ECLI:NL:RBOBR:2017:1282

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
13 maart 2017
Publicatiedatum
10 maart 2017
Zaaknummer
01/845751-16
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor diefstal met geweld, beletten van ambtshandelingen en kraken

Op 13 maart 2017 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van diefstal met geweld, het beletten van ambtshandelingen door de politie en kraken. De verdachte, geboren in 1986 en zonder vaste woon- of verblijfplaats, werd veroordeeld voor het stelen van sigaretten uit een supermarkt in Eindhoven op 25 november 2016. Tijdens deze diefstal bedreigde hij een medewerkster met geweld, wat leidde tot een veroordeling voor diefstal met geweld. De rechtbank oordeelde dat de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar was, zoals bleek uit een psychiatrisch rapport, en rekende de bewezen feiten in verminderde mate aan hem toe.

Daarnaast was de verdachte betrokken bij het beletten van ambtshandelingen op 9 oktober 2016, toen hij de toegang tot een pand barricadeerde, waardoor politieagenten hun werk niet konden uitvoeren. Ook werd hij veroordeeld voor het kraken van een pand op 10 oktober 2016, waarvan het gebruik door de rechthebbende was beëindigd. De rechtbank legde een onvoorwaardelijke ISD-maatregel op voor de duur van twee jaar, waarbij rekening werd gehouden met de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De rechtbank oordeelde dat de ISD-maatregel noodzakelijk was om de verdachte te begeleiden en te behandelen, gezien zijn psychische problemen en het hoge recidiverisico.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Strafrecht
Parketnummers: 01/845751-16, 01/205285-16 en 01/206850-16 (ter terechtzitting gevoegd)
Parketnummer vordering: 05/009474-15
Datum uitspraak: 13 maart 2017
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [1986] ,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
thans gedetineerd in het PPC te Vught.
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 27 februari 2017. De zaken met parketnummers 01/205285-16 en 01/206850-16 zijn eerder behandeld ter terechtzitting van de politierechter op 20 februari 2017, alwaar de zaken zijn verwezen naar de meervoudige kamer van deze rechtbank teneinde deze gelijktijdig te behandelen met de zaak met parketnummer 01/845751-16.
Op de zitting van 27 februari 2017 heeft de rechtbank de tegen verdachte/veroordeelde, onder de hiervoor genoemde parketnummers aanhangig gemaakte zaken gevoegd.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte/veroordeelde, hierna te noemen: verdachte, naar voren is gebracht.
De tenlastelegging.
De zaak met parketnummer 01/845751-16 is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 30 januari 2017. De zaak met parketnummer 01/205285-16 is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 9 oktober 2016. De zaak met parketnummer 01/206850-16 is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 11 oktober 2016.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
onder parketnummer 01/845751-16:
hij op of omstreeks 25 november 2016 te Eindhoven met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen sigaretten, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [supermarkt] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 1] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden, gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond dat verdachte met een voorwerp van hout en / of metaal de winkel is binnengekomen en / of voornoemde [slachtoffer 1] heeft toegevoegd "I will kill you" en / of "I will shoot you" en/ of "come on fight me" en / of voornoemd voorwerp (van dichtbij) op het gezicht van die [slachtoffer 1] heeft gericht;
en / of
hij op of omstreeks 25 november 2016 te Eindhoven, althans in Nederland, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer 1] heeft gedwongen tot de afgifte van sigaretten, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [supermarkt] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat verdachte met een voorwerp van hout en / of metaal de winkel is binnengekomen en / of voornoemde [slachtoffer 1] heeft toegevoegd "I will kill you" en / of "I will shoot you" en/ of "come on fight me" en / of voornoemd voorwerp (van dichtbij) op het gezicht van die [slachtoffer 1] heeft gericht;
onder parketnummer 01/205285-16:
hij op of omstreeks 09 oktober 2016 te Eindhoven, opzettelijk enige ambtshandeling ondernomen ter uitvoering van enig wettelijk voorschrift, te weten: het binnentreden ter inbeslagname naar aanleiding van een verdenking van een overtreding van artikel 4.1.5 Apv Eindhoven (artikel 96 Wetboek van Strafvordering) door (een) ambtena(a)r(en), te weten [verbalisant 1] en/of [verbalisant 2] (hoofdagent(en) van politie eenheid Oost Brabant), met de uitoefening van enig toezicht belast of door (voornoemde) ambtena(a)r(en), belast met of bevoegd verklaard tot het opsporen of onderzoeken van strafbare feiten, heeft belet, belemmerd of verijdeld, immers heeft hij, verdachte, toen en daar de deur en/of toegang van/tot het pand gelegen aan [adres 1] gebarricadeerd en/of verhinderd (tengevolge van welke een inbeslagname van de geluidsinstallatie is bemoeilijkt);
onder parketnummer 01/206850-16:
hij op of omstreeks 10 oktober 2016 te Eindhoven in een woning/gebouw, gelegen [adres 1] , waarvan het gebruik door de rechthebbende was beëindigd wederrechtelijk aldaar is binnengedrongen, althans heeft vertoefd.
De vordering na voorwaardelijke veroordeling.
De zaak met parketnummer 05/009474-15 is aangebracht bij vordering van 9 oktober 2016 en bij vordering van 11 oktober 2016. De rechtbank zal, nu sprake is van gelijkluidende vorderingen, uitgaan van één vordering. Deze vordering heeft betrekking op het vonnis van de politierechter te Arnhem d.d. 20 juli 2015, waarbij verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 3 weken waarvan 2 weken voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Een kopie van de vordering is aan dit vonnis gehecht.
De formele voorvragen.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaardingen geldig zijn. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.
Bewijs
Het standpunt van de officier van justitie.
Met betrekking tot parketnummer 01/845751-16 heeft de officier van justitie aangevoerd dat de (cumulatief/alternatief) ten laste gelegde afpersing niet kan worden bewezen; de diefstal met geweld kan volgens hem wel worden bewezen. De officier van justitie heeft voorts gevorderd dat alle overige ten laste gelegde feiten (onder parketnummer 01/205285-16 en 01/206850-16) worden bewezen verklaard.
Het standpunt van de verdediging.
Met betrekking tot parketnummer 01/845751-16 heeft de raadsvrouwe aangevoerd dat de diefstal, gevolgd van verbale bedreiging met geweld, kan worden bewezen verklaard. Voor het dreigen met een voorwerp ontbreekt het bewijs, zodat verdachte van dit gedeelte van de tenlastelegging dient te worden vrijgesproken. Verder dient verdachte te worden vrijgesproken van de (cumulatief/alternatief) ten laste gelegde afpersing.
Ten aanzien van parketnummer 01/205285-16 heeft de raadsvrouwe zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken wegens het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs. Hiertoe is (kort samengevat) aangevoerd dat verdachte uitdrukkelijk ontkent dat hij de toegangsdeur heeft gebarricadeerd en dat uit het dossier onvoldoende blijkt hoe en waaraan verbalisanten verdachte hebben herkend als degene die heeft meegeholpen met het barricaderen van de deur. Onder de gegeven omstandigheden - er was sprake van een chaotische situatie, het was nacht en de barricade werd opgeworpen achter een deur van ‘bijna helder glas’ - dienen de verbalisanten specifieker te omschrijven op grond waarvan zij verdachte hebben herkend.
Met betrekking tot parketnummer 01/206850-16 heeft de raadsvrouwe naar voren gebracht dat verdachte zich op het standpunt stelt dat hij van een bewaker toestemming had gekregen om zijn spullen die avond in het pand te komen ophalen.
Het oordeel van de rechtbank.
Bewijsmiddelen m.b.t. parketnummer 01/845751-16:
[slachtoffer 1] [1] deed op 25 november 2016 aangifte namens [supermarkt] en verklaarde – zakelijk weergegeven – onder meer het volgende:
Ik ben bevoegd aangifte te doen namens de [supermarkt] . Op 25 november 2016 was ik werkzaam als kassière achter de servicebalie bij de [supermarkt] gevestigd te Eindhoven. Er kwam een man aan de balie. Deze man had een voorwerp vast van hout en metaal. De man vroeg aan mij twee pakjes sigaretten. Ik legde deze op de balie. Toen ik ze losliet pakte de man deze pakjes en verliet de winkel zonder te betalen. Ik liep de man achterna. Toen ik de man aansprak zei hij: “I will kill you, I will shoot you, come on fight me”. Ik zag dat hij daarbij meerdere keren het ijzeren voorwerp op mij richtte. De man was zeer agressief. Op het moment dat de man het voorwerp vanaf een afstand van ongeveer twee meter op mijn gezicht richtte, ben ik weggegaan. Ik was bang dat de man mij zou slaan of het voorwerp zou gooien.
Verdachteverklaarde ter terechtzitting van 27 februari 2017 – zakelijk weergegeven – onder meer het volgende:
Het klopt dat ik op 25 november 2016 bij de [supermarkt] in Eindhoven sigaretten heb weggenomen. Het klopt dat ik daarna de woorden “I will kill you, I will shoot you, come on fight me” heb gezegd tegen een mevrouw. Ik had op dat moment een paar fietsonderdelen en hout bij me.
Bewijsoverwegingen van de rechtbank.
Op grond van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat verdachte in de [supermarkt] sigaretten heeft weggenomen en dat hij daarna, toen hij daarop door medewerkster [slachtoffer 1] werd aangesproken, verbale bedreigingen jegens haar heeft geuit. Gelet op de omstandigheid dat zowel [slachtoffer 1] als verdachte over het bedreigingsaspect hebben verklaard en in aanmerking genomen de verklaring van verdachte dat hij een metalen voorwerp (te weten fietsonderdelen) en hout bij zich had, acht de rechtbank eveneens wettig en overtuigend bewezen dat verdachte als onderdeel van zijn bedreiging een metalen en/of houten voorwerp (van dichtbij) op het gezicht van [slachtoffer 1] heeft gericht, zoals door haar verklaard. De rechtbank ziet geen enkele aanleiding de verklaring van [slachtoffer 1] op dit punt niet te volgen.
De rechtbank is evenals de officier van justitie en de raadsvrouwe van oordeel dat de (cumulatief/alternatief) ten laste gelegde afpersing niet kan worden bewezen. Immers is op geen enkele wijze gebleken dat verdachte medewerkster [slachtoffer 1] door bedreiging heeft
gedwongen tot de afgiftevan sigaretten. De rechtbank zal verdachte dan ook van dit feit vrijspreken.
Bewijsmiddelen [2] m.b.t. parketnummer 01/205285-16:
Verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3] [3] relateerden op 9 oktober 2016 – zakelijk weergegeven – onder meer als volgt:
Wij kregen op 9 oktober 2016, omstreeks 22:30 uur de melding van geluidsoverlast vanuit het bedrijfspand aan [adres 1] te Eindhoven. Wij zijn ter plaatse gegaan. Wij hebben onze bevindingen teruggekoppeld naar de officier van dienst. Wij kregen van de officier van dienst te horen dat hij ter plaatse kwam en dat er diverse eenheden zouden worden meegestuurd om tot inbeslagname van de geluidsapparatuur over te gaan, om de geluidsoverlast te doen stoppen. De officier van dienst heeft een machtiging tot binnentreden ter inbeslagneming uitgeschreven voor het pand aan de [adres 1] te Eindhoven en uitgereikt aan mij, [verbalisant 2] . Wij zijn toen in opdracht van de officier van dienst gezamenlijk opgereden richting het bedrijfspand. Wij zagen in het bijzijn van onze collega’s dat er meerdere personen bij het betreffend bedrijfspand binnen renden. Wij zagen dat twee personen de voordeur afsloten. Wij zagen j dat deze twee personen samen met diverse andere personen de voordeur en de achterliggende tussendeur gingen barricaderen met houten planken, ijzeren staven, meubels en overige voorwerpen. In opdracht van de officier van dienst is vervolgens de toegangsdeur van het bedrijfspand geforceerd om toegang tot het pand te verkrijgen. Toen ik, [verbalisant 2] en diverse collega’s in de toegangshal van het bedrijfspand stonden, werd de volgende deur gebarricadeerd.
Verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] [4] relateerden op 9 oktober 2016 – zakelijk weergegeven – onder meer als volgt:
Op 9 oktober 2016 waren wij belast met een melding van geluidsoverlast, afkomstig uit een pand aan de [adres 1] te Eindhoven. Ik, verbalisant [verbalisant 1] , kreeg samen met collega [verbalisant 4] , de opdracht van de Officier van Dienst om de voordeur van het pand te forceren. Nadat wij deze deur geforceerd hadden, stonden wij in een hal. Ik zag dat hier wederom een deur zat, welke bestond uit twee naar binnen openslaande deuren bijna voorzien van helder glas. Ik zag dat er door meerdere personen spullen aan de binnenzijde van deze deuren werden gegooid, zodat het voor ons onmogelijk was het pand verder te betreden. Ik zag dat er door de later aangehouden [verdachte] ook spullen op deze barricade werden gelegd. De inbreng van [verdachte] aan de barricade heeft er mede voor gezorgd dat wij het pand niet verder konden betreden. Dit was omstreeks 01:05 uur. Ik, [verbalisant 2] , zag dat de later aangehouden [verdachte] meewerkte aan de opwerping van een barricade voor de deur, via welke deur wij het pand wilden betreden. Om 05:15 werd de [verdachte] door ons aangehouden op de [adres 1] te Eindhoven. Wij, [verbalisant 1] en [verbalisant 2] , herkenden beide de verdachte als degene die heeft meegewerkt aan de opwerping van de barricade. Wij herkenden de verdachte aan zijn kleding en zijn gezicht.
Verdachte [5] verklaarde bij zijn politieverhoor van 9 oktober 2016 – zakelijk weergegeven – onder meer het volgende:
V: Collega’s hebben gezien dat jij de deur in het pand bewust hebt gebarricadeerd.
A: Ja, de deur heb ik dicht gedaan.
Bewijsoverwegingen van de rechtbank.
Op grond van de bovenstaande bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat verdachte een bijdrage heeft geleverd aan het barricaderen van de toegangsdeur van het bedrijfspand, waardoor verbalisanten werden belet om (ter inbeslagname van geluidsapparatuur) in dat pand binnen te treden. Wat betreft het door de raadsvrouwe gevoerde verweer betreffende de herkenning van verdachte overweegt de rechtbank dat verbalisanten hebben verklaard verdachte te herkennen aan zijn gezicht en kleding. Dit gegeven, in combinatie met het feit dat verdachte ook ter plaatse was en heeft verklaard de deur te hebben dicht gedaan, acht de rechtbank voldoende voor een bewezenverklaring.
Bewijsmiddelen [6] m.b.t. parketnummer 01/206850-16:
[slachtoffer 2] [7] deed op 11 oktober 2016 aangifte namens [bedrijf] en verklaarde – zakelijk weergegeven – onder meer het volgende:
Ik ben beheerder bij het [bedrijf] , welke eigenaar is van het pand aan de [adres 1] te Eindhoven. Ik ben bevoegd tot het doen van aangifte. Ik wil aangifte doen van het kraken van het pand. Het pand aan de [adres 1] werd tot voor kort gekraakt. Afgelopen weekend [
de rechtbank begrijpt: op 9 oktober 2016] zijn de krakers uit het pand gezet en zijn wij begonnen met opruimwerkzaamheden. Deze worden uitgevoerd door een extern bedrijf. Op 10 oktober 2016 om ongeveer 18.00 uur is het pand door werklui middels planken dichtgespijkerd en afgesloten. Het hekwerk dat toegang verschaft tot het terrein is afgesloten met een hangslot. Vanochtend hoorde ik van mijn collega [persoon 1] dat hij gisteravond door de politie gebeld was en dat hij bij het pand was geweest, omdat zich er weer een kraker in bevond. Collega [persoon 1] heeft samen met de politie het pand bekeken en heeft waargenomen dat de planken die de toegang tot het pand afsluiten, vernield waren. De in het pand aangetroffen persoon was niet bevoegd om in het pand te vertoeven.
Verbalisanten [verbalisant 5] en [verbalisant 6] [8] relateerden op 10 oktober 2016 – zakelijk weergegeven – onder meer als volgt:
Op 9 oktober 2016 is het kraakpand ontruimd aan de [adres 1] te Eindhoven.
Het pand is toen ontruimd en alle toen aanwezige personen zijn uit het pand verwijderd.
Het pand is na de ruiming overgedragen aan de eigenaar. Vervolgens is op 9 en 10 oktober 2016 aangevangen met het ruimen van het genoemde pand. Tijdens beide genoemde dagen zijn er meerdere malen personen bij het pand geweest die het pand binnen wilden gaan. Dit is door de eigenaar en de aanwezige werklui geweigerd. Het pand werd na de werkzaamheden afgesloten. Het pand was daadwerkelijk dichtgetimmerd. Op 10 oktober 2016 omstreeks 19.45 uur reden wij ter hoogte van genoemd pand. Op het afgesloten achterterrein zagen wij een persoon staan. Wij schenen met onze zaklampen in de richting van deze persoon en wij zagen dat deze persoon een manspersoon. Hierop zijn wij omgereden naar de andere zijde van het terrein om aldaar op het terrein te geraken. Aan de andere zijde kwamen wij uit bij een hekwerk. Dit hekwerk was losgetrokken. Hierdoor kon je het gaas omhoog trekken, waardoor je er onderdoor kon lopen. Wij zagen dat de roldeur, welke toegang geeft tot het pand en dichtgespijkerd was met houten platen, was opengebroken. Samen met de ter plaatse gekomen politie-eenheid hebben wij het pand betreden. Halverwege het pand zagen wij een persoon staan. De persoon die wij in het pand aantroffen, herkenden wij als de persoon die wij in eerste instantie op het buitenterrein hadden gezien. Wij hebben de persoon aangehouden. De verdachte verklaarde uit eigen beweging dat hij gewoond had in het pand en dat hij zijn spullen, die zich nog in het pand bevonden kwam ophalen. Tijdens het transport naar het politiebureau hoorden wij dat verdachte uit eigen beweging verklaarde dat hij bij de ontruiming was geweest, dat hij wist dat hij niet meer in het pand mocht komen maar dat hij zijn spullen moest hebben. De personalia van verdachte zijn: [verdachte] , geboren op [1986] te [geboorteplaats] .
Verdachteverklaarde ter terechtzitting van 27 februari 2017 – zakelijk weergegeven – onder meer het volgende:
Het klopt dat ik op 10 oktober 2016 aanwezig ben geweest in het pand aan de [adres 1] te Eindhoven.
De bewezenverklaring.
Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
t.a.v. parketnummer 01/845751-16:
op 25 november 2016 te Eindhoven met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen sigaretten, toebehorende aan [supermarkt] , welke diefstal werd gevolgd van bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 1] , gepleegd met het oogmerk om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welke bedreiging met geweld hierin bestond dat verdachte voornoemde [slachtoffer 1] heeft toegevoegd "I will kill you" en "I will shoot you" en "come on fight me" en een voorwerp van hout en metaal (van dichtbij) op het gezicht van die [slachtoffer 1] heeft gericht;
t.a.v. parketnummer 01/205285-16:
op 09 oktober 2016 te Eindhoven, opzettelijk enige ambtshandeling ondernomen ter uitvoering van enig wettelijk voorschrift, te weten: het binnentreden ter inbeslagname naar aanleiding van een verdenking van een overtreding van artikel 4.1.5 APV Eindhoven (artikel 96 Wetboek van Strafvordering) door ambtenaren, te weten [verbalisant 1] en/of [verbalisant 2] (hoofdagenten van politie eenheid Oost Brabant), belast met of bevoegd verklaard tot het opsporen of onderzoeken van strafbare feiten, heeft belet, immers heeft hij, verdachte, toen en daar de deur van het pand gelegen aan [adres 1] gebarricadeerd tengevolge van welke een inbeslagname van de geluidsinstallatie is bemoeilijkt;
t.a.v. parketnummer 01/206850-16:
op 10 oktober 2016 te Eindhoven in een gebouw, gelegen [adres 1] , waarvan het gebruik door de rechthebbende was beëindigd wederrechtelijk is binnengedrongen.
De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
De strafbaarheid van het feit.
Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten. Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De strafbaarheid van verdachte.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.
Oplegging van straf en/of maatregel.
De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan verdachte de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (hierna: ISD-maatregel) zal worden opgelegd, voor de duur van twee jaren. Met betrekking tot de vordering tot tenuitvoerlegging met parketnummer 05/009474-15 heeft de officier van justitie gevorderd dat de proeftijd met één jaar zal worden verlengd.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsvrouwe heeft verzocht om aan verdachte een gevangenisstraf op te leggen waarvan de duur gelijk is aan de tijd die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht, met daarnaast een voorwaardelijke ISD-maatregel.
Hiertoe is - kort samengevat - aangevoerd dat verdachte met de oplegging van een voorwaardelijke ISD-maatregel voldoende wordt gewaarschuwd om geen nieuwe strafbare feiten te plegen. Wat verdachte op dit moment nodig heeft, is stabiliteit in de zin van eigen woonruimte en werk, zoals hij dat ook in het verleden heeft gehad. Als er in dat kader een reclasseringstoezicht wordt opgelegd, heeft verdachte daar geen bezwaar tegen. Weliswaar heeft de reclassering aangegeven dat zij geen meerwaarde zien in een toezicht, maar
de factoheeft verdachte nog nooit de kans gehad om zijn bereidwilligheid aan de reclassering te tonen.
Verder heeft de raadsvrouwe verzocht om alle feiten, voor zover bewezen verklaard, verminderd aan verdachte toe te rekenen. In de omtrent verdachte in de zaak met parketnummer 01/845751-16 opgemaakte gedragsdeskundige rapportage concludeert de psychiater W.C.J. Kramer dat bij verdachte sprake is van een chronisch psychotische stoornis, dan wel langdurige psychotische episodes met wanen en hallucinaties. Mede gelet op de vergelijkbare uitlatingen die verdachte in de verschillende dossiers heeft gedaan, kan die conclusie van de psychiater volgens de raadsvrouwe ook op de andere feiten betrokken worden.
Voor het geval dat de rechtbank zou beslissen tot de oplegging van een ISD-maatregel, heeft de raadsvrouwe verzocht om tevens een tussentijds beoordelingsmoment na een halfjaar te bepalen.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf of maatregel die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van de bewezen verklaarde feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan diefstal van sigaretten bij [supermarkt] waarbij hij, nadat hij hierop door een medewerker werd aangesproken, verbaal en met een voorwerp bedreigingen in de richting van die medewerker heeft geuit. Daarnaast heeft verdachte verbalisanten belet om hun werkzaamheden uit te voeren, door een toegangsdeur van een bedrijfspand te barricaderen. Tot slot heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan het kraken van een leegstaand bedrijfspand.
De bewezen verklaarde feiten betreffen zeer hinderlijke feiten. Diefstallen veroorzaken overlast en schade. Bovendien zal de door verdachte geuite bedreiging met geweld voor de winkelmedewerkster een beangstigende ervaring zijn geweest. Kraken is een hinderlijk en overlast gevend feit waarbij inbreuk wordt gemaakt op het eigendomsrecht van de rechthebbende. Zowel ten aanzien van de diefstal als ten aanzien van het kraken geldt dat verdachte er met zijn handelwijze blijk van heeft gegeven geen respect te hebben voor andermans eigendommen. Verder heeft verdachte, door het belemmeren van de politie bij de uitoefening van haar werkzaamheden in het publieke domein, er blijk van gegeven geen respect te hebben voor het openbaar gezag.
Kijkend naar de persoon van verdachte houdt de rechtbank rekening met de ‘Pro Justitia’-rapportage die de psychiater W.C.J. Kramer (in het kader van de zaak met parketnummer 01/845751-16) heeft opgemaakt d.d. 30 januari 2017. Uit deze rapportage komt naar voren dat verdachte lijdend is aan een ziekelijke stoornis, te weten een chronisch psychotische stoornis dan wel langdurige psychotische episodes met wanen en hallucinaties. De psychiater concludeert dat hiervan ook sprake was ten tijde van het plegen van de diefstal met geweld bij de [supermarkt] en hij acht aannemelijk dat verdachte ten minste in enige mate onder invloed van deze ziekelijke stoornis tot het plegen van dat feit is gekomen. De rapporteur adviseert om verdachte het ten laste gelegde in verminderde mate toe te rekenen.
De rechtbank volgt dit advies van de psychiater en maakt diens bevindingen tot de hare. De rechtbank zal verder het standpunt van de raadsvrouwe volgen, dat kan worden aangenomen dat de conclusie van verminderde toerekeningsvatbaarheid, gelet op de overeenkomsten tussen de door verdachte in de verschillende dossiers afgelegde verklaringen alsmede de relatief korte tijdspanne waarin de feiten hebben plaatsgevonden, ook heeft te gelden ten aanzien van de onder parketnummers 01/205285-16 en 01/206850-16 bewezenverklaarde feiten. Aldus worden alle drie de bewezenverklaarde feiten in verminderde mate aan verdachte toegerekend.
Kijkend naar de persoon van verdachte houdt de rechtbank eveneens rekening met de omstandigheid dat verdachte reeds eerder onherroepelijk werd veroordeeld ter zake van (onder meer) vermogensdelicten. Bovendien heeft verdachte de onderhavige strafbare feiten gepleegd tijdens de proeftijd van een eerdere veroordeling. De eerdere veroordelingen hebben verdachte er niet van weerhouden opnieuw de fout in te gaan.
De rechtbank zal de officier van justitie volgen in zijn eis tot het opleggen van een ISD-maatregel. De rechtbank stelt vast dat voldaan is aan de vereisten die aan de oplegging van een ISD-maatregel door de wet zijn gesteld en overweegt hiertoe als volgt.
Allereerst betreffen de ten laste van verdachte bewezen verklaarde feiten – te weten overtreding van de artikelen 138a, 184 en 310 van het Wetboek van Strafrecht – misdrijven waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten, zoals vereist in artikel 38m, lid 1, onder 1e van het Wetboek van Strafrecht. Voor wat betreft voornoemd artikel 184 is op grond van artikel 67, lid 2, van het Wetboek van Strafvordering voorlopige hechtenis toegelaten, nu het een misdrijf betreft waarop naar de wettelijke omschrijving gevangenisstraf is gesteld en verdachte geen vaste woon- of verblijfplaats in Nederland heeft.
Verder blijkt uit het uittreksel uit de justitiële documentatie van verdachte van 24 januari 2017 dat verdachte veelvuldig is veroordeeld voor het plegen van vermogensdelicten. Ook blijkt dat verdachte in de vijf jaren voorafgaande aan de nu door hem begane misdrijven, ten minste drie keer wegens misdrijven onherroepelijk tot (onder meer) taak- en gevangenisstraffen is veroordeeld. Zo is verdachte onder meer op 15 juni 2016 door de politierechter te Arnhem veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee weken in verband met diefstal. Verder is verdachte op 6 juli 2015 door de politierechter te Breda veroordeeld tot een gevangenisstraf van veertien weken in verband met diefstal. Op diezelfde datum is verdachte door de politierechter te Breda ook veroordeeld tot een gevangenisstraf van een week in verband met diefstal. Verder is verdachte op 12 augustus 2014 door de politierechter te Breda veroordeeld tot een taakstraf van twintig uren in verband met twee vernielingen. Op 3 juni 2013 is verdachte door de politierechter te Zwolle veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee weken in verband met kraken en diefstal.
De in de onderhavige zaak bewezen verklaarde feiten zijn begaan ná de tenuitvoerlegging van deze eerder opgelegde straffen.
De rechtbank is voorts van oordeel dat er, op grond van het strafblad van verdachte, ernstig rekening mee dient te worden gehouden dat verdachte wederom een misdrijf zal begaan. Bovendien vermeldt het reclasseringsadvies van het Leger des Heils van 8 februari 2017 dat er bij verdachte sprake is van een hoog recidiverisico en komt psychiater W.C.J. Kramer in zijn rapportage van 30 januari 2017 eveneens tot het oordeel dat het risico op recidive als hoog wordt ingeschat.
Gelet op de aard van de misdrijven waarvoor verdachte telkens is veroordeeld, eist de veiligheid van goederen het opleggen van de ISD-maatregel.
De rechtbank is van oordeel dat het opleggen van de ISD-maatregel ook wenselijk en noodzakelijk is. De rechtbank heeft in dit verband in het bijzonder de rapportage van psychiater W.C.J. Kramer van 30 januari 2017 en het reclasseringsadvies van het Leger des Heils van 8 februari 2017 in aanmerking genomen.
Psychiater W.C.J. Kramer stelt in de bovengenoemde rapportage onder meer het volgende:
Uit recente reclasseringsrapporten blijkt dat de reclassering geen enkel heil verwacht van
een voorwaardelijk straf met een ondertoezichtstelling van de reclassering, omdat meermalen is gebleken dat onderzochte zich niet aan de voorwaarden houdt, een toezicht op
bijzondere voorwaarden en directe interventies of behandelingen niet uitvoerbaar is, contact met hem telkenmale onmogelijk blijkt en een gedwongen klinische opname niet reëel wordt geacht gezien de ernst van onderhavige feiten.
Daarom rest de onderzoeker niet anders dan de rechtbank in overweging te geven om
[…] onderzochte een (voorwaardelijke) ISD-maatregel voor de duur van twee jaar op te leggen. In dat kader kan onderzochte klinisch worden geplaatst in een Penitentiair Psychiatrisch Centrum, waar een behandeltraject kan worden ingezet met een plaatsing in een Forensisch Psychiatrische (Dubbel Diagnose) Kliniek/Afdeling eventueel gevolgd door een afdeling Forensisch Psychiatrisch Wonen. In een dergelijk behandeltraject kan onderzochte ook worden begeleid in het verbeteren van recidive-onderhoudende factoren op het gebied van wonen, dagbesteding en financiën.
In het bovengenoemde reclasseringsadvies van het Leger des Heils wordt onder meer gesteld:
Betrokkene kent problemen op nagenoeg alle probleemgebieden. Hoofdproblematiek is een psychiatrisch ziektebeeld. Betrokkene is bekend met herhaalde psychotische episodes, voortkomend uit middelenmisbruik of als onderdeel van een schizofreen proces. Betrokkene ontkent echter het bestaan van dit probleem en is op geen enkele manier gemotiveerd voor behandeling. Hij wil nu samenwerken met de reclassering, terwijl dat in het verleden nooit het geval was. Wij zien bij betrokkene weinig intrinsieke motivatie om te veranderen.
Wij adviseren een onvoorwaardelijke ISD op te leggen teneinde betrokkene vanuit de P.I. naar zorg (klinische opname) toe te leiden.
De rechtbank is van oordeel dat behandeling en begeleiding van verdachte noodzakelijk is en overweegt dat een ISD-maatregel er - mede - toe strekt een bijdrage te leveren aan het oplossen van de problematiek die bij verdachte op nagenoeg alle leefgebieden speelt. In het kader van het ISD-traject kan hulpverlening plaatsvinden. De ISD-maatregel kan verdachte de structuur en begeleiding bieden die hij nodig heeft.
De rechtbank acht, alles afwegende, de ISD-maatregel voor de duur van twee jaar passend en geboden.
Tot slot acht de rechtbank het wenselijk en noodzakelijk dat er een tussentijdse beoordeling van de noodzaak van de voortzetting van de tenuitvoerlegging van de ISD-maatregel zal plaatsvinden, waarbij onder andere kan worden gekeken naar de voortgang van het behandeltraject. De rechtbank zal daarom bepalen dat het openbaar ministerie de rechtbank binnen negen maanden na het onherroepelijk worden van dit vonnis zal berichten, ten behoeve van een tussentijdse beoordeling van de noodzaak van de voortzetting van de tenuitvoerlegging van de ISD-maatregel.
De vordering van de benadeelde partij BHC Beleggingsmaatschappij.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, nu de behandeling van die vordering, gelet op de aard en de omvang ervan, een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsvrouwe heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de vordering dient te worden afgewezen, omdat nergens uit blijkt dat verdachte degene is geweest die de gevorderde schade heeft veroorzaakt. Bovendien is de vordering, gelet op de hoogte van het schadebedrag, onvoldoende gespecificeerd en onvoldoende onderbouwd. Subsidiair heeft de raadsvrouwe verzocht om de vordering niet-ontvankelijk te verklaren.
Beoordeling.Ten laste van verdachte is onder parketnummer 01/206850-16 bewezen verklaard (kort gezegd) dat hij op 10 oktober 2016 in het gebouw aan de [adres 1] wederrechtelijk is binnengedrongen. De rechtbank is van oordeel dat de door de benadeelde partij gevorderde schade niet kan worden aangemerkt als schade die rechtstreeks door het bewezenverklaarde feit aan haar is toegebracht (ex artikel 361, tweede lid onder b, van het Wetboek van Strafvordering). De rechtbank zal de benadeelde partij daarom niet-ontvankelijk verklaren.
