In deze eindbeschikking van de wrakingskamer van de Rechtbank Oost-Brabant, gedateerd 9 maart 2017, is het wrakingsverzoek van de verzoeker afgewezen. De verzoeker had een wrakingsverzoek ingediend tegen mr. P.M. Knaapen, die als kantonrechter betrokken was bij de beneficiaire afwikkeling van de nalatenschappen van de ouders van de verzoeker. De wrakingskamer heeft kennisgenomen van eerdere stukken, waaronder een tussenbeschikking van 2 februari 2017 en een schriftelijke reactie van de rechter op deze tussenbeschikking. Tijdens de behandeling op 21 februari 2017 heeft de verzoeker zijn standpunt toegelicht aan de hand van een pleitnota, terwijl de rechter zijn standpunt mondeling heeft verduidelijkt.
De wrakingskamer heeft vastgesteld dat de verzoeker niet duidelijk heeft gemaakt waarom hij zijn verzoek deed, wat leidde tot onduidelijkheid voor de rechter. Pas in het wrakingsverzoek is de achtergrond van het verzoek nader geconcretiseerd. De rechter heeft zich bereid verklaard om de relevante stukken over te leggen aan de verzoeker, wat de wrakingskamer heeft doen besluiten dat er geen objectieve aanwijzingen zijn voor een vooringenomenheid van de rechter. Gelet op deze overwegingen heeft de wrakingskamer het verzoek tot wraking afgewezen.
De beslissing is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier, waarbij de wrakingskamer heeft geoordeeld dat de handelswijze van de rechter geen zwaarwegende aanwijzing oplevert voor de vrees van de verzoeker dat de rechter vooringenomen zou zijn.