ECLI:NL:RBOBR:2016:7294

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
29 december 2016
Publicatiedatum
10 januari 2017
Zaaknummer
01/993305-15
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Deelneming aan een criminele organisatie en diefstal van elektriciteit in het kader van hennepteelt

Op 29 