Motivering van de beslissing na voorwaardelijke veroordeling 05/009474-15.
De vordering voldoet aan alle wettelijke eisen. Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd tot behandeling van deze vordering. Uit onderzoek ter terechtzitting zijn geen omstandigheden gebleken die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan.
De hiervoor bewezen verklaarde feiten zijn door verdachte begaan voor het einde van de bij voormeld vonnis gestelde proeftijd. Op grond daarvan kan in beginsel de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde straf worden gelast. De rechtbank acht de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde straf, gelet op de op te leggen ISD-maatregel, thans echter niet opportuun. De vordering zal daarom worden afgewezen.
Toepasselijke wetsartikelen.
De beslissing is gegrond op de artikelen 27, 38m, 38n, 38s, 57, 138a, 184, 310 en 312 van het Wetboek van Strafrecht.
DE UITSPRAAK
De rechtbank:
Verklaart het ten laste gelegde onder parketnummers 01/845751-16, 01/205285-16 en 01/206850-16 bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:

t.a.v. 01/845751-16:diefstal, gevolgd van bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren

t.a.v. 01/205285-16:opzettelijk enige handeling, door een ambtenaar belast met of bevoegd verklaard tot het opsporen of onderzoeken van strafbare feiten ondernomen ter uitvoering van enig wettelijk voorschrift, beletten t.a.v. 01/206850-16:kraken

Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende maatregel:
t.a.v. 01/845751-16, 01/205285-16 en 01/206850-16:
Plaatsing in een inrichting voor stelselmatige dadersvoor de duur van
2 jaar.
Beslist tot een
tussentijdse beoordelingvan de noodzaak van de voortzetting van de tenuitvoerlegging van de maatregel.
Bepaalt dat het openbaar ministerie uiterlijk negen maanden na aanvang van de tenuitvoerlegging van de maatregel, op de voet van artikel 38s eerste lid van het Wetboek van Strafrecht, aan de rechtbank bericht over de noodzaak van de voortzetting van deze tenuitvoerlegging.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij (01/206850-16):
Verklaart de benadeelde partij
BHC Beleggingsmaatschappijte Eindhoven
niet-ontvankelijkin haar vordering;
veroordeelt de benadeelde partij in de kosten, door verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakt, begroot tot heden op nihil.
Beslissing na voorwaardelijke veroordeling:
Wijst afvan de vordering met parketnummer 05/009474-15 van de officier van justitie d.d. 9 oktober 2016.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. C.P.C. Kuijs , voorzitter,
mr. M. Senden en mr. M.T. van Vliet, leden,
in tegenwoordigheid van mr. P. Susijn, griffier,
en is uitgesproken op 13 maart 2017.
Mr. Kuijs is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen

Voetnoten

1.Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1] namens [supermarkt] te Eindhoven d.d. 25 november 2016. Dit proces-verbaal maakt deel uit (op pagina’s 4 en 5) van het dossier met opschrift ‘proces-verbaal van voorgeleiding – tevens einddossier’ van de politie eenheid Oost-Brabant, afhandeleenheid Eindhoven, met BHV-nummer 2016260952, afgesloten op 26 november 2016.
2.Bij de aanduiding van de bewijsmiddelen ter zake van parketnummer 01/205285-16 wordt verwezen naar de paginanummers uit het proces-verbaal van de politie eenheid Oost-Brabant, district Eindhoven, basisteam Eindhoven-Noord, met registratienummer PL2100-2016225222, afgesloten op 9 oktober 2016. Dit dossier bestaat uit 17 doorgenummerde pagina’s.
3.Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt door verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3] d.d. 9 oktober 2016, pagina ’s 14 tot en met 17.
4.Het proces-verbaal aanhouding van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] d.d. 9 oktober 2016, pagina’s 4 en 5.
5.Het proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 9 oktober 2016, pagina 10.
6.Bij de aanduiding van de bewijsmiddelen ter zake van parketnummer 01/206850-16 wordt verwezen naar de paginanummers uit het proces-verbaal van de politie eenheid Oost-Brabant, district Eindhoven, basisteam De Kempen, met registratienummer PL2100-2016226289, afgesloten op 11 oktober 2016. Dit dossier bestaat uit 27 doorgenummerde pagina’s.
7.Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 2] namens [bedrijf] d.d. 11 oktober 2016, pagina’s 16 en 17.
8.Het proces-verbaal van bevindingen van verbalisanten [verbalisant 5] en [verbalisant 6] d.d. 10 oktober 2016, pagina’s 13 tot en met 15.