ECLI:NL:RBOBR:2017:1227

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
9 maart 2017
Publicatiedatum
9 maart 2017
Zaaknummer
17_259
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van verbod op kofferbakverkopen en rommelmarkten in Boxmeer

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Oost-Brabant op 9 maart 2017 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoeker, die al jarenlang kofferbakverkopen organiseert in de gemeente Boxmeer, had bezwaar gemaakt tegen een besluit van de burgemeester dat hem verbood om deze evenementen te organiseren. Dit verbod was gebaseerd op de Algemene Plaatselijk Verordening Boxmeer 2013, waarin staat dat evenementen kunnen worden verboden in het belang van de openbare orde en veiligheid. Verzoeker stelde dat hij niet kon wachten op de beslissing op zijn bezwaar, omdat de kofferbakverkopen en rommelmarkten in maart beginnen en de opbrengsten naar lokale clubs en verenigingen gaan. De voorzieningenrechter oordeelde dat verzoeker voldoende aannemelijk had gemaakt dat er sprake was van onverwijlde spoed.

De rechter beoordeelde vervolgens of het bezwaar van verzoeker een redelijke kans van slagen had. Hij concludeerde dat de burgemeester onvoldoende had aangetoond dat de openbare orde was verstoord door de gedragingen van verzoeker. De voorzieningenrechter stelde vast dat de burgemeester zich had gebaseerd op feiten uit processen-verbaal van toezichthouders, maar dat deze niet voldoende bewijs leverden voor een verstoring van de openbare orde. De rechter oordeelde dat de burgemeester niet had aangetoond dat er niet met een minder ingrijpende maatregel kon worden volstaan.

Uiteindelijk besloot de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening toe te wijzen, het bestreden besluit te schorsen tot zes weken na de bekendmaking van het besluit op bezwaar, en de burgemeester te veroordelen tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van verzoeker. Deze uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige afweging van belangen bij het opleggen van beperkingen aan evenementen.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats ‘s-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 17/259

uitspraak van de voorzieningenrechter van 9 maart 2017 in de zaak tussen

[verzoeker] , verzoeker,

en

de burgemeester van de gemeente Boxmeer, verweerder

(gemachtigden: R.P. Straver en mr. J.P.L.M. van der Velden).

Procesverloop

Bij besluit van 10 november 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder besloten om op grond van artikel 2:25, vierde lid, van de Algemene Plaatselijk Verordening Boxmeer 2013 (APV) de door verzoeker te organiseren kofferbakverkopen en rommelmarkten in de gemeente Boxmeer vanaf 1 januari 2017 te verbieden.
Verzoeker heeft tegen het bestreden besluit bezwaar gemaakt en de voorzieningenrechter van deze rechtbank verzocht om hangende dat bezwaar een voorlopige voorziening te treffen die zou moeten inhouden dat het bestreden besluit wordt geschorst totdat is beslist op het bezwaar.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Op 10 februari 2017 heeft de voorzieningenrechter verzoeker de gelegenheid gegeven het griffierecht alsnog binnen een week te betalen. Dat heeft verzoeker gedaan. Vervolgens heeft het onderzoek ter zitting plaatsgevonden op 23 februari 2017. Verzoeker is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

Feiten
1. Verzoeker organiseert volgens eigen zeggen al jarenlang kofferbakverkopen in de gemeente Boxmeer. Op 14 januari 2016 heeft verzoeker een melding gedaan voor het houden van meerdere kofferbakverkopen in 2016. Op 17 februari 2016 heeft verweerder aan verzoeker bericht dat zijn melding onder voorwaarden is geaccepteerd.
Op 18 juli 2016 heeft verweerder verzoeker schriftelijk gewaarschuwd dat wanneer hij zich niet houdt aan de gestelde regels en de gemaakte afspraken, hij in 2016 geen kofferbakverkopen meer mag organiseren.
Bij de gedingstukken zijn een aantal processen-verbaal van bevindingen gevoegd. Daarin hebben toezichthouders van de gemeente op 16 mei 2016, 19 juni 2016, 24 juli 2016, 14 augustus 2016, 18 en 25 september 2016 en 9 oktober 2016 beschreven dat verzoeker zich niet aan de gemaakte regels, afspraken en voorwaarden omtrent deze kofferbakverkopen hield.
Op diverse data in 2016 heeft verzoeker meldingen gedaan voor het organiseren van kofferbakverkopen in 2017.
Vervolgens heeft verweerder het bestreden besluit genomen.
Op 24 januari 2017 heeft een hoorzitting plaatsgevonden en op 17 februari 2017 heeft de bezwaarschriftencommissie een advies uitgebracht.
Karakter van deze procedure: een voorlopige voorziening
2. Het gaat hier om een verzoek om een voorlopige voorziening. Uitgangspunt van de wet is dat het maken van bezwaar de werking van een besluit niet opschort (artikel 6:16 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)). Met andere woorden: het besluit blijft van kracht ook als er bezwaar tegen is gemaakt. Die hoofdregel kan worden doorbroken door het treffen van een voorlopige voorziening. De mogelijkheid daartoe is geregeld in artikel 8:81 van de Awb. In dat artikel is verwoord dat als tegen een besluit bezwaar is gemaakt, de voorzieningenrechter op verzoek een voorlopige voorziening kan treffen als onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. De verzoeker moet dus goede redenen hebben die maken dat hij de beslissing op zijn bezwaarschrift niet kan afwachten en een uitzondering op de hoofdregel dat het bezwaar de uitvoering van het besluit niet schorst, rechtvaardigen. Een voorlopige voorziening heeft – zoals de term al zegt – het karakter van een tussenmaatregel, in afwachting van de beslissing op bezwaar. De beoordeling die de voorzieningenrechter maakt, is dus voorlopig van aard en de rechtbank die in een later stadium in een eventuele bodemprocedure over de zaak beslist, is niet aan het oordeel van de voorzieningenrechter gebonden.
Onverwijlde spoed?
3. Verzoeker heeft in het kader van het spoedeisend belang onder meer gesteld dat in maart de buitenmarkten beginnen en dat de opbrengsten van de kofferbakverkopen naar clubs en verenigingen gaan. Als de kofferbakverkopen en de rommelmarkten niet doorgaan, loopt hij het risico dat hij de clubs en verenigingen kwijtraakt, geen voorbereidingen meer kan treffen voor zijn activiteiten en in een isolement komt.
4. De voorzieningenrechter is van oordeel dat verzoeker voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij niet kan wachten tot dat verweerder heeft beslist op het bezwaar. Er is dus sprake van ‘onverwijlde spoed’ in de zin van artikel 8:81 van de Awb.
Beoordeling van het bestreden besluit.
5. De voorzieningenrechter zal hierna beoordelen of het bezwaar tegen het bestreden besluit een redelijke kans van slagen heeft.
6. Verweerder heeft bij het bestreden besluit op grond van het bepaalde in artikel 2:25, vierde lid, van de APV verzoeker verboden om vanaf 1 januari 2017 rommelmarkten en kofferbakverkopen te organiseren in de gemeente Boxmeer. Verweerder heeft daarbij gelet op zijn ervaringen van de afgelopen jaren overwogen dat verzoeker moeite heeft om zich te houden aan de regels, afspraken en voorwaarden die met hem zijn gemaakt over de te organiseren kofferbakverkopen en rommelmarkten. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de gedragingen van verzoeker leiden tot risico’s op het gebied van de openbare orde en veiligheid.
7. Verzoeker heeft aangevoerd dat verweerder de door hem gestelde feiten niet heeft nagetrokken en dat hij ten onrechte verantwoordelijk wordt gehouden voor bepaalde zaken. Verzoeker stelt dat de gemeente zich niet heeft gehouden aan de afspraken, regels en voorwaarden en zonder goede verklaring met twee maten meet. Verzoeker stelt dat hij in andere gemeentes nooit problemen heeft.
8. Verweerder kan op grond van artikel 2:25, vierde lid, van de APV een evenement verbieden in het belang van de openbare orde, de gezondheid of de veiligheid en in geval van uitvoering van werkzaamheden in de openbare ruimte.
9. De voorzieningenrechter stelt voorop dat deze bevoegdheid een discretionaire bevoegdheid is, waarbij aan hem een ruime mate van beoordelingsvrijheid toekomt. Verweerder kan en mag daarbij alleen rekening houden met rechtsbelangen die deze bepaling beoogt te beschermen. Andere belangen kunnen dan ook geen grond vormen voor weigering van de vergunningverlening. De voorzieningenrechter verwijst in dit verband naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 29 april 2003, ECLI:NL:RVS:2003:AF8028.
