ECLI:NL:RBOBR:2017:1542

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
20 maart 2017
Publicatiedatum
16 maart 2017
Zaaknummer
16_3093
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J.M.H. Lie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongegrond beroep tegen naheffingsaanslag parkeerbelasting door eiser die niet op zitting verschijnt

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 20 maart 2017 uitspraak gedaan in een geschil over een naheffingsaanslag parkeerbelasting. Eiser, die niet op de zitting is verschenen, had een naheffingsaanslag van € 61,20 ontvangen van de heffingsambtenaar van de gemeente Eindhoven. De naheffingsaanslag was opgelegd omdat eiser op 12 augustus 2016 zijn auto had geparkeerd op een plek waar betaald parkeren verplicht was, maar geen parkeerkaartje had getoond. De heffingsambtenaar handhaafde de naheffingsaanslag na bezwaar van eiser, die vervolgens beroep instelde.

Tijdens de zitting op 8 maart 2017 was eiser afwezig, ondanks dat hij een aangetekende uitnodiging had ontvangen. De rechter kon daardoor niet ingaan op de argumenten van eiser, die stelde dat hij was weggereden voordat de parkeercontroleur de auto had gecontroleerd. De rechter concludeerde dat eiser niet had aangetoond dat hij parkeergeld had betaald en dat de heffingsambtenaar terecht de naheffingsaanslag had opgelegd. De rechter oordeelde dat het beroep ongegrond was en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

De uitspraak benadrukt dat zodra iemand zijn auto parkeert op een betaald parkeren parkeerplaats, hij vanaf dat moment parkeergeld verschuldigd is, ongeacht of de naheffingsaanslag al dan niet is uitgereikt. Eiser heeft niet kunnen bewijzen dat hij aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan, wat leidde tot de beslissing van de rechtbank.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats ‘s-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 16/3093

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 maart 2017 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , hierna: eiser,

en

de heffingsambtenaar van de gemeente Eindhoven, hierna: de heffingsambtenaar

(gemachtigde: F. Fikri).

Procesverloop

De heffingsambtenaar heeft eiser op 12 augustus 2016 een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd van € 61,20, die bestaat uit € 1,20 parkeerbelasting en € 60,– kosten naheffingsaanslag.
Bij uitspraak op bezwaar van 3 oktober 2016 (de bestreden uitspraak) heeft de heffingsambtenaar de naheffingsaanslag gehandhaafd.
Eiser heeft tegen de bestreden uitspraak beroep ingesteld.
De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek op de zitting heeft plaatsgevonden op 8 maart 2017. De heffingsambtenaar heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Omdat eiser zonder bericht niet op de zitting is verschenen, heeft de griffier een onderzoek ingesteld. Uit dat onderzoek is gebleken dat eiser bij aangetekende brief van 7 februari 2017 met nummer 3SGQYQ700067131 is uitgenodigd voor de zitting bij deze rechtbank op 8 maart 2017 om 10.05 uur. Die brief is gestuurd naar het adres van eiser: [adres] . Omdat eiser heeft getekend voor ontvangst van de brief staat voldoende vast dat hij de uitnodiging heeft gehad.

Feiten

1. Op vrijdag 12 augustus 2016 rond 19.36 uur stond de auto van eiser, [de auto] (hierna: de auto) geparkeerd op een openbare parkeerplaats aan de Leenderweg in Eindhoven. Deze parkeerplaats is volgens het op de Verordening op de heffing en de invordering van parkeerbelastingen 2016 van de gemeente Eindhoven (hierna: de Legesverordening) gebaseerde Aanwijsbesluit en Uitwerkingsbesluit Parkeren juni 2016 aangewezen als plaats waar je moet betalen om te mogen parkeren. Een parkeercontroleur van de gemeente Eindhoven heeft gezegd dat hij op vrijdag 12 augustus 2016 omstreeks 19.36 uur heeft gezien dat er geen parkeerkaartje (op de juiste manier) in de auto lag. Daarom heeft de parkeercontroleur toen de naheffingsaanslag opgelegd.

Geschil en beoordeling

2. De vraag die de rechter moet beantwoorden is of eiser parkeerbelasting had betaald. Uitgangpunt is dat de heffingsambtenaar dat moet bewijzen.
3. Eiser heeft gezegd dat hij is weggereden voordat de parkeercontroleur de auto heeft gecontroleerd en dat de parkeercontroleur het tijdstip en kenteken pas op het moment dat hij wegreed, heeft genoteerd.
4. De heffingsambtenaar heeft in het verweerschrift gezegd dat de gang van zaken tijdens de controle als volgt is geweest. Toen de parkeercontroleurs zagen dat in de auto van eiser geen parkeerkaartje lag, zijn ze begonnen met het uitschrijven van een naheffingsaanslag. Vervolgens wilden ze foto’s maken van de auto, zodat hun stelling dat er geen parkeerkaartje lag, daarmee kon worden onderbouwd. Dat lukte echter niet, omdat eiser op dat moment kwam aanrennen, in zijn auto stapte en wegreed.
5. De rechter stelt op grond van de eigen verklaring van eiser vast dat hij niet heeft gezegd dat hij niet op de parkeerplaats aan de Leenderweg te Eindhoven stond geparkeerd. Hij heeft ook niet gezegd dat hij had betaald om daar te mogen parkeren. Eiser is niet op de zitting geweest om vragen van de rechter te beantwoorden. Daarom weet de rechter niet wat eiser precies heeft bedoeld met wat hij in zijn beroepschrift heeft geschreven:
“Ik […] ben weggereden VOORDAT de controleur mijn auto heeft gecontroleerd, uw stelling bevestigd mijn vermoeden dat controleur tijd en kenteken heeft genoteerd op het moment dat ik wegreed.”Als eiser hiermee bedoelt dat hij geen parkeergeld hoeft te betalen, zolang hij maar wegrijdt voordat de parkeercontroleur de naheffingsaanslag aan hem heeft kunnen uitreiken, dan kan de rechter daar vrij kort over zijn: dat klopt niet. Uit artikel 5, eerste lid, van de Legesverordening blijkt namelijk dat zodra iemand zijn auto op een betaaldparkerenparkeerplaats parkeert, hij vanaf dat moment parkeergeld verschuldigd is. Zoals hiervoor al vastgesteld, heeft eiser nooit gezegd dat hij parkeergeld heeft betaald.
6. De rechter vindt daarom dat de heffingsambtenaar de naheffingsaanslag terecht aan eiser heeft opgelegd en dat eiser de naheffing dus moet betalen.
7. Het beroep is ongegrond en voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechter verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M.H. Lie, rechter, in aanwezigheid van
P.L.M.M. Mulders, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 20 maart 2017.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch.