ECLI:NL:RBOBR:2016:7295

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
29 december 2016
Publicatiedatum
10 januari 2017
Zaaknummer
01/993310-15
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van diefstal en bewezenverklaring van deelneming aan een criminele organisatie voor hennepteelt en -handel

Op 29 december 2016 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van diefstal van stroom en deelneming aan een criminele organisatie die zich bezighield met hennepteelt en -handel. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de diefstal van stroom, omdat niet kon worden bewezen dat hij hierbij betrokken was. De rechtbank oordeelde echter dat de verdachte wel degelijk had deelgenomen aan een criminele organisatie, bestaande uit hemzelf en medeverdachten, die zich tussen maart 2014 en oktober 2015 bezighield met het telen, bewerken, verkopen en vervoeren van hennep. De verdachte had een hennepkwekerij in zijn woning en heeft bijgedragen aan de organisatie door zijn auto ter beschikking te stellen en te helpen bij de ontmanteling van een kwekerij. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 196 dagen, waarvan 180 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren. De rechtbank hield rekening met de beperkte rol van de verdachte binnen de organisatie en zijn psychische toestand, zoals vastgesteld in rapportages.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Strafrecht
Parketnummer: 01/993310-15
Datum uitspraak: 29 december 2016
Verkort vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [1967] ,
wonende te [adresgegevens 1] .
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 15 december 2016.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 17 november 2016. Nadat de tenlastelegging op de terechtzitting van 15 december 2016 is gewijzigd, is aan verdachte ten laste gelegd dat:
1.
hij in of omstreeks de periode gelegen tussen maart 2014 tot en met 9 oktober 2015 te Eindhoven en/of te Nuenen en/of te 's-Hertogenbosch, in elk geval in het arrondissement Oost-Brabant en/of te Oirsbeek, in elk geval in het arrondissement Limburg, althans in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit verdachte en/of een of meer anderen, te weten (onder andere) [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] , welke organisatie tot oogmerk had het plegen van een of meer misdrijven als bedoeld in artikel 11, derde lid van de Opiumwet, te weten het in de uitoefening van zijn beroep of bedrijf opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B gegeven verbod, te weten het telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken of vervoeren van (een) middel(en) als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II en/of artikel 11, vijfde lid van de Opiumwet, te weten het opzettelijk handelen in strijd met artikel 11, tweede lid van de Opiumwet gegeven verbod, te weten het opzettelijk handelen in strijd met artikel 3 onder B en/of C gegeven verbod terwijl het betrekking heeft op (een) grote hoeveelhe(i)d(en) van (een) middel(en) als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II immers heeft verdachte tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen
- in of omstreeks de periode van maart 2014 tot en met 27 maart 2015 (in een pand gelegen aan de [adresgegevens 2] ) te Den Bosch, meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig gehad, een (grote) hoeveelheid hennep en/of hennepplanten en/of delen daarvan en/of
- in of omstreeks de periode augustus 2015 tot en met 6 oktober 2015 (in een pand gelegen aan de [adresgegevens 3] ) te Eindhoven opzettelijk geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig gehad, een (grote) hoeveelheid hennep en/of hennepplanten en/of delen daarvan in elk geval (telkens) een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
dat hij, verdachte, in de periode gelegen tussen maart 2014 tot en met 9 oktober 2015 te Eindhoven en/of Nuenen en/of ‘s-Hertogenbosch, in elk geval in het arrondissement Oost-Brabant en/of te Oirsbeek, in elk geval in het arrondissement Limburg, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, (meermalen) opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval (telkens) opzettelijk aanwezig heeft/hebben gehad (een) hoeveelhe(i)d(en) hennep, zijnde hennep (een) middel(en) als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van art 3a van die wet
- in of omstreeks de periode van 14 maart 2014 tot en met 27 maart 2015 in een pand gelegen aan de [adresgegevens 2] te ’s-Hertogenbosch en/of;
- in of omstreeks de periode van augustus 2015 tot en met 6 oktober 2015 in een pand gelegen aan de [adresgegevens 3] te Eindhoven en/of;
2.
hij in of omstreeks de periode van augustus 2015 tot en met 6 oktober 2015 te Eindhoven tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen althans eenmaal (telkens) met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening in / uit een woning gelegen aan de [adresgegevens 3] te Eindhoven heeft weggenomen stroom en/of electriciteit, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde partij 1] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en / of zijn mededader(s), waarbij verdachte en / of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft / hebben verschaft en / of de / het weg te nemen goed(eren) onder zijn / hun bereik heeft / hebben gebracht door middel van braak, verbreking en / of inklimming immers heeft hij verdachte en/of zijn medeverdachte een meterkast en/of de electriciteitsmeter verbroken en/of geforceerd en/of omleidingen gemaakt.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Vrijspraakoverweging.

