ECLI:NL:RBOBR:2017:1035

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
24 januari 2017
Publicatiedatum
2 maart 2017
Zaaknummer
01/879240-13
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van witwassen na onvoldoende bewijs van criminele herkomst van voertuig en geld

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 24 januari 2017 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van witwassen. De tenlastelegging betrof het verbergen en verhullen van de herkomst van een auto, een Volkswagen Passat, en een geldbedrag van € 24.000, dat zou zijn verworven met criminele middelen. De rechtbank heeft vastgesteld dat het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 23 maart 2016, 30 november 2016 en 10 januari 2017. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie en de verdediging gehoord, waarbij de verdediging primair vrijspraak heeft bepleit.

De rechtbank heeft geconcludeerd dat het beschikbare inkomen van de verdachte, de beperkte woonlasten en het bekende vermogen, in combinatie met de waarde van de auto, onvoldoende bewijs opleveren voor het vermoeden dat de auto is aangeschaft met criminele middelen. De rechtbank heeft ook overwogen dat de kasopstelling van de verdachte, die een tekort van € 8.272,51 vertoonde, niet voldoende is om te concluderen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan witwassen. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen direct bewijs is dat de Volkswagen Passat of het geldbedrag van misdrijf afkomstig is.

De rechtbank heeft verder geoordeeld dat de door het openbaar ministerie aangedragen feiten en omstandigheden niet van dien aard zijn dat deze een vermoeden van witwassen in het leven roepen. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten en gelast de teruggave van de in beslag genomen voorwerpen aan de verdachte. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer bestaande uit drie rechters, met mr. W. Schoorlemmer als voorzitter.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Strafrecht
Parketnummer: 01/879240-13
Datum uitspraak: 24 januari 2017
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [1941] ,
wonende te [woonplaats] , [adres 1] .
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 23 maart 2016, 30 november 2016 en 10 januari 2017.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 1 maart 2016.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van 3 februari 2011 tot en met 1 november 2013 te
[gemeente] , althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, - van een of meer voorwerp(en), te weten een hoeveelheid geld (tot een totaalbedrag van euro 24.000 of daaromtrent) en/of een auto, merk Volkswagen Passat met [kenteken] , de werkelijke aard en/of de herkomst en/of de vindplaats en/of de vervreemding en/of de verplaatsing heeft verborgen en/of verhuld, althans heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende op die/dat voorwerp(en) was/waren en/of wie bovenomschreven voorwerp(en) voorhanden had, terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) wist(en), althans redelijkerwijs moest(en) vermoeden, dat die/dat voorwerp(en) - onmiddellijk of middellijk- afkomstig was/waren uit enig misdrijf,
en/of
- een of meer voorwerp(en), te weten een hoeveelheid geld (tot een totaalbedrag van euro 24.000 of daaromtrent) en/of een auto, merk Volkswagen Passat met [kenteken] , heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen en/of omgezet, althans van voormeld(e) voorwerp(en)gebruik heeft gemaakt, terwijl hij,verdachte, en/of zijn mededader(s) wist(en), althans redelijkerwijs moest(en) vermoeden, dat voormeld(e) voorwerp(en) -onmiddellijk of middellijk- afkomstig was/waren uit enig misdrijf.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen.
Met betrekking tot de ontvankelijkheid van de officier van justitie overweegt de rechtbank als volgt.
Door diverse verdachten is ter zitting aangegeven dat de actiedag met aanhoudingen en doorzoekingen, waarbij sprake is geweest van de inzet van een arrestatieteam, grote impact heeft gehad en dat zij nog steeds kampen met de psychische gevolgen daarvan. In een aantal zaken is in dit verband de niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie bepleit. Gelet op de samenhang in zaken overweegt de rechtbank in alle zaken - mitsdien ambtshalve in zaken waarin het betreffende verweer niet (specifiek) is gevoerd - het volgende over de start van het onderzoek en de rechtmatigheid van de doorzoekingen.
Uit het dossier volgt dat het woonwagencentrum aan de [adres 1] te [gemeente] op 15 april 2013 door de Burgemeester van [gemeente] is aangemerkt als zogenaamd handhavingsknelpunt, als bedoeld in het
Convenant ten behoeve van de bestuurlijke en geïntegreerde aanpak georganiseerde criminaliteit, bestrijding handhavingsknelpunten en bevordering integriteitsbeoordelingen.
Blijkens punt 1.7 van dit convenant wordt onder handhavingsknelpunt verstaan (een) door de stuurgroep RIEC (Regionaal Informatie- en Expertise Centrum) als zodanig aangewezen personen of groep personen, gebied of branche, waarover verschillende overheden of bestuursorganen signalen bereiken dat de vigerende regelgeving structureel niet wordt nageleefd, hetgeen mogelijk leidt tot een maatschappij ondermijnende situatie, bestaande uit bestuursrechtelijk of strafrechtelijk te sanctioneren gedragingen.
Wat betreft het strafrechtelijk traject is op 5 september 2013 onder gezag van de officier van justitie een opsporingsonderzoek gestart. Uit de verscheidene, ten aanzien van de verdachten in dit onderzoek opgemaakte processen-verbaal van verdenking volgt dat op 24 september 2013 de volgende betrouwbaar aangemerkte CIE/TCI-informatie voorhanden was, onder andere inhoudende - kort samengevat -:
1) dat de omzet van de weedhandel van de groepering van [medeverdachte 1] (geboren op [1980] en wonende op de [adres 2] ) gigantisch is, dat [medeverdachte 1] astronomische winsten maakt in de weedhandel, dat de succesvolle handel in drugs het woonwagenkamp aan de [adres 1] ontzettend ‘machtig’ heeft gemaakt en dat de [familie van medeverdachte] en de [familie van verdachte] (geboren op [1941] en wonende op de [adres 1] ), zich ook als zodanig manifesteren;
2) dat op het woonwagenkamp deur voor deur vuurwapens aanwezig zijn;
3) dat vrijwel alle bewoners van het woonwagencentrum aan de [adres 1] een dure auto met Duits kenteken in hun bezit hebben, dat deze voertuigen op naam van diverse Duitse postadressen staan en dat alle bewoners van het woonwagencentrum illegale inkomsten hebben; de informant heeft daarbij aan de hand van een luchtfoto van het woonwagencentrum aangegeven wie waar op het woonwagencentrum zou wonen, waarna een GBA-check heeft plaatsgevonden, die deels met de opgave van de informant overeen komt. Volgens de informant zitten [verdachte] ( [adres 1] ), [medeverdachte 1] ( [adres 2] ), [alias] ( [adres 3] , betreft de bijnaam van [medeverdachte 2] , geboren op [1962] ) en [medeverdachte 3] ( [adres 4] ) in de weed-/drugshandel.
De onder 1 en 2 vermelde informatie dateert uit de jaren 2010/2011, terwijl de onder 3 vermelde informatie in september 2013 is binnengekomen, derhalve kort voor de doorzoeking op 31 oktober 2013.
De rechtbank is van oordeel dat de onder 3 vermelde recente informatie inzake de weedhandel van diverse bewoners, het bezit van dure auto’s door
vrijwel allebewoners en de illegale inkomsten van
allebewoners, bezien tegen de achtergrond van de onder 1 vermelde informatie met betrekking tot (eerdere) omvangrijke weedhandel, een verdenking ter zake van witwassen en de daarop volgende doorzoekingen op het woonwagencentrum op 31 oktober 2013 rechtvaardigt. De rechtbank neemt daarbij tevens in aanmerking dat tussen de verschillende verdachten veelal sprake is van (familie)relaties door geboorte of huwelijk/partnerschap. Aldus is sprake van concrete en voldoende specifieke informatie die ziet op een min of meer vastomlijnde groep personen in een beperkte kring en in een beperkt gebied, welke situatie niet vergelijkbaar is met de door een van de raadslieden in het onderzoek genoemde doorzoeking in, bijvoorbeeld, een flatgebouw. Dat in casu sprake zou zijn geweest van etnisch profileren kan, gelet op de beschikbare CIE-/TCI-informatie, niet worden gevolgd. Dat geldt ook voor de stelling dat de officier van justitie enkel op instigatie van de burgemeester, zonder eigen strafvorderlijke afweging c.q. beoordeling, tot het opsporingsonderzoek zou zijn overgegaan. Deze stellingen zijn ook niet onderbouwd.
Wat betreft de inzet van het arrestatieteam overweegt de rechtbank dat de hoofdofficier van justitie ter zake een belangenafweging dient te maken tussen enerzijds de inbreuk op de privacy van een verdachte en diens directe omgeving en anderzijds de risico’s voor de politie. In casu was sprake van een verdenking van witwassen tegen de achtergrond van (grootschalige) weedhandel door meerdere personen op het woonwagencentrum.
De rechtbank is van oordeel dat, nu naar algemene ervaringsregels bij een dergelijke achtergrond van grootschalige drugshandel regelmatig wapens aanwezig zijn en deze aanwezigheid in casu ook door een informant was benoemd, het in casu redelijkerwijs te rechtvaardigen was dat bij deze belangenafweging de veiligheid van de politie bij de arrestatie voorop stond en dat besloten is tot de inzet van een arrestatieteam.
De rechtbank is gelet op al het voorgaande van oordeel dat geen sprake is geweest van een vormverzuim.
Dat neemt niet weg dat zonder meer kan worden aangenomen dat aanhouding en doorzoeking met inzet van een arrestatieteam een bijzonder grote impact heeft op de personen die daaraan zijn onderworpen. Dit enkele gegeven leidt evenwel niet reeds tot het oordeel dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. Daarvoor is vereist dat sprake is geweest van ernstige inbreuken op de beginselen van een behoorlijke procesorde, waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van de zaak is tekortgedaan dan wel dat sprake is geweest van een handelwijze van de officier van justitie die in strijd is met de grondslagen van het strafproces waardoor het wettelijk systeem in de kern wordt geraakt. Van een dergelijke situatie is de rechtbank evenwel niet gebleken.
Mitsdien is de rechtbank van oordeel dat de officier van justitie in zijn vervolging kan worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Het standpunt van de officier van justitie.

De officier van justitie acht het tenlastegelegde feit wettig en overtuigend bewezen, in die zin dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van witwassen in de vorm van het omzetten en verwerven met betrekking tot de aanschaf van de Volkswagen Passat op 3 februari 2011 en aan het voorhanden hebben van die auto gedurende de tenlastegelegde periode. Er is sprake van een gemeenschappelijke huishouding tussen verdachte en [medeverdachte 4] . Blijkens de kasopstelling hebben zij in 2011 een bedrag van 8.272,51 euro meer uitgegeven dan zij ontvingen. Nu van een legale herkomst uit hun traceerbare inkomsten c.q. vermogen niet is gebleken en verdachten hierover bij de politie niet hebben willen verklaren, kan het volgens de officier van justitie niet anders zijn dan de auto ten minste voor voornoemd bedrag werd gefinancierd met criminele gelden.

Het standpunt van de verdediging.

De raadsman bepleit primair vrijspraak. Verdachte en zijn echtgenote [medeverdachte 4] hebben veel geld verdiend bij de verkoop van de caravanhandel van [medeverdachte 2] . Verdachte heeft hierover uitvoerig verklaard bij de rechter-commissaris; dit is ook opgegeven aan de belastingdienst in de aangiftes van 2011 t/m 2013. Verdachte heeft een concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring gegeven voor het negatieve kasverschil van € 8.272,51 in de kasopstelling van 2011. Deze verklaring is niet beperkt tot hetgeen verdachte ter terechtzitting heeft verklaard omtrent de verkoop van gouden tientjes in 2011, maar omvat ook de door verdachte gegeven verklaring omtrent de herkomst van zijn vermogen en zijn in het verleden genoten inkomsten. Uit het dossier wordt duidelijk dat verdachten hun bezittingen dicht bij zich hielden; de berekende kasverschillen verbleken in het licht van het bij de belastingdienst in de loop der jaren aangegeven vermogen. Er is geen bewijs voor witwassen.
Subsidiair pleit de raadsman voor toepassing van art. 9a Sr, gelet op de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht en het tijdsverloop in deze zaak.
De in beslag genomen voorwerpen dienen teruggegeven te worden aan verdachte.

Vrijspraak.

De rechtbank stelt allereerst vast dat het onderzoek in de onderhavige zaak geen direct bewijs heeft opgeleverd dat de VW Passat, dan wel het geldbedrag waarmee dit voertuig werd aangeschaft, van misdrijf afkomstig is.
De rechtbank is verder van oordeel dat de door het openbaar ministerie aangedragen feiten en omstandigheden niet van dien aard zijn dat deze een vermoeden van witwassen in het leven roepen, in verband waarmee van verdachte mag worden verlangd dat hij een concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand volstrekt onaannemelijke verklaring geeft voor de herkomst van het voertuig dan wel het voor de verwerving daarvan gebruikte aankoopbedrag.
De rechtbank overweegt dienaangaande als volgt. Verdachte en zijn echtgenote vormen samen een economische en financiële eenheid. Zij zijn getrouwd, wonen samen en voeren een gezamenlijke huishouding. Zij beschikten over vermogen in de vorm van contante geldmiddelen tot een beloop van ongeveer € 200.000,-- gelet op de aangiftes die zij vanaf 2007 hebben gedaan bij de belastingdienst. Voorts beschikten verdachte en zijn echtgenote, zo blijkt uit de door de officier van justitie in het geding gebrachte ambtsedige verklaringen van [persoon 1] , ambtenaar van de belastdingdienst, over structurele inkomsten uit vroegere dienstbetrekking in de periode 2007 tot en met 2013 van € 16.348,- (2007) tot
€ 18.536,- (2013). De door verdachten bewoonde woning behoort aan hen in eigendom toe; de ondergrond is eigendom van hun dochter [persoon 2] . Volgens de verklaring van [medeverdachte 4] bij de politie is de woning oud en heeft daar nooit een hypotheek op gezeten. [1] De waarde ervan wordt door de gemeente in het kader van de WOZ geraamd op € 110.000,-- (2012). [2] Afgezien van het eigen woningforfait, de gebruikelijke verzekerings-lasten en de kosten ter zake de aansluiting en het gebruik van nutsvoorzieningen [3] zijn er derhalve, naar mag worden aangenomen, geen woonlasten verbonden aan het gebruik van de woning.
Op 3 februari 2011 heeft verdachte, tegen inruil van een tweedehands auto de in de tenlastelegging genoemde VW Passat (cataloguswaarde van € 38.320,--) gekocht tegen (contante) bijbetaling van een bedrag van € 24.000,--.
Gelet op het beschikbare inkomen, de beperkte woonlasten, het bekende vermogen alsook de betrekkelijke waarde van het in de tenlastelegging genoemde voertuig, is de rechtbank van oordeel dat het enkele uit de kasopstelling voortvloeiende kastekort ad € 8.272,51 over 2011 volstrekt onvoldoende is om het vermoeden in het leven te roepen dat de aanschaf van de VW Passat in 2011 ad € 24.000,-- (geheel dan wel ten dele) is geschied met gebruikmaking van middelen die afkomstig zijn van enig misdrijf. De stelling van de officier van justitie dat het op de weg van verdachten ligt om een bevredigende verklaring te verschaffen ter zake de aanschaf van het voertuig in het licht van dit kastekort miskent het globale karakter van een kasopstelling, die immers uit haar aard nooit meer kan zijn dan een benadering van de werkelijkheid en slechts beperkte betekenis toekomt in het geval sprake is van een – in relatie tot de bekende inkomsten, kosten en vermogens – bescheiden tekort. Bovendien miskent de benadering van de officier van justitie dat uit de kasopstelling over de gehele in aanmerking genomen periode (2007-2013) een substantieel kasoverschot blijkt van meer dan € 50.000,--.
Aldus komt rechtbank tot de conclusie dat niet wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte de VW Passat heeft witgewassen, zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken.

Beslag.De rechtbank zal de teruggave gelasten van de in het dictum nader te noemen inbeslaggenomen voorwerpen aan verdachte nu naar het oordeel van de rechtbank het belang van strafvordering zich niet meer verzet tegen de teruggave van de inbeslaggenomen voorwerpen.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:

Verklaart niet bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij.
Gelast de teruggave van de inbeslaggenomen voorwerpen aan verdachte, te weten: de onder nummer 2, 9 en 14 t/m 22 genoemde voorwerpen op de aangehechte beslaglijst.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. W. Schoorlemmer, voorzitter,
mr. J.G. Vos en mr. M. Senden, leden,
in tegenwoordigheid van mr. E. de Dooij griffier,
en is uitgesproken op 24 januari 2017.

Voetnoten

1.Persoonsdossier [medeverdachte 4] , p. 51.
2.Persoonsdossier [verdachte] , p. 101.
3.Uit de door verdachte overgelegde afrekening blijkt een jaarverbruik per 31 oktober 2013 van (bijna) € 1.200,--.