ECLI:NL:RBOBR:2017:136

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
5 januari 2017
Publicatiedatum
11 januari 2017
Zaaknummer
5474712
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Machtiging tot beneficiaire aanvaarding van de nalatenschap

In deze zaak hebben verzoekers, twee kinderen van de erflaatster, een verzoek ingediend om de nalatenschap van hun moeder beneficiair te mogen aanvaarden. De erflaatster, die op 17 mei 2016 is overleden, had een hypothecaire lening bij de SNS Bank, waarvan de verzoekers niet op de hoogte waren. Het verzoek is ingediend op 25 oktober 2016, na het ontdekken van de schuld. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de verzoekers de schuld niet kenden en ook niet behoorden te kennen, en dat het verzoek tijdig is ingediend. De kantonrechter heeft de nieuwe wetgeving, die op 1 september 2016 in werking is getreden, in overweging genomen. Deze wetgeving biedt erfgenamen de mogelijkheid om na zuivere aanvaarding van een nalatenschap alsnog beneficiair te aanvaarden als zij onbekend zijn met een schuld. De kantonrechter heeft geoordeeld dat het verzoek van de verzoekers moet worden toegewezen, omdat het onthouden van de machtiging hen grote nadelige gevolgen zou kunnen hebben. De verzoekers zijn gemachtigd om de nalatenschap beneficiair te aanvaarden, en de kostenveroordeling tegen de zus van de verzoekers is afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Civiel recht
Zittingsplaats ‘s-Hertogenbosch
Zaaknummer : 5474712
EJ VERZ. : 16-602
Uitspraak : 5 januari 2017
Type: RvL
Beschikking op het verzoek van:

1.[verzoeker sub 1] ,

wonende te [land] , te dezer zake woonplaats gekozen hebbend te [woonplaats] , en
2. [verzoeker sub 2],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekers,
procederend in persoon.
Het verzoek heeft betrekking op de nalatenschap van de moeder van verzoekers, te weten mevrouw
[naam erflaatster], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] en overleden te [plaats van overlijden] op [datum overlijden] met als laatste woonplaats [woonplaats] , hierna te noemen
erflaatster.
Belanghebbendein deze zaak is de zus van verzoekers en dochter van erflaatster, mevrouw [belanghebbende] , wonende te [woonplaats] .

1.De procedure

1.1
Het verzoek is gedateerd 23 oktober 2016 en, voorzien van bijlagen, bij de griffie van de rechtbank binnengekomen op 25 oktober 2016. De mondelinge behandeling van het verzoek heeft plaatsgevonden op 8 december 2016. Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling hebben verzoekers het woord gevoerd en zijn spreekaantekeningen met bijlagen door/namens verzoekers overgelegd. Namens belanghebbende heeft haar partner het woord gevoerd en spreekaantekeningen overgelegd.
1.2
De uitspraak is bepaald op vandaag.

