Uitspraak
RECHTBANK OOST-BRABANT
Einduitspraak van de meervoudige kamer van 26 februari 2016 in de zaak tussen
[bedrijf] , te [vestigingsplaats] , eiseres
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Heusden, verweerder
Procesverloop
Overwegingen
De omvang van de schade die moet worden vergoed vanwege het gebrek in de eerste bouwvergunning dient te worden vastgesteld door met elkaar in vergelijking te brengen, enerzijds, de hypothetische situatie waarin eiseres zou hebben verkeerd bij een in alle opzichten onberispelijke vergunning, anderzijds, de feitelijke situatie waarin eiseres is komen te verkeren na de uitspraak van de voorzieningenrechter op 7 augustus 2008. De rechtbank stelt vast dat de meeste overeenkomsten meer dan zes maanden voor de uitspraak van de voorzieningenrechter zijn gesloten. Slechts twee overeenkomsten zijn gesloten binnen de termijn van zes maanden, voorafgaand aan de uitspraak. De rechtbank is van oordeel dat de omstandigheid dat in het merendeel van de overeenkomsten de kopers ten tijde van de uitspraak van de voorzieningenrechter niet meer gebonden waren aan de overeenkomst, voor risico van eiseres dient te blijven. De desbetreffende kopers hebben geen opvolgende overeenkomsten gesloten en waren vrij om van koop af te zien, indien eiseres de woningen opnieuw zou hebben aangeboden. Deze situatie zou zich namelijk ook hebben voorgedaan bij een voor eiseres positieve uitspraak van de voorzieningenrechter.”
getekend.Overigens is in het geval waarop eiseres doelt evenmin voldaan aan de opschortende voorwaarde zoals opgenomen in artikel 15 sub b van de desbetreffende overeenkomsten. Daarin staat immers dat eiseres binnen zes maanden na ondertekening van de overeenkomst voor ten minste zeven woningen een onvoorwaardelijke koop-/aannemingsovereenkomst moet hebben gesloten. In het licht van de brieven van eiseres en het door verweerder gevoerde verweer had het op de weg van eiseres gelegen nader te onderbouwen waarom desondanks toch sprake was van zeven in plaats van zes koopovereenkomsten en had zij niet kunnen volstaan met de stelling dat er geen bewijs is van het afzien van de koop van een kavel. Daarom gaat de rechtbank ervan uit dat de opschortende voorwaarde zoals verwoord in artikel 15 sub b van de koop-/aannemingsovereenkomsten niet in vervulling is gegaan.
Beslissing
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 328,00 aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.736,00:
26 februari 2016.