Net als de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank van oordeel dat op basis van het dossier niet kan worden bewezen dat verdachte betrokken is geweest bij de onder feit 2 ten laste gelegde diefstal van stroom. De rechtbank zal verdachte daarom van dit feit vrijspreken.

De door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen.

Indien tegen dit verkort vonnis een rechtsmiddel wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op dit verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan dit verkort vonnis gehecht.

Bewijsoverwegingen.

Onder feit 1 primair is aan verdachte ten laste gelegd dat hij heeft deelgenomen aan een organisatie als bedoeld in artikel 11b van de Opiumwet.
Onder een dergelijke organisatie wordt verstaan een samenwerkingsverband met een zekere duurzaamheid en structuur tussen verdachte en ten minste één andere persoon. Daarbij is een zekere bestendigheid vereist, echter niet vereist is dat de samenstelling van het samenwerkingsverband steeds gelijk is.
Op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen is de rechtbank van oordeel dat in de periode tussen maart 2014 en 9 oktober 2015 sprake is geweest van een samenwerkingsverband zoals hiervoor bedoeld en dat dit samenwerkingsverband zich heeft beziggehouden met het bedrijfsmatig telen, bewerken, verkopen, afleveren en vervoeren van hennep. Verder stelt de rechtbank op grond van de bewijsmiddelen vast dat (in elk geval) [medeverdachte 2] , [medeverdachte 1] , [medeverdachte 3] en verdachte deel hebben uitgemaakt van deze organisatie.
[medeverdachte 2] had de leiding over de organisatie. Uit getuigenverklaringen blijkt dat hij zich bezighield met het leggen en onderhouden van contacten met personen die mogelijk bereid waren hun woning beschikbaar te stellen voor een hennepkwekerij. Verder volgt uit onder meer de telefoontaps en observaties dat [medeverdachte 2] , wanneer er hennep was geoogst, binnen zijn netwerk knippers regelde, ze liet verzamelen bij zijn huis en ook voor de betaling zorgdroeg. Uit telefoontaps kan verder worden afgeleid dat [medeverdachte 2] met afnemers onderhandelde over de prijs waartegen de geoogste en geknipte hennep kon worden verkocht. Uit het dossier volgt dat [medeverdachte 2] nauwelijks fysiek betrokken was bij het inrichten en onderhouden van de kwekerijen en bij het knippen van de hennep. Wel bezocht hij regelmatig de woningen waarin de hennepkwekerijen aanwezig waren. Echter, uit de telefoontaps en getuigenverklaringen kan worden opgemaakt dat [medeverdachte 2] hierin een belangrijke regelende en sturende rol vervulde. Ook legden de leden van de organisatie regelmatig verantwoording af bij [medeverdachte 2] over de door hen verrichte werkzaamheden. Indien er problemen waren (zoals bij het bedreigingsincident op 7 september 2015 in de woning aan de Bachstraat 3) werd [medeverdachte 2] daarvan op de hoogte gesteld.
[medeverdachte 2] besteedde de feitelijke uitvoering, zoals het onderhouden van de kwekerijen en het knippen van hennep, uit aan anderen. In dat verband komt medeverdachte [medeverdachte 1] uit het dossier naar voren als degene die - in opdracht van of in samenspraak met [medeverdachte 2] - contacten onderhield met de eigenaar van de kniplocatie in Nuenen en meehielp om de geoogste hennep van de kwekerij naar de kniplocatie te vervoeren. Uit onder meer de tapgesprekken en getuigenverklaringen blijkt dat [medeverdachte 3] frequent allerhande hand- en spandiensten voor [medeverdachte 2] verrichtte, zoals het inrichten van kwekerijen, het verzorgen en oogsten van hennepplanten, het vervoeren van de geoogste hennep naar de kniplocatie, het vervoeren van de geknipte hennep naar [medeverdachte 2] en het ontmantelen van kwekerijen. Daarnaast trad hij bijna dagelijks op als chauffeur van [medeverdachte 2] . Uit de tapgesprekken tussen [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 1] blijkt dat zij in hun onderlinge gesprekken veelvuldig gebruik maakten van versluierd taalgebruik.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat niet kan worden bewezen dat verdachte heeft deelgenomen aan de criminele organisatie ex artikel 11b van de Opiumwet. Kort samengevat heeft hij daartoe aangevoerd dat verdachte weliswaar heeft geholpen bij het afbreken van de hennepkwekerij te Eindhoven, maar dat die gedraging niet strafbaar is in het kader van artikel 11b van de Opiumwet. Voor het overige heeft verdachte enkel een hennepkwekerij in zijn woning gehad, waarmee hij heeft ingestemd omdat hij door [betrokkene 1] en [betrokkene 2] onder druk is gezet. Op basis van dit enkele feit kan de deelname aan de organisatie niet worden bewezen, aldus de raadsman.
De rechtbank overweegt als volgt. Voor deelneming aan een organisatie als bedoeld in artikel 11b van de Opiumwet is het voldoende wanneer de betrokkene in zijn algemeenheid weet (in de zin van onvoorwaardelijk opzet) dat de organisatie tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven.
De rol die verdachte binnen de organisatie heeft vervuld, heeft er in de eerste plaats in bestaan dat hij in de periode van maart 2014 tot en met 27 maart 2015 in zijn woning aan de [adresgegevens 2] te Den Bosch een hennepkwekerij heeft gehad. De hennepkwekerij is ongeveer een jaar in bedrijf geweest. Verdachte heeft verklaard dat medeverdachte [medeverdachte 2] een belangrijke initiërende rol heeft vervuld bij de plaatsing van de kwekerij. Verder heeft verdachte verklaard dat hij in november 2015 contact heeft gehad met [medeverdachte 2] toen bleek dat de hennepkwekerij was ‘geript’ en dat [medeverdachte 2] ervoor heeft gezorgd dat er in januari 2015 weer nieuwe plantjes in de woning van verdachte kwamen. Verdachte heeft verder verklaard dat [medeverdachte 1] uit Helmond de (voedings-)mix voor de hennepplanten verzorgde. Volgens verdachte heeft diezelfde [medeverdachte 1] op 27 maart 2015 opdracht gegeven aan verdachte om de in de kwekerij aanwezige hennep te oogsten, waarna [medeverdachte 1] de geoogste hennep is komen ophalen. De rol van verdachte heeft er verder in bestaan dat hij op 1 september 2015 in opdracht van [medeverdachte 2] samen met medeverdachte [medeverdachte 3] heeft geholpen bij de ontmanteling van de hennepkwekerij aan de [adresgegevens 3] te Eindhoven. Tot slot heeft verdachte een bijdrage aan de organisatie geleverd door zijn auto aan [medeverdachte 2] ter beschikking te stellen.
Op grond van het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat verdachte weliswaar geen vooraanstaande rol heeft gespeeld binnen het samenwerkingsverband, maar dat de door hem geleverde bijdrage (aan gedragingen die rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het in artikel 11b van de Opiumwet bedoelde oogmerk tot het plegen van misdrijven) voldoende wezenlijk is om tot een bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit te komen. Gelet op de duurzaamheid en de bestendigheid van de samenwerking met de medeverdachten, hun gezamenlijke oogmerk en de bijdrage van verdachte daaraan, acht de rechtbank verdachte deelnemer aan een criminele organisatie die het oogmerk had het plegen van misdrijven als bedoeld in de artikelen 3 en 11b van de Opiumwet. Het bewijs van het opzet, zowel op de deelname aan de organisatie als op het oogmerk van de organisatie, volgt uit de bewijsmiddelen en wat over de rol van verdachte is overwogen.

De bewezenverklaring.

De rechtbank acht, op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de bewijsmiddelen, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1. primair
in de periode gelegen tussen maart 2014 tot en met 9 oktober 2015 te Eindhoven en te's-Hertogenbosch heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit verdachte en anderen, te weten (onder andere) [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] , welke organisatie tot oogmerk had het plegen van een of meer misdrijven als bedoeld in artikel 11, derde lid, van de Opiumwet, te weten het in de uitoefening van zijn beroep of bedrijf opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B gegeven verbod, te weten het telen, bewerken, verkopen, afleveren of vervoeren van een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II en artikel 11, vijfde lid, van de Opiumwet, te weten het opzettelijk handelen in strijd met artikel 11, tweede lid, van de Opiumwet gegeven verbod, te weten het opzettelijk handelen in strijd met artikel 3 onder B gegeven verbod terwijl het betrekking heeft op (een) grote hoeveelhe(i)d(en) van een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, immers heeft verdachte tezamen en in vereniging met een of meer anderen in de periode van maart 2014 tot en met 27 maart 2015 (in een pand gelegen aan de [adresgegevens 2] ) te Den Bosch, meermalen, telkens opzettelijk geteeld een (grote) hoeveelheid hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit. Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Ter terechtzitting heeft de raadsman betoogd dat verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging wegens psychische overmacht. De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat zijn cliënt is bedreigd en onder druk is gezet door medeverdachte [medeverdachte 2] , waardoor hij voor hem allerlei werkzaamheden heeft verricht. Als gevolg van zijn Asperger-problematiek was verdachte niet in staat om hier weerstand tegen te bieden.
De rechtbank acht het door de verdediging gestelde niet aannemelijk geworden. Voor psychische overmacht moet aannemelijk worden dat het handelen van de verdachte het onmiddellijke gevolg is geweest van een van buiten komende dwang, waartegen deze redelijkerwijs geen weerstand had kunnen en behoeven te bieden. Die drang moet acuut zijn en voor de dader onweerstaanbaar.
Uit het dossier komt naar het oordeel van de rechtbank het beeld naar voren dat verdachte handelde in ondergeschiktheid aan voornoemde medeverdachte. Laatstgenoemde bepaalde wat verdachte moest doen. Uit de taps en ook uit verklaringen van medeverdachten volgt dat medeverdachte [medeverdachte 2] daarin dwingend en/of dreigend kon zijn. Niettemin is het vorenstaande naar het oordeel van de rechtbank van onvoldoende gewicht en niet zodanig klemmend van aard om aan te nemen dat verdachte hierdoor gedurende deze gehele periode steeds gehandeld heeft omdat hij niet anders kon en redelijkerwijs ook niet van hem gevergd kon worden.
De rechtbank verwerpt derhalve het verweer.
Nu er ook overigens geen feiten of omstandigheden zijn gebleken die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten, is verdachte strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf en/of maatregel.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan verdachte een gevangenisstraf van 9 maanden wordt opgelegd, met aftrek van voorarrest, waarvan 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.

Het standpunt van de verdediging.

Ten aanzien van de door de officier van justitie gevorderde straf heeft de raadsman aangevoerd dat deze, gelet op de effectieve duur daarvan, niet in de juiste verhouding staat tot de tegen de medeverdachten geëiste straffen. Voor het overige heeft de raadsman zich niet uitgelaten over de op te leggen straf.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. Verdachte heeft gedurende een periode van ruim anderhalf jaar deelgenomen aan een criminele organisatie die zich op grote schaal bezig hield met het telen, bewerken, verkopen, afleveren en vervoeren van hennep. Het telen van hennep gaat steeds meer gepaard met andere, ook zware vormen van criminaliteit. Met zijn handelen heeft verdachte een bijdrage geleverd aan de instandhouding van het illegale circuit betreffende de handel in softdrugs, met alle daarbij komende maatschappelijke problemen.
In strafmatigende zin houdt de rechtbank rekening met de omstandigheid dat de rol van verdachte binnen de organisatie relatief beperkt is geweest.
Ook houdt de rechtbank rekening met de inhoud van de door GZ-psycholoog I.J.G.P. Neissen omtrent de geestvermogens van verdachte opgemaakte Pro Justitia-rapportage d.d. 21 december 2015. Hierin adviseert de psycholoog om verdachte, in verband met de ziekelijke stoornis waaraan hij lijdt (het syndroom van Asperger), verminderd toerekeningsvatbaar te beschouwen. Verder slaat de rechtbank acht op het ‘Advies aan opdrachtgever toezicht’ d.d. 23 november 2016, afkomstig van de reclasseringsinstelling Novadic-Kentron. De reclasseringsinstelling concludeert hierin onder meer dat verdachte als gevolg van de bij hem gestelde diagnose erg moeizaam te begeleiden en te controleren is.
De rechtbank heeft overwogen om aan verdachte een taakstraf van aanzienlijke duur op te leggen. Gelet op de psychische toestand van verdachte, zoals deze in voormelde rapportages wordt beschreven, acht de rechtbank deze strafmodaliteit echter niet opportuun. In plaats daarvan zal de rechtbank een gevangenisstraf opleggen waarvan het onvoorwaardelijke gedeelte gelijk is aan de tijd die verdachte reeds in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, met daarnaast een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van 180 dagen met een proeftijd van 3 jaren.
De rechtbank zal een lichtere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, nu de rechtbank van oordeel is dat de straf die de rechtbank zal opleggen de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c en 27 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 11b van de Opiumwet.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:
Spreekt verdachte vrij van het onder 2 ten laste gelegde.
Verklaart het onder 1 primair ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:
t.a.v. feit 1 primair:deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van een misdrijf als bedoeld in artikel 11, derde lid en vijfde lid, van de Opiumwet.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straf.

t.a.v. feit 1 primair:een gevangenisstraf voor de duur van 196 dagen, met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht, waarvan 180 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren.

Stelt als algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Heft op het tegen verdachte verleende bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van heden. Deze voorlopige hechtenis is op 22 oktober 2015 reeds geschorst.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J.H.P.G. Wielders, voorzitter,
mr. B.A.J. Zijlstra en mr. C.J. Sangers- de Jong, leden,
in tegenwoordigheid van mr. P. Susijn, griffier,
en is uitgesproken op 29 december 2016.
Mr. B.A.J. Zijlstra is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.