2.De feiten

2.1.
Uitgegaan wordt van de volgende feiten:
  • Erflaatster is, na het overlijden van haar echtgenoot, de heer [naam echtgenoot erflaatster] , op [datum overlijden] , enige tijd woonachtig geweest bij belanghebbende en haar partner, de heer [echtgenoot van belanghebbende] . Het voornemen was om voor erflaatster een aanleunwoning te realiseren die zij zou huren van belanghebbende en haar partner.
  • De partner van belanghebbende heeft de financiën van erflaatster in deze periode beheerd.
  • In augustus 2005 is een hypothecaire lening geregeld voor de verbouwing van de woning van belanghebbende en haar partner. Deze lening is geregeld bij de SNS Bank, waar de partner van belanghebbende op dat moment werkzaam is. Tevens werd een aansprakelijkheidsverzekering afgesloten bij de SNS Bank.
  • Per november 2007 verlaat erflaatster de woning van belanghebbende en haar partner om een seniorenappartement in [woonplaats] te betrekken, waarna verzoeker sub 2. vanaf 1 januari 2008 de financiën van erflaatster heeft beheerd.
  • Na het overlijden van erflaatster op 17 mei 2016 blijkt dat erflaatster bij testament over haar nalatenschap heeft beschikt. In dit testament heeft erflaatster - verkort weergegeven - onder bezwaar van enkele legaten haar drie kinderen tot enige erfgenamen benoemd en verzoeker sub 2 tot executeur-afwikkelingsbewindvoerder benoemd, die deze functie heeft aanvaard.
  • De erfenis is door alle erfgenamen zuiver aanvaard.
  • In juli 2016 ontvangt verzoeker sub 2. post van de SNS Bank inzake de aansprakelijkheidsverzekering. Het betreft een stornering van een betaling. Verzoeker sub 2. heeft naar aanleiding van deze brief contact opgenomen met SNS Bank.
  • Bij e-mail van 8 augustus 2016 van de SNS Nabestaandendesk aan verzoeker sub 2. Heeft SNS het volgende meegedeeld:
“Wij hebben terugkoppeling ontvangen van onze afdeling hypotheken.
Mevrouw [naam erflaatster] heeft zich bij hypotheekakte als hoofdelijk schuldenaar mee verbonden aan de hypotheek [hypotheeknummer] . Deze hypotheek staat mede op naam van de [echtgenoot van belanghebbende] en mevrouw [belanghebbende] , met als onderpand [adres] .
Om mevrouw [naam erflaatster] als hoofdelijke schuldenaar te “ontslaan” dient er een afspraak met een financieel adviseur plaats te vinden”.
  • Op 3 oktober 2016 vindt er een telefoongesprek plaats tussen verzoeker sub 2. en een medewerker van de SNS Bank (de heer [naam] ) waarin namens SNS Bank bevestigd wordt dat erflaatster hoofdelijk aansprakelijk was voor de lening bij SNS Bank die rust op de woning van belanghebbende en haar partner. Verzoeker sub 1. heeft verzoeker sub 2. op de hoogte gebracht van de situatie.
  • Bij e-mail van 17 november 2016 is door een medewerker van SNS Klachtenmanagement aan verzoeker sub 2. bevestigd dat een ontslag uit de hoofdelijke aansprakelijkheid niet verleend zal worden.
  • Bij brief van 21 november 2016 is namens de SNS Bank aan verzoeker sub 1. bericht dat de hypothecaire schuldrest per die datum € 439.950,00 bedraagt.

3.Het verzoek

3.1.
Verzocht wordt verzoekers met toepassing van art. 4:194 BW te machtigen om de nalatenschap van erflaatster alsnog beneficiair te aanvaarden, onder veroordeling van hun zus, belanghebbende, in de kosten van de procedure.
3.2.
Daartoe voeren zij - verkort weergegeven - aan dat zij nimmer op de hoogte zijn geweest van het feit dat erflaatster zich hoofdelijk mee verbonden heeft voor de hypothecaire lening ten behoeve van SNS Bank en dat dit ook niet bleek uit de administratie van erflaatster.
3.3.
Namens belanghebbende is ter zitting verweer gevoerd tegen het verzoek. De stellingen van belanghebbende worden, voor zover van belang, hieronder onder de beoordeling vermeld.

4.De beoordeling

4.1.
Verzoekers hebben art. 4:194 BW aan hun verzoek ten grondslag gelegd. Op grond van deze bepaling kan een erfgenaam na zuivere aanvaarding van een nalatenschap gemachtigd worden om de nalatenschap alsnog beneficiair te aanvaarden indien de erfgenaam
“na zuivere aanvaarding bekend wordt met een uiterste wil, volgens welke de legaten en lasten die hij moet voldoen, tot een geringer bedrag uit zijn erfdeel kunnen worden bestreden dan zonder die uiterste wil het geval zou zijn geweest”.
4.2.
De kantonrechter stelt voorop dat die situatie zich hier niet voordoet, althans dat de stellingen van verzoekers niet gericht zijn op een situatie waarin verzoekers na het zuiver aanvaarden van de nalatenschap bekend zijn geworden met een nadelige uiterste wil. Het verzoek kan dus niet op grond van art. 4:194 BW toegewezen worden.
4.3.
Met ingang van 1 september 2016 is evenwel een nieuw art. 4:194 a BW ingevoerd. Volgens het eerste lid van deze nieuwe bepaling kan een erfgenaam die na zuivere aanvaarding bekend wordt met een schuld van de nalatenschap, die hij niet kende en ook niet behoorde te kennen, onder voorwaarden gemachtigd worden om de nalatenschap alsnog beneficiair te aanvaarden.
4.4.
Vaststaat dat erflaatster zich als (mede-)schuldenaar heeft verbonden jegens SNS Bank. Ongeacht de interne verhouding/draagplicht tussen enerzijds erflaatster en anderzijds belanghebbende en haar partner, staat hiermee vast dat de (in potentie volledige) hypotheekschuld tot de nalatenschap behoort. Nu ter zitting gebleken is dat de nalatenschap nog niet is vereffend/verdeeld, zal de kantonrechter het verzoek toetsen aan het bepaalde in art. 4:194 a lid 1 BW.
4.5.
Verzoekers hebben aangevoerd dat zij de schuld ten gunste van de SNS Bank niet kenden. Namens belanghebbende is daartegenover gesteld dat verzoekers deze schuld wel moeten hebben gekend omdat erflaatster hierover jegens hen openheid zou hebben betracht. Belanghebbende heeft deze stelling echter niet nader onderbouwd zodat deze wordt verworpen. De kantonrechter gaat ervan uit dat verzoekers geen kennis hebben gehad van de schuld ten behoeve van de SNS Bank.
4.6.
Verzoekers hebben tevens aangevoerd dat zij de schuld ook niet behoorden te kennen nu deze niet bleek uit de administratie van erflaatster (die tot aan het overlijden van erflaatster reeds geruime tijd gevoerd werd door verzoeker sub 2.). In de dossierstukken bevindt zich een e-mail van 14 oktober 2016 van een medewerkster van de SNS Bank aan verzoeker sub 2. Hierin staat het volgende:
“Aanvullend wil ik u mededelen dat in een situatie waarin de ouder mededebiteur is op een hypotheek, dat er geen correspondentie vanuit de bank verstuurd wordt naar de mededebiteur, alleen naar de kinderen (…)”. Hieruit blijkt naar het oordeel van de kantonrechter genoegzaam dat het bestaan van de schuld ook niet gekend kon worden door verzoekers door middel van raadpleging van de administratie van erflaatster.
4.7.
Nu vast is komen te staan dat verzoekers de schuld niet kenden noch behoorden te kennen ligt de vraag voor of het verzoek tijdig is ingediend. Beoordeeld dient te worden of het verzoek binnen 3 maanden na het ontdekken van de schuld is ingediend. Het verzoek is op 25 oktober 2016 binnengekomen ter griffie van de rechtbank. Hoewel verzoekers ter zitting aangevoerd hebben pas (op zijn vroegst) eind september 2016 op de hoogte te zijn geraakt van de schuld, komt het de kantonrechter voor dat in ieder geval verzoeker sub 2. op de hoogte had kunnen raken van de schuld naar aanleiding van de e-mail van de SNS Bank van 8 augustus 2016. Van eerdere correspondentie waaruit wetenschap van de schuld kan voortvloeien, is niet gebleken.
4.8.
Hoewel laatstgenoemde datum gelegen is binnen een tijdvak van 3 maanden vóór de indiening van het verzoek, is deze datum gelegen vóór de inwerkingtreding van art. 4:194 a BW. Aan de memorie van toelichting ter zake voormelde bepaling ontleent de kantonrechter het volgende: “
In dit voorstel is geen overgangsbepaling opgenomen, zodat de wetswijziging onmiddellijke werking heeft.(…)
De uitzonderingsclausule geeft erfgenamen die na inwerkingtreding van deze wet een nalatenschap zuiver hebben aanvaard en zijn geconfronteerd met een onverwachte schuld, de mogelijkheid om zich tot de rechter te wenden teneinde hun privévermogen te beschermen. Met de uitzonderingsclausule wordt de in de rechtspraak in uitzonderingsgevallen verleende bescherming aan erfgenamen op grond van de redelijkheid en billijkheid (3:12 BW) nader uitgewerkt en deels gecodificeerd. Het verzoek moet binnen drie maanden na ontdekking van de schuld zijn ingediend. Voor schulden die vóór inwerkingtreding van deze wet zijn ontdekt, kan geen verzoek worden ingediend op grond van artikel 4:194a BW. Ten behoeve van de rechtszekerheid wordt het onwenselijk geacht om een beroep op de uitzonderingsclausule met terugwerkende kracht toe te staan”.
4.9.
Uitgangspunt is derhalve dat art. 4:194a BW, onder meer uit oogpunt van rechtszekerheid, geen uitkomst kan bieden in situaties waarin een schuld vóór 1 september 2016 is/kan zijn ontdekt. Nu aan alle “materiële” voorwaarden van art. 4:194 a BW is voldaan, acht de kantonrechter het in de gegeven omstandigheden echter naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar dat verzoekers, of in ieder geval verzoeker sub 2., de door art. 4:194a BW geboden bescherming moet ontberen, louter vanwege het feit dat deze bepaling eerst per 1 september 2016 in werking getreden is. Het onthouden van de verzochte machtiging aan verzoekers kan immers zeer grote nadelige consequenties voor hen hebben, getuige de door de partner van belanghebbende ter zitting geschetste situatie en het feit dat een verzoek tot ontslag van verzoekers uit de hoofdelijke aansprakelijkheid van de hypotheek blijkens e-mail van 17 november 2016 door de SNS Bank is afgewezen, terwijl het voor verzoekers eerst ter gelegenheid van dit bericht definitief duidelijk geworden is dat SNS Bank haar positie ten opzichte van de nalatenschap wenst te handhaven waardoor het waarschijnlijk wordt dat de hypotheekschuld (mede) ten laste van de nalatenschap zal komen. De kantonrechter ziet hierin voldoende grond om verzoekers te machtigen om de nalatenschap beneficiair te aanvaarden.
4.10.
Geheel ten overvloede merkt de kantonrechter op dat een beneficiaire aanvaarding van de nalatenschap er in geval van een negatieve nalatenschap toe kan leiden dat deze dient te worden vereffend door alle erfgenamen en dat de bevoegdheden van de executeur eindigen.
4.11.
De door verzoekers verzochte veroordeling van belanghebbende in de kosten van de procedure wordt afgewezen. Los van het feit dat het verzoek zich niet richt tot belanghebbende en belanghebbende niet als de in het ongelijk gestelde partij aangemerkt kan worden, vormt de aard van het geschil voldoende grond om een kostenveroordeling achterwege te laten.

5.De beslissing

De kantonrechter:
- verleent verzoekers machtiging om de nalatenschap van erflaatster beneficiair te aanvaarden;
- verstaat dat de beneficiaire aanvaarding dient te worden gerealiseerd door middel van het afleggen van een daartoe strekkende verklaring (al dan niet bij volmacht) ter griffie van de rechtbank van de laatste woonplaats van erflaatster, onder afgifte van de onderhavige beschikking;
- wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.P.M. van der Ham, kantonrechter te
’s-Hertogenbosch en in het openbaar uitgesproken op 5 januari 2017 in aanwezigheid van de griffier.