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) en/of die bedreiging met geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) hierin dat verdachte
- die [slachtoffer 1] , in de voor de nachtrust bestemde tijd, heeft vastgepakt en/of die [slachtoffer 1] van haar fiets heeft getrokken en/of
- die [slachtoffer 1] in de bosjes heeft getrokken/geduwd en/of
- (meermalen) zijn hand op de mond van die [slachtoffer 1] heeft gebracht en/of gehouden en/of
- die [slachtoffer 1] heeft opgedragen haar broek uit te doen

en/of (aldus) voor die [slachtoffer 1] een bedreigende situatie heeft doen ontstaan;

2.
hij in of omstreeks de periode van 12 oktober 2007 tot en met 15 oktober 2007 te Eindhoven met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening in / uit een auto heeft weggenomen een zonnebril en/of een DVD-speler, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 2] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, waarbij verdachte zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft verschaft en / of de / het weg te nemen goed(eren) onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak, verbreking en / of inklimming;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Bewijs

Inleiding.
Onder feit 1 wordt verdachte verweten dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan verkrachting van [slachtoffer 1] . Onder feit 2 wordt verdachte verdacht van diefstal met braak uit een auto.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie acht de feiten 1 en 2 wettig en overtuigend bewezen.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft aangevoerd dat op grond van het in het dossier aanwezige resultaten van het DNA-onderzoek de rechtbank tot een bewezenverklaring van de verkrachting kan komen. Hij merkt daarbij op dat hij geen nader onderzoek naar het DNA-bewijs heeft kunnen laten doen, nu een verzoek daartoe is afgewezen door de rechtbank.
De beschrijving van een man met blond haar en zonder tatoeages slaat niet op verdachte.
Ten aanzien van feit 2 heeft de raadsman aangevoerd dat de auto een forse periode onbewaakt heeft gestaan. Dat er DNA in de auto is aangetroffen dat matcht met het DNA van verdachte, hoeft niet te impliceren dat verdachte de ruit van de auto heeft verbroken en voorwerpen uit de auto heeft weggenomen.
Het oordeel van de rechtbank.

De bewijsmiddelen.

Omwille van de leesbaarheid van het vonnis wordt voor wat betreft de door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen verwezen naar de uitwerking daarvan. Deze is gevoegd als bewijsbijlage (pag. 13 tot en met 17) bij dit vonnis en dient als hier herhaald en ingelast te worden beschouwd.
De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot de feiten waarop deze in het bijzonder betrekking hebben.

Nadere bewijsoverwegingen en de bewijsbeoordeling.

Ten aanzien van feit 1.
Uit de bewijsmiddelen, zoals deze in de bewijsbijlage zijn opgenomen blijkt het navolgende.
Op 6 mei 2012 is het [slachtoffer 1] verkracht. Zij is in de voor de nachtrust bestemde tijd op een fietspad vastgepakt door een haar onbekende man. Vervolgens is ze door deze man van haar fiets getrokken en in de bosjes geduwd, waarna ze in deze bosjes door de man is verkracht. De man heeft zijn penis in haar vagina geduwd en heeft vervolgens met zijn penis heen en weer gaande bewegingen gemaakt. De man heeft meermalen de hand op de mond van [slachtoffer 1] gelegd, waardoor zij niet om hulp kon roepen.
Toen een jongen voorbij fietste, lukte het [slachtoffer 1] om hulp te roepen, waarna de jongen het meisje te hulp is geschoten. De man is daarop weggerend.
Er heeft een zedenonderzoek bij het slachtoffer plaatsgevonden, waarbij bemonsteringen zijn veiliggesteld. Uit NFI-onderzoek is gebleken dat onder meer in de bemonstering met betrekking tot het slachtoffer nr. 3c1 ’buitenzijde grote schaamlippen’ sperma is aangetroffen. Deze bemonstering is veiliggesteld als ZZAC2609NL#01. Tevens zijn in deze zaak DNA-profielen sporen ZAAC2609NL#02 (binnenste schaamlippen; sperma), ZAAC2609NL#03 (diep vaginaal; sperma) en ZAAC2609NL#04 (vaginaal oppervlakkig; sperma) veiliggesteld.
Op 11 mei 2012 is het DNA-profiel van het sperma in de stringente lysisfractie van de bemonstering ZZAC2609NL#01 (gekoppeld aan onbekende man A) in de Nederlandse DNA-databank opgenomen. Na enige jaren is een match gevonden met het DNA van het referentiemonster van verdachte (RABM2399). De matchkans is daarbij kleiner dan één op één miljard.
Op 24 februari 2017 heeft er op verzoek van de officier van justitie aanvullend DNA-onderzoek plaatsgevonden door het NFI.
Het DNA-profiel van [verdachte] (RABM2399NL) is handmatig vergeleken met de eerder in deze zaak verkregen DNA-profielen sporen ZAAC2609NL#01 tot en met #04 in deze zaak.
Op basis van het vergelijkend onderzoek wordt geconcludeerd dat het (afgeleide) DNA profiel dat is verkregen van het sperma in de bemonsteringen ZAAC2609NL#01 tot en met #04 matcht met het DNA-profiel van [verdachte] . De kans dat het DNA-profiel van een willekeurige man matcht met het (afgeleide) DNA-profiel van het sperma in deze vier bemonsteringen is kleiner dan één op één miljard.
Op basis van het uitgevoerde vergelijkend DNA-onderzoek is geen aanwijzing verkregen voor de aanwezigheid van DNA in de bemonsteringen ZAAC2609NL#01 tot en met #04 van een andere man dan de [verdachte] .
Op grond van de hiervoor vermelde feiten en omstandigheden, zoals deze blijken uit de bewijsmiddelen, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 ten laste gelegde feit heeft gepleegd, zoals hierna bewezen is verklaard.

Ten aanzien van feit 2.

Tussen 12 oktober 2007 omstreeks 05.45 uur en 15 oktober 2007 omstreeks 23.30 uur is te Eindhoven in de onder 2 ten laste gelegde auto ingebroken, waarbij een zonnebril en dvd-speler zijn weggenomen. Er zijn twee ramen van de auto ingeslagen. Op de bovenzijde van de bekleding van het bijrijdersportier zijn bloedsporen aangetroffen, die zijn veiliggesteld onder DMA412. Uit NFI-onderzoek is gebleken dat het DNA in het sporenmateriaal DMA412 afkomstig kan zijn van [verdachte] , waarbij de matchkans kleiner is dan één op één miljard.
Verdachte beroept zich op zijn zwijgrecht ten aanzien van het ten laste gelegde en heeft ter terechtzitting geen aannemelijke verklaring gegeven voor de aanwezigheid van het DNA dat matcht met zijn DNA op de bekleding van het bijrijdersportier.
Op grond van de hiervoor weergegeven feiten en omstandigheden, zoals deze blijken uit de bewijsmiddelen, acht de rechtbank de onder 2 ten laste gelegde diefstal met braak wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna bewezen is verklaard.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
1.
op 06 mei 2012 te Eindhoven, door geweld of andere feitelijkheden [slachtoffer 1] heeft gedwongen tot het ondergaan van een handeling die bestond uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 1] , hebbende verdachte zijn penis in de vagina van die [slachtoffer 1] geduwd en vervolgens met zijn penis heen en weer gaande bewegingen gemaakt
en bestaande dat geweld of die andere feitelijkheden hierin dat verdachte
- die [slachtoffer 1] , in de voor de nachtrust bestemde tijd, heeft vastgepakt en die [slachtoffer 1] van haar fiets heeft getrokken en
- die [slachtoffer 1] in de bosjes heeft getrokken/geduwd en
- meermalen zijn hand op de mond van die [slachtoffer 1] heeft gebracht en gehouden en
- die [slachtoffer 1] heeft opgedragen haar broek uit te doen

en aldus voor die [slachtoffer 1] een bedreigende situatie heeft doen ontstaan.

2.
in de periode van 12 oktober 2007 tot en met 15 oktober 2007 te Eindhoven met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een auto heeft weggenomen een zonnebril en een DVD-speler, toebehorende aan [slachtoffer 2] , waarbij verdachte zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft verschaft door middel van braak.
De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf en/of maatregel.

De eis van de officier van justitie.
Ten aanzien van de feiten 1 en 2:
  • een gevangenisstraf van 5 jaren met aftrek van het voorarrest;
  • gehele toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] ;
  • gedeeltelijke toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] tot een bedrag van € 100,--, voor het overige niet-ontvankelijk.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman ziet geen aanleiding af te wijken van de oriëntatiepunten voor verkrachting.
Mocht de rechtbank wel willen afwijken van de oriëntatiepunten, dan stelt de raadsman een gevangenisstraf van niet meer dan drie jaar voor met een voorwaardelijk deel. Drugsgebruik wordt door de reclassering als een mogelijke valkuil gezien voor recidive. Dat is een reden een voorwaardelijk deel op te leggen. De raadsman heeft ter terechtzitting voorts verwezen naar een aantal uitspraken, waarbij aanzienlijk lagere straffen zijn opgelegd dan door de officier van justitie is geëist.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een verkrachting van een 18-jarige vrouw. Hij heeft het slachtoffer ’s nachts van haar fiets getrokken en de bosjes in getrokken, waarna hij haar heeft verkracht. Verdachte heeft ten tijde van het ten laste gelegde meerdere malen zijn hand voor de mond van het slachtoffer gehouden, waarbij het slachtoffer zo blijkt uit de aangifte, het idee had dat ze zou stikken en dat verdachte haar zou vermoorden.
Verdachte heeft door zijn handelen een grove inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van het slachtoffer en haar lichamelijke integriteit aangetast. De bedreigingen en het geweld hebben een grote indruk op haar gemaakt. Slachtoffers van dit soort ernstige feiten ondervinden daar vaak nog jarenlang last van en de herinnering eraan hindert hen in hun dagelijks bestaan. Uit de toelichting op de vordering benadeelde partij/slachtofferverklaring blijkt dat dit ook in deze zaak het geval is.
Zo blijkt uit deze verklaring dat de verkrachting de eerste seksuele ervaring van het slachtoffer was. Voor het relationele en emotionele leven van het slachtoffer heeft de verkrachting grote gevolgen gehad.
Een delict als het onderhavige veroorzaakt veel maatschappelijke onrust en leidt tot toename van gevoelens van angst en onveiligheid onder burgers.
Voorts heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan diefstal van voorwerpen uit een auto, waarbij verdachte een raam van de auto heeft verbroken.
Diefstallen veroorzaken overlast en schade. Uit het handelen van verdachte spreekt minachting voor andermans eigendom.
Kijkend naar de persoon van verdachte houdt de rechtbank rekening met de omstandigheid dat verdachte eerder voor een geweldsdelict en vermogensdelicten onherroepelijk is veroordeeld. Voorts houdt de rechtbank rekening met het feit dat verdachte niet mee heeft willen werken aan een psychologisch onderzoek. Verdachte heeft geen enkel inzicht verschaft over de achtergronden van zijn criminele keuzes en daden. De rechtbank houdt verdachte, bij gebreke van aanwijzingen voor het tegendeel, ten volle verantwoordelijk voor zijn handelen en gaat bij het bepalen van de strafmaat dan ook uit van volledige toerekeningsvatbaarheid van verdachte.
Bij haar beslissing over de strafsoort en de hoogte van de straf heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij de binnen de rechtspraak ontwikkelde oriëntatiepunten. De oriëntatiepunten dienen als vertrekpunt bij het bepalen van de straf.
Als strafverzwarende omstandigheden met betrekking tot feit 1 heeft de rechtbank met name rekening gehouden met de jeugdige leeftijd van het slachtoffer, het feit dat dit misdrijf de eerste seksuele ervaring van het slachtoffer was, er sprake is geweest van onbeschermde seks met risico op besmetting, het door verdachte toegepaste geweld en het feit dat verdachte op geen enkele moment verantwoordelijkheid voor zijn daden heeft genomen.
De rechtbank is van oordeel dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf voor de duur van 42 maanden.
De rechtbank zal een gedeelte van deze straf, te weten 6 maanden, voorwaardelijk opleggen om verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen. Aan deze voorwaardelijke straf zal (zullen) na te noemen bijzondere voorwaarde(n) worden gekoppeld, zoal door de reclassering is geadviseerd.
De rechtbank zal een lichtere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, nu de rechtbank van oordeel is dat de straf die de rechtbank zal opleggen de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt.

De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] .

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie acht de gehele vordering voor toewijzing vatbaar.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft aangevoerd dat er geen informatie is of sprake is van een basisverzekering. Met betrekking tot de kledingkosten heeft de raadsman aangevoerd dat kleding normaal wordt teruggegeven en dat in redelijkheid niet kan worden gezegd dat dit financieel risico voor rekening van verdachte is.
De kosten met betrekking tot de EMDR-therapie komen in alle redelijkheid voor rekening van verdachte. EMDR-therapie zorgt voor reductie van klachten, hetgeen weer doorwerkt in de hoogte van de immateriële schade.
Beoordeling.De rechtbank acht toewijsbaar, als rechtstreeks door het bewezen verklaarde feit toegebrachte schade, de immateriële schadevergoeding tot een bedrag van € 5.000,--
en materiële schadevergoeding van totaal € 1.190,46.
De rechtbank ziet geen beletsel de gevorderde schade van € 320,-- betreffende kleding toe te wijzen, nu er voldoende oorzakelijk verband is tussen het bewezen verklaarde en deze gevorderde schade. Ook de gevorderde schade met betrekking tot EMDR en vaccinatie acht de rechtbank voldoende onderbouwd en toewijsbaar.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren ten aanzien van de overig gevorderde immateriële schade, voor zover deze een bedrag van € 5.000,-- te boven gaan, omdat de rechtbank van oordeel is dat behandeling van dit onderdeel van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert.
De benadeelde partij kan dit onderdeel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil.
Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert.
Aangezien aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij komt te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.

De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] .

Het standpunt van de officier van justitie.
In de aangifte heeft aangever het over een Armani zonnebril en een dvd-speler, terwijl in de vordering de kosten van een zonnebril van het merk Oxydo en van een muziekinstallatie worden gevorderd. De officier van justitie acht een bedrag van € 100,-- voor de zonnebril toewijsbaar. Voor het overige dient de benadeelde partij niet-ontvankelijk te worden verklaard in de vordering.
Het standpunt van de verdediging.
Niet-ontvankelijkheid van de benadeelde partij in de vordering.
Beoordeling.De rechtbank constateert dat de goederen vermeld in de aangifte afwijken van de goederen vermeld in de vordering. Om die reden zal de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering omdat deze onvoldoende is onderbouwd.
Een nadere behandeling van deze vordering ter terechtzitting is een onevenredige belasting van het strafgeding.
De rechtbank zal, nu de vordering niet wordt toegewezen, de benadeelde partij veroordelen in de kosten. Deze kosten worden tot op heden begroot op nihil.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
Wetboek van Strafrecht art. 10, 14a, 14b, 14c, 14d, 24c, 27, 36f, 57, 60a, 63, 242, 310, 311.

DE UITSPRAAK

Verklaart het onder 1 en 2 ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:
T.a.v. feit 1: verkrachting T.a.v. feit 2: diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
legt op de volgende straf(fen) en/of maatregel(en).
T.a.v. feit 1, feit 2:
Gevangenisstraf voor de duur van 42 maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het
Wetboek van Strafrecht, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
Stelt als algemene voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit en
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt en
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich gedurende de proeftijd gedraagt naar de voorschriften en aanwijzingen die worden gegeven door de reclassering;
- zich na de detentie, binnen twee werkdagen na zijn vrijlating, zal melden bij de Reclassering, Leger des Heils op het adres Dr. Cuyperslaan 80 te Eindhoven. Hierna dient verdachte zich gedurende de proeftijd te melden bij de reclassering zo frequent en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht; - zal meewerken aan diagnostiek en een daaruit voortvloeiende ambulante behandeling, zolang de reclassering deze ambulante behandeling noodzakelijk acht;
- zich zal onthouden van het gebruik van drugs en alcohol, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht en zal meewerken aan controle medium met betrekking tot het drugs- en/of alcoholverbod.
De Reclassering Nederland, Regio's-Hertogenbosch, Eekbrouwersweg 6, 5233 VG te 's-Hertogenbosch, wordt opdracht gegeven toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
T.a.v. feit 1: Maatregel van schadevergoeding van € 6.190,46 subsidiair 65 dagen hechtenis.
Legt derhalve aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het [slachtoffer 1] van een bedrag van € 6.190,46 (zegge: zesduizend honderdnegentig euro en zesenveertig cent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 65 dagen hechtenis. Het bedrag bestaat uit een bedrag van € 5.000,-- immateriële schadevergoeding en materiële schadevergoeding
(€ 1.190,46 betreffende kleding, EMDR en vaccinatie).
De toepassing van deze vervangende hechtenis heft de hiervoor genoemde betalingsverplichting niet op.

Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] :

Wijst de vordering van de benadeelde partij toe en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 1] ,
van een bedrag van € 6.190,46 (zegge: zesduizend honderdnegentig euro en zesenveertig cent), betreffende immateriële schadevergoeding (€ 5.000,--) en materiële schadevergoeding (posten kleding, EMDR en vaccinatie).
Veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot heden begroot op nihil.
Veroordeelt verdachte verder in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Bepaalt dat de benadeelde partij in het overige deel van de vordering (resterende deel immateriële schade) niet-ontvankelijk is.
Indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat, komt daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, komt daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat te vervallen.
T.a.v. feit 2:
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] :
Niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij [slachtoffer 2] in de vordering.
Veroordeelt de benadeelde partij in de kosten van de verdachte tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. H.M. Hettinga, voorzitter,
mr. H.A. van Gameren en mr. M.Th. van Vliet, leden,
in tegenwoordigheid van L. Scholl, griffier,
en is uitgesproken op 20 maart 2017.
[bewijsbijlage]