ECLI:NL:RBOBR:2016:765

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
29 februari 2016
Publicatiedatum
26 februari 2016
Zaaknummer
01/845557-15
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag door meervoudige mishandeling in Eindhoven

Op 29 februari 2016 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die samen met een mededader op 12 juli 2015 in Eindhoven een slachtoffer heeft mishandeld. De verdachte heeft het slachtoffer, terwijl deze weerloos op de grond lag, meermalen geslagen en geschopt. De rechtbank heeft deze handelingen gekwalificeerd als poging tot doodslag. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van negen maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. Daarnaast is de vordering van de benadeelde partij, die schadevergoeding eiste, volledig toegewezen tot een bedrag van € 25.632,04, waarvan € 7.500,-- als immateriële schadevergoeding. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte en zijn mededader met veel geweld hebben gehandeld, wat heeft geleid tot ernstige verwondingen bij het slachtoffer, waaronder breuken in de oogkassen en andere letsels. De rechtbank heeft in haar overwegingen rekening gehouden met de ernst van het delict, de gevolgen voor het slachtoffer en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De rechtbank heeft geoordeeld dat er geen gronden zijn om het minderjarigenstrafrecht toe te passen, en heeft de strafmaat bepaald op basis van de aard van het delict en de impact op het slachtoffer.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Strafrecht
Parketnummer: 01/845557-15
Datum uitspraak: 29 februari 2016
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [1997] ,
wonende te [adres 1] .
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 15 februari 2016.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 14 januari 2016.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 12 juli 2015 te Eindhoven tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, die [slachtoffer] eenmaal en/of meerdere keren heeft geslagen en/of gestompt en/of geschopt tegen zijn hoofd en/of lichaam, terwijl die [slachtoffer] op de grond lag, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 12 juli 2015 te Eindhoven tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een zware hersenschudding en/of scheurtjes en breuken in zowel rechter als linker oogkas en/of een gebroken neus en/of een gebroken linkerkaak en/of schaafwonden en kneuzingen op de armen en/of een kapotte voortand, heeft toegebracht, door die [slachtoffer] te slaan en/of stompen en/of schoppen tegen zijn hoofd en/of lichaam, terwijl die [slachtoffer] op de grond lag;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 12 juli 2015 te Eindhoven tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, die [slachtoffer] eenmaal en/of meerdere keren heeft geslagen en/of gestompt en/of geschopt tegen zijn hoofd en/of lichaam, terwijl die [slachtoffer] op de grond lag, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in de vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Bewijs

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot een bewezenverklaring van het aan verdachte primair ten laste gelegde, te weten medeplegen van een poging tot doodslag.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft integrale vrijspraak bepleit.
Het oordeel van de rechtbank. [1]
De rechtbank baseert haar oordeel over de feitelijke gang van zaken op de navolgende bewijsmiddelen.
Aangever [slachtoffer] heeft verklaard dat hij in de nacht van 11 op 12 juli 2015 op stap was in Eindhoven. Hij weet nog dat er een paar jongens op een scooter omdraaiden en op hem af kwam. Ze begonnen te slaan en hielden niet meer op. Hij kan zich herinneren dat hij door meerdere personen geslagen is. Ze hebben hem overal geraakt. Ze sloegen en trapten vooral op zijn hoofd. Aangever weet zeker dat hij door de twee jongens op die scooter is mishandeld. [2]
[getuige 1] zag op 12 juli 2015 omstreeks 05.00 uur te Eindhoven twee jongens een andere jongen die op de grond lag, trappen. Getuige heeft beide jongens zien schoppen en slaan. Zij bleven schoppen en slaan terwijl het slachtoffer probeerde weg te kruipen. Getuige heeft ook gezien dat beide jongens het slachtoffer hard in het gezicht sloegen.
Getuige zag vervolgens dat een van de daders naar een rode scooter met een hoog windscherm rende, deze scooter pakte en dat hij even later met de andere dader achterop wegreed. [3]
[getuige 2] heeft verklaard dat hij [verdachte] herkende en dat deze het slachtoffer meermalen tegen het lichaam en in zijn gezicht trapte en sloeg [4] . Bij de rechter-commissaris heeft hij verklaard dat [verdachte] degene was die de hele tijd trapte en dat hij aangever van boven naar beneden op zijn gezicht sloeg toen deze op de grond lag [5] .
Verdachte heeft verklaard dat hij op 12 juli 2015 ’s nachts in Eindhoven achterop zijn rode scooter zat, die werd bestuurd door [medeverdachte] . Verdachte ging ’verhaal halen’ bij aangever omdat deze tegen zijn scooter zou hebben getrapt. Verdachte is toen in een worsteling met aangever geraakt. [6]
Op de neus van de linkerschoen van verdachte is onder SIN nummer AAIJ6095NL een bloedspoor veiliggesteld. [7]
Dit bloedspoor bleek na onderzoek door het NFI mogelijk afkomstig te zijn van aangever [slachtoffer] (matchkans dna-profiel kleiner dan één op één miljard). [8]
Gelet hierop acht de rechtbank bewezen dat verdachte samen met een ander geweldshandelingen tegen aangever [slachtoffer] heeft verricht die bestonden uit het meermalen schoppen en slaan van aangever, terwijl hij op de grond lag.
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of verdachte met zijn gedragingen (voorwaardelijk) opzet op de dood van aangever had. De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedragingen en de omstandigheden waaronder deze zijn verricht. Voorts is van belang dat naar vaste rechtspraak bepaalde handelingen naar hun uiterlijke verschijningsvorm kunnen worden aangemerkt als zozeer gericht op een bepaald gevolg, dat het niet anders kan, dan dat degene die die handelingen heeft verricht, de aanmerkelijke kans op dat gevolg bewust heeft aanvaard.
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat aangever, terwijl hij weerloos op de grond lag, met kracht en met geschoeide voet, onder meer tegen zijn hoofd werd geslagen en geschopt.
Dat verdachte en zijn mededader met veel kracht moeten hebben geslagen en geschopt, volgt ook uit het bij aangever geconstateerde letsel, te weten onder meer oogkasbreuken links en rechts, een glasvochtbloeding in het oog, breuken in de bijholten en aangrenzend jukbeen en een scheurtje in het neusbeen. [9]
Bovendien is op het gezicht van aangever een duidelijke afdruk van een schoenzool waarneembaar. [10]
De rechtbank overweegt dat bij het aldus slaan en schoppen tegen iemands hoofd, zeker wanneer dat met kracht en met een geschoeide voet gebeurt, een aanmerkelijke kans bestaat dat iemand daardoor komt te overlijden. Daarbij overweegt de rechtbank dat het hoofd een kwetsbaar lichaamsdeel is en dat een aldus uitgeoefende kracht op dit lichaamsdeel tot fatale schade aan zich aldaar bevindende vitale organen/functies kan leiden.
Door te handelen zoals hiervoor omschreven heeft verdachte naar het oordeel van de rechtbank willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat aangever door dat handelen zou overlijden.
De rechtbank acht daarom wettig en overtuigend bewezen dat verdachte samen met een ander op 12 juli 2015 heeft geprobeerd om aangever [slachtoffer] van het leven te beroven.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen in onderling verband en samenhang bezien komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
1.
op 12 juli 2015 te Eindhoven tezamen en in vereniging met een ander, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, die [slachtoffer] meerdere keren heeft geslagen en/of gestompt en geschopt tegen zijn hoofd en lichaam, terwijl die [slachtoffer] op de grond lag, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf en/of maatregel.

De eis van de officier van justitie.
Een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht, waarvan 4 maanden voorwaardelijk proeftijd 2 jaar.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft verzocht om het minderjarigenstrafrecht toe en passen en- indien de rechtbank tot een bewezenverklaring komt- aan verdachte een taakstraf op te leggen.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich samen met een ander schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag door het slachtoffer onder meer tegen het hoofd te schoppen en te slaan.
Het behoeft geen betoog dat verdachte door zijn handelen een ernstige inbreuk heeft gemaakt op de lichamelijke integriteit van zijn slachtoffer. De verwondingen van het slachtoffer waren zo ernstig, dat hij een aantal dagen in het ziekenhuis heeft moeten verblijven, een operatie heeft moeten ondergaan, er mogelijk sprake is van blijvend letsel aan zijn oog en hij nog immer gezondheidsklachten ondervindt, onder andere hoofdpijn. Deze gezondheidsklachten hebben bovendien gevolgen voor zijn studie en zijn sociaal functioneren.
Slachtoffers van dit soort ernstige feiten ondervinden daar vaak nog jarenlang last van en de herinnering eraan hindert hen in hun dagelijks bestaan. Uit de slachtofferverklaring blijkt dat dit ook in deze zaak het geval is.
De rechtbank rekent dit verdachte zwaar aan.
Kijkend naar de persoon van verdachte houdt de rechtbank rekening met de omstandigheid dat hij geen verantwoordelijkheid neemt voor zijn aandeel in het gebeurde en de laakbaarheid van zijn handelen niet inziet.
De rechtbank acht, mede gelet op hetgeen zoals door de gedragsdeskundige in het psychologisch rapport d.d. 23 september 2015 is geconcludeerd, geen termen aanwezig om het minderjarigenstrafrecht toe te passen.
De rechtbank is van oordeel dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf van na te melden duur.
De rechtbank zal deze gevangenisstraf (voor een gedeelte) voorwaardelijk opleggen om verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen.
De rechtbank zal een lichtere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, nu de rechtbank van oordeel is dat de straf die de rechtbank zal opleggen de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt. De rechtbank neemt hierbij mede in aanmerking de duur van het huisarrest die verdachte in het kader van zijn geschorste voorlopige hechtenis heeft ondergaan.
De rechtbank ziet geen aanleiding om de gevangenneming te bevelen op grond van artikel 65, lid 2, van het Wetboek van Strafvordering en zal de vordering daarom afwijzen.