10. Bij het bestreden besluit heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat de handelwijze van verzoeker een risico vormt voor de openbare orde en de veiligheid. Mede gelet op de ter zitting door verweerder gegeven toelichting stelt de voorzieningenrechter vast dat het bestreden besluit is gebaseerd op feiten en omstandigheden die zijn ontleend aan de beschikbare processen-verbaal van bevindingen van toezichthouders, die zijn opgemaakt in 2016. Het dossier bevat geen bevindingen, die betrekking hebben op eerdere jaren. Onder verwijzing naar de beschikbare processen-verbaal van bevindingen heeft verweerder gesteld dat verzoeker in de afgelopen jaren borden plaatste in de berm, verwijzingsborden heeft geplaatst, evenementen heeft gepromoot die hij niet had aangemeld, het evenemententerrein niet conform zijn melding had inricht, zonder toestemming dranghekken van de gemeente heeft geleend en van de gemeente geleende materialen niet degelijk heeft afgeleverd.
11. De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding te twijfelen aan de juistheid van de bevindingen, zoals die zijn neergelegd in de processen-verbaal van bevindingen. Op grond daarvan staat voldoende overtuigend vast dat verzoeker herhaaldelijk meer ruimte heeft ingenomen dan was toegestaan en zich niet heeft gehouden aan de met de gemeente gemaakte afspraken en gestelde voorwaarden bij het organiseren van kofferbakverkopen en rommelmarkten. De stelling van verzoeker dat anderen zich niet aan de regels houden, geeft hem geen vrijbrief om zich niet aan de afspraken met de gemeente te houden.
12. De voorzieningenrechter ziet zich vervolgens gesteld voor de vraag of verweerder, gelet op de gedragingen van verzoeker, met de bij het bestreden besluit gegeven motivering, in het belang van de openbare orde en veiligheid, verzoeker heeft kunnen verbieden om kofferbakverkopen en rommelmarkten te organiseren. De voorzieningenrechter beantwoordt die vraag ontkennend en overweegt daartoe als volgt.
13. Met het begrip openbare orde wordt bedoeld het ordentelijk verloop van het maatschappelijk verkeer in de openbare ruimte. Bij de vaststelling of de openbare orde wordt verstoord of bedreigd is van belang of er omstandigheden zijn waarbij direct (dreigend) gevaar voor anderen bestaat of de rechten van anderen worden of dreigen te worden aangetast. Bij de handhaving van de openbare orde gaat het om de zorg voor de naleving van regels, waarbij door niet-naleving de rust in het openbare leven wordt verstoord.
14. De voorzieningenrechter oordeelt dat verweerder onvoldoende kenbaar inzichtelijk heeft gemaakt dat de openbare orde is verstoord door verzoekers gedragingen. De omstandigheid dat verzoeker op 18 september 2016 boos is geworden toen hij door een toezichthouder werd aangesproken en er vervolgens een oploopje is ontstaan en de omstandigheid dat op 25 september 2016 het Kerkplein niet veilig was afgesloten doordat verzoeker de vereiste C1-borden en omleidingsborden niet had geplaatst, zijn onvoldoende om bedreiging of verstoring van de openbare orde aan te nemen. Daarbij is van belang dat blijkens het proces-verbaal van bevindingen op 18 september 2016 na het oploopje in korte tijd is gezorgd dat alles binnen de toegestane ruimte kwam te staan en dat op 25 september 2016 ruimte is gelaten voor hulpdiensten, zodat de (verkeers)veiligheid in dat opzicht niet in gevaar was.
15. Ter zitting heeft verweerder nader toegelicht dat de verstoring van de openbare orde niet zozeer is veroorzaakt door het gebruik van de toegewezen locatie door verzoeker, maar vooral door zijn aanhoudend onbetrouwbare gedrag, waarbij hij herhaaldelijk gemaakte afspraken niet nakomt. De voorzieningenrechter oordeelt dat het beschreven gedrag van verzoeker weliswaar verwijtbaar en ongewenst is bij de uitoefening van verweerders taken en te behartigen belangen, maar dat niet valt in te zien dat door dit gedrag direct dreigend gevaar voor anderen bestaat of de rechten van anderen worden of dreigen te worden aangetast.
16. Voorts oordeelt de voorzieningenrechter dat verweerder onvoldoende kenbaar inzichtelijk heeft gemaakt dat niet kon worden volstaan met een minder ingrijpende maatregel.
17. De voorzieningenrechter komt op grond van al het voorgaande tot de conclusie dat het bezwaar een redelijke kans van slagen heeft en dat het verzoek om een voorlopige voorziening wordt toegewezen. Dit betekent dat de voorzieningenrechter het bestreden besluit schorst tot zes weken na de dag van bekendmaking van het door verweerder te nemen besluit op het bezwaar.
18. Omdat het verzoek wordt toegewezen, bepaalt de voorzieningenrechter dat verweerder aan verzoeker het door hem betaalde griffierecht van € 168,– moet vergoeden.
19. De voorzieningenrechter veroordeelt verweerder in de door verzoeker gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht en gelet op het door verzoeker overgelegde formulier proceskosten vast op € 25,55 (reiskosten van verzoeker voor het bijwonen van de zitting op 23 februari 2017 op basis van openbaar vervoer tweede klas van Boxmeer naar ’s-Hertogenbosch en terug). De reiskosten die verzoeker op 10 februari 2017 heeft gemaakt hoeft verweerder niet te vergoeden omdat het aan eiser is toe te rekenen dat op 10 februari 2017 het griffierecht niet was, waardoor de geplande zitting niet kon doorgaan en een nieuwe zitting op een latere datum is gepland.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
 wijst het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening toe;
 schorst het bestreden besluit tot zes weken na de dag van bekendmaking van het besluit op bezwaar;
 draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 168,– aan verzoeker te vergoeden;
 veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 25,55, te betalen aan verzoeker.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.M.H. de Koning, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van P.L.M.M. Mulders, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 9 maart 2017.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.