Uitspraak
RECHTBANK OOST-BRABANT
1.[verzoeker sub 1] ,
[naam erflaatster], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] en overleden te [plaats van overlijden] op [datum overlijden] met als laatste woonplaats [woonplaats] , hierna te noemen
erflaatster.
1.De procedure
2.De feiten
- Erflaatster is, na het overlijden van haar echtgenoot, de heer [naam echtgenoot erflaatster] , op [datum overlijden] , enige tijd woonachtig geweest bij belanghebbende en haar partner, de heer [echtgenoot van belanghebbende] . Het voornemen was om voor erflaatster een aanleunwoning te realiseren die zij zou huren van belanghebbende en haar partner.
- De partner van belanghebbende heeft de financiën van erflaatster in deze periode beheerd.
- In augustus 2005 is een hypothecaire lening geregeld voor de verbouwing van de woning van belanghebbende en haar partner. Deze lening is geregeld bij de SNS Bank, waar de partner van belanghebbende op dat moment werkzaam is. Tevens werd een aansprakelijkheidsverzekering afgesloten bij de SNS Bank.
- Per november 2007 verlaat erflaatster de woning van belanghebbende en haar partner om een seniorenappartement in [woonplaats] te betrekken, waarna verzoeker sub 2. vanaf 1 januari 2008 de financiën van erflaatster heeft beheerd.
- Na het overlijden van erflaatster op 17 mei 2016 blijkt dat erflaatster bij testament over haar nalatenschap heeft beschikt. In dit testament heeft erflaatster - verkort weergegeven - onder bezwaar van enkele legaten haar drie kinderen tot enige erfgenamen benoemd en verzoeker sub 2 tot executeur-afwikkelingsbewindvoerder benoemd, die deze functie heeft aanvaard.
- De erfenis is door alle erfgenamen zuiver aanvaard.
- In juli 2016 ontvangt verzoeker sub 2. post van de SNS Bank inzake de aansprakelijkheidsverzekering. Het betreft een stornering van een betaling. Verzoeker sub 2. heeft naar aanleiding van deze brief contact opgenomen met SNS Bank.
- Bij e-mail van 8 augustus 2016 van de SNS Nabestaandendesk aan verzoeker sub 2. Heeft SNS het volgende meegedeeld:
- Op 3 oktober 2016 vindt er een telefoongesprek plaats tussen verzoeker sub 2. en een medewerker van de SNS Bank (de heer [naam] ) waarin namens SNS Bank bevestigd wordt dat erflaatster hoofdelijk aansprakelijk was voor de lening bij SNS Bank die rust op de woning van belanghebbende en haar partner. Verzoeker sub 1. heeft verzoeker sub 2. op de hoogte gebracht van de situatie.
- Bij e-mail van 17 november 2016 is door een medewerker van SNS Klachtenmanagement aan verzoeker sub 2. bevestigd dat een ontslag uit de hoofdelijke aansprakelijkheid niet verleend zal worden.
- Bij brief van 21 november 2016 is namens de SNS Bank aan verzoeker sub 1. bericht dat de hypothecaire schuldrest per die datum € 439.950,00 bedraagt.
3.Het verzoek
4.De beoordeling
“na zuivere aanvaarding bekend wordt met een uiterste wil, volgens welke de legaten en lasten die hij moet voldoen, tot een geringer bedrag uit zijn erfdeel kunnen worden bestreden dan zonder die uiterste wil het geval zou zijn geweest”.
“Aanvullend wil ik u mededelen dat in een situatie waarin de ouder mededebiteur is op een hypotheek, dat er geen correspondentie vanuit de bank verstuurd wordt naar de mededebiteur, alleen naar de kinderen (…)”. Hieruit blijkt naar het oordeel van de kantonrechter genoegzaam dat het bestaan van de schuld ook niet gekend kon worden door verzoekers door middel van raadpleging van de administratie van erflaatster.
In dit voorstel is geen overgangsbepaling opgenomen, zodat de wetswijziging onmiddellijke werking heeft.(…)
De uitzonderingsclausule geeft erfgenamen die na inwerkingtreding van deze wet een nalatenschap zuiver hebben aanvaard en zijn geconfronteerd met een onverwachte schuld, de mogelijkheid om zich tot de rechter te wenden teneinde hun privévermogen te beschermen. Met de uitzonderingsclausule wordt de in de rechtspraak in uitzonderingsgevallen verleende bescherming aan erfgenamen op grond van de redelijkheid en billijkheid (3:12 BW) nader uitgewerkt en deels gecodificeerd. Het verzoek moet binnen drie maanden na ontdekking van de schuld zijn ingediend. Voor schulden die vóór inwerkingtreding van deze wet zijn ontdekt, kan geen verzoek worden ingediend op grond van artikel 4:194a BW. Ten behoeve van de rechtszekerheid wordt het onwenselijk geacht om een beroep op de uitzonderingsclausule met terugwerkende kracht toe te staan”.
5.De beslissing
’s-Hertogenbosch en in het openbaar uitgesproken op 5 januari 2017 in aanwezigheid van de griffier.