De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] .

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot integrale toewijzing van de vordering van de benadeelde partij met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft verzocht om de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering te verklaren nu deze een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. De raadsman betwist het causale verband tussen het incident en de opgelopen studievertraging.
Beoordeling.Uit het onderzoek ter terechtzitting is de rechtbank voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde rechtstreeks schade heeft geleden tot het door de benadeelde partij gevorderde bedrag.
De rechtbank acht de vordering daarom in haar geheel toewijsbaar, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf datum delict tot de dag der algehele voldoening.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil.
Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.

Motivering van de hoofdelijkheid.

De rechtbank stelt vast dat verdachte dit strafbare feit samen met een ander heeft gepleegd. Nu verdachte en zijn mededader samen een onrechtmatige daad hebben gepleegd, zijn zij jegens de benadeelde hoofdelijk aansprakelijk voor de totale schade.
Schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf datum delict tot de dag der algehele voldoening.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 24c, 27, 36f, 45, 47 en 287 van Wetboek van Strafrecht.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:
Verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:
T.a.v. primair: medeplegen van poging tot doodslag. Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straf en maatregel.
T.a.v. primair: Gevangenisstraf voor de duur van 9 maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht, waarvan 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
Bepaalt dat een gedeelte van deze straf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Wijst af de vordering tot gevangenneming van verdachte.
T.a.v. primair: Maatregel van schadevergoeding van € 25.632,04 subsidiair 163 dagen hechtenis.
Legt derhalve aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat, ten behoeve van het [slachtoffer] , van een bedrag van € 25.632,04 , bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 163 dagen hechtenis. Het bedrag bestaat uit een bedrag van
€ 7.500,- immateriële schadevergoeding (post smartengeld) en materiële schadevergoeding (post studievertraging € 16.100,-, post terugbetaling lesgeld € 377,-, post ziekenhuisopname € 112,-, post medische kosten € 778,01, post reiskosten € 218,25, post kosten opvragen medische informatie € 261,88, post kledingschade € 284,90). Verdachte is niet gehouden tot betaling voor zover dit bedrag door zijn mededader is betaald.
De toepassing van deze vervangende hechtenis heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op. Het totale bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict tot aan de dag der algehele voldoening.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij:
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe en veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] van een bedrag van € 25.632,04, te weten € 7.500,-immateriële schadevergoeding (post smartengeld) en materiële schadevergoeding (post studievertraging € 16.100,-, post terugbetaling lesgeld € 377,-, post ziekenhuisopname
€ 112,-, post medische kosten € 778,01, post reiskosten € 218,25, post kosten opvragen medische informatie € 261,88, post kledingschade € 284,90).
Het totale toegewezen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict tot aan de dag der algehele voldoening.
Verdachte is niet gehouden tot betaling voor zover dit bedrag door zijn mededader is betaald.
Indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat, komt daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, komt daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat te vervallen.
Veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil.
Veroordeelt verdachte verder in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. H.M. Hettinga, voorzitter,
mr. H.A. van Gameren en mr. P.T. Heblij, leden,
in tegenwoordigheid van mr. A.J.H.L. Coppens, griffier,
en is uitgesproken op 29 februari 2016.
Mr. Heblij is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt – tenzij anders vermeld – bedoeld een proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Waar wordt verwezen naar bijlagen betreffen dit de bijlagen bij het proces-verbaal van de politie eenheid Oost-Brabant, districtsrecherche Eindhoven, onderzoeksnummer BHV 2015155713.
2.Verklaring van [slachtoffer] (aangever) d.d. 12 juli 2015, proces-verbaal pag. 89-91.
3.Verklaring van [getuige 1] d.d. 13 juli 2015, proces-verbaal pag. 139-140.
4.Verklaring [getuige 2] d.d. 12 juli en 20 juli 2016, proces-verbaal pag. 135-138.
5.Verklaring bij de rechter-commissaris d.d. 26 januari 2016.
6.Verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting d.d. 15 februari 2016.
7.Proces-verbaal sporenonderzoek d.d. 28 augustus 2015, proces-verbaal pag. 123.
8.Rapport van het Nederlands Forensisch Instituut d.d. 19 november 2015.
9.Letselbeschrijving door forensisch geneeskundige R.G. Jacobs, proces-verbaal pag. 97.
10.Foto van het letsel in het gezicht van aangever, proces-verbaal pag. 81.