Overwegingen
1. De wetsartikelen die in deze uitspraak worden genoemd, zijn in volgorde van behandeling opgenomen in een bijlage, die aan deze uitspraak is gehecht.
2. De burgemeester heeft verzoeker bij besluit van 22 juli 2015 in het bezit gesteld van exploitatievergunningen voor de exploitatie van verzoekers raamprostitutiebedrijf [bedrijfsnaam 1] aan het [adres] . De echtgenote van verzoeker, [naam] , is aangesteld als beheerder van [bedrijfsnaam 1] . De panden waarin [bedrijfsnaam 1] is gevestigd, zijn eigendom van Stichting [bedrijfsnaam 2] . Trudo heeft de panden in erfpacht gegeven aan de gemeente Eindhoven. De gemeente Eindhoven heeft vervolgens het administratief, technisch en commercieel beheer overgedragen aan [bedrijfsnaam 2] . Verzoeker huurt de panden van de gemeente Eindhoven.
Verzoeker en [naam] zijn met elkaar bevriend. Ze zijn van 1 april 2006 tot 31 december 2010 vennoten geweest in een handelsonderneming (groot- en tussenhandel, tevens im- en export in roerende goederen). Ook zijn ze samen eigenaren van twee panden in Valkenswaard. Verzoeker is daarnaast nog eigenaar van een woning in Eindhoven.
Op 19 augustus 2015 is van de officier van justitie een tip ontvangen over de exploitatie van [bedrijfsnaam 1] . Op grond daarvan heeft de burgemeester, bij brief van 8 oktober 2015, het Landelijk Bureau bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur (LBB) om advies gevraagd. Op diezelfde datum is verzoeker in kennis gesteld van deze adviesaanvraag.
Het LBB heeft op 21 december 2015 het gevraagde advies uitgebracht (het Bibob-advies). Daarin concludeert het LBB dat sprake is van een ernstig gevaar dat de vergunningen mede zullen worden gebruikt om uit gepleegde strafbare feiten verkregen of te verkrijgen, op geld waardeerbare voordelen te benutten (artikel 3, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur (Wet Bibob) (hierna: de a-grond) en dat er ernstig gevaar is gebleken dat de vergunningen mede zullen worden gebruikt om strafbare feiten te plegen (artikel 3, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet Bibob, hierna: de b-grond). Er bestaat een ernstig vermoeden dat verzoeker zich in de periode van 29 maart 2012 tot en met 6 oktober 2012 schuldig heeft gemaakt aan strafbare feiten. De burgemeester heeft het bibob-advies van 21 december 2015 in het kader van de op hem rustende vergewisplicht bezien. Omdat daarbij wat onduidelijkheden werden geconstateerd, heeft de burgemeester het LBB op 30 mei 2016 om een aanvullend advies verzocht. Dat aanvullend advies heeft het LBB op 22 juni 2016 uitgebracht. Het LBB zag geen aanleiding het Bibob-advies van 21 december 2015 te wijzigen.
Bij brief van 28 juli 2016 heeft de burgemeester verzoeker meegedeeld dat hij het voornemen heeft de bij het besluit van 22 juli 2015 verleende exploitatievergunningen in te trekken. Bij brief van 22 augustus 2016 heeft verzoeker hierop zijn zienswijze gegeven.
Vervolgens heeft de burgemeester het bestreden besluit genomen.
Karakter van deze procedure: een voorlopige voorziening
3. Het gaat hier om een verzoek om een voorlopige voorziening. Uitgangspunt van de wet is dat het maken van bezwaar de werking van een besluit niet opschort (artikel 6:16 van de Awb). Met andere woorden: het besluit blijft van kracht ook als er bezwaar tegen is gemaakt. Die hoofdregel kan worden doorbroken door het treffen van een voorlopige voorziening. De mogelijkheid daartoe is geregeld in artikel 8:81, eerste lid van de Awb. In dat artikel is verwoord dat wanneer tegen een besluit bezwaar is gemaakt, de voorzieningenrechter op verzoek een voorlopige voorziening kan treffen als onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. De verzoeker moet dus goede redenen hebben die maken dat hij de beslissing op zijn bezwaarschrift niet kan afwachten en een uitzondering op de hoofdregel dat het bezwaar de uitvoering van het besluit niet schorst, rechtvaardigen. Een voorlopige voorziening heeft – zoals de term al zegt – het karakter van een tussenmaatregel, in afwachting van de beslissing op bezwaar. De beoordeling die de voorzieningenrechter maakt, is dus voorlopig van aard en de rechtbank die in een later stadium in een eventuele bodemprocedure over de zaak beslist, is niet aan het oordeel van de voorzieningenrechter gebonden.
4. De voorzieningenrechter is van oordeel dat verzoeker aannemelijk heeft gemaakt dat hij niet kan wachten tot de burgemeester heeft beslist op het bezwaar. Er is dus sprake van ‘onverwijlde spoed’ in de zin van artikel 8:81 van de Awb.
Beoordeling van het bestreden besluit
5. De voorzieningenrechter zal hierna beoordelen of het bezwaar tegen het bestreden besluit een redelijke kans van slagen heeft. Omdat ten aanzien van de hiervoor onder het kopje ‘Procesverloop’ genoemde 8:29-stukken beperking van de kennisneming gerechtvaardigd is geacht, kan de voorzieningenrechter haar oordeel niet altijd kenbaar uitgebreid motiveren. Partijen kunnen er echter op vertrouwen dat de voorzieningenrechter bij haar oordeel alle informatie uit het dossier heeft betrokken.
6. De burgemeester heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat verzoeker niet meer voldoet aan de vereisten voor het hebben van de exploitatievergunningen en onderbouwt dat door te verwijzen naar de inhoud van het Bibob-advies van 21 december 2015, het aanvullend Bibob-advies van 22 juni 2016 en de motivering van het bestreden besluit.
7. Verzoeker heeft aangevoerd dat de inhoud van het Bibob-advies niet juist is en dat de burgemeester het bestreden besluit daar dan ook niet op had mogen baseren.
8. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) mag een bestuursorgaan, gelet op de expertise van het LBB, in beginsel van het advies van het LBB uitgaan. Dat neemt niet weg dat een bestuursorgaan zich ervan moet vergewissen dat het advies en het daartoe ingestelde onderzoek naar de feiten op zorgvuldige wijze tot stand gekomen zijn en dat de feiten de conclusies kunnen dragen. Dat is bijvoorbeeld niet het geval als de feiten voor de conclusies te weinig of te weinig directe aanwijzingen bieden of omdat ze in verschillende richtingen wijzen, onderling tegenstrijdig zijn of niet stroken met hetgeen overigens bekend is (zie onder meer de uitspraak van de Afdeling van 9 mei 2012 met nummer ECLI:NL:2012:BW5279).
9. De voorzieningenrechter is van oordeel dat de burgemeester aan die vergewisplicht heeft voldaan. De burgemeester heeft zich op juiste gronden op het standpunt gesteld dat het Bibob-advies van 21 december 2015, het aanvullend Bibob-advies van 22 juni 2016 en het daartoe ingestelde onderzoek naar de feiten op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen. Ook kunnen de feiten de conclusie, dat sprake is van een ernstig gevaar zoals bedoeld onder de a-grond, dragen. De burgemeester heeft het Bibob-advies van 21 december 2015 en het aanvullend Bibob-advies van 22 juni 2016 dan ook aan zijn besluitvorming ten grondslag mogen leggen.
10. Vervolgens constateert de voorzieningenrechter dat de burgemeester, ter onderbouwing van de conclusie dat sprake is van ernstig gevaar zoals bedoeld onder de a-grond, de onderdelen a tot en met d van het tweede lid van dat artikel één voor één heeft besproken. Daarbij heeft de burgemeester uitgebreid gemotiveerd gewezen op de feiten en omstandigheden op grond waarvan de burgemeester het vermoeden heeft dat verzoeker in relatie staat tot strafbare feiten als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a. Met name de zeer uitgebreide informatie van de politie die is ontleend aan het strafrechtelijk onderzoek dat tegen verzoeker en een aantal medeverdachten heeft gelopen, heeft hierbij een grote rol gespeeld. De burgemeester is vervolgens uitgebreid ingegaan op de ernst daarvan (onderdeel b), en de aard van de relatie (onderdeel c) en de grootte van de verkregen of te verkrijgen voordelen (onderdeel d). Een motiveringsgebrek, zoals verzoeker heeft gesteld, heeft de voorzieningenrechter niet kunnen constateren.
11. Wat verzoeker heeft aangevoerd, leidt niet tot een ander oordeel. Voor zover hij pas op de zitting een aantal verklarende nieuwe omstandigheden heeft aangevoerd, ziet de voorzieningenrechter niet in waarom verzoeker die verklarende omstandigheden niet eerder naar voren heeft gebracht. Nu deze omstandigheden voor verzoeker kennelijk zo’n grote waarde hebben, had het voor de hand gelegen dat hij hier eerder – in de zienswijze, het bezwaarschrift of het verzoekschrift – melding van had gemaakt. Door deze omstandigheden pas op de zitting naar voren te brengen, heeft verzoeker de burgemeester in een positie gebracht waarin de burgemeester, zoals de gemachtigde van de burgemeester ter zitting ook heeft opgemerkt, daarop niet adequaat kan reageren. Omdat de voorzieningenrechter deze handelwijze in strijd met de goede procesorde vindt, zal zij deze omstandigheden niet bij haar oordeel betrekken. Overigens vindt de voorzieningenrechter het feit dat verzoeker zo laat met deze nieuwe verklaringen is gekomen, niet bijdragen aan de geloofwaardigheid ervan.
Dat een eerder door de politie in beslag genomen geldbedrag aan verzoeker is teruggegeven, acht de voorzieningenrechter van onvoldoende gewicht om te concluderen dat geen sprake is van een ernstig gevaar. De grond slaagt niet.
12. Gelet op het voorgaande heeft verweerder kunnen concluderen dat sprake is van ernstig gevaar zoals genoemd in de a-grond van artikel 3 van de Wet Bibob. Omdat de vereisten uit de a- en de b-grond niet cumulatief zijn geformuleerd, hoeft de b-grond niet meer te worden besproken.
13. Nu de voorzieningenrechter geen gebreken heeft geconstateerd die aan het bestreden besluit kleven, valt niet te verwachten dat het bezwaar een redelijke kans van slagen heeft. Het belang van de burgemeester bij het behartigen van het algemeen belang weegt, gelet daarop, zwaarder dan het belang van verzoeker bij het behoud van de exploitatievergunningen. Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt dan ook afgewezen.
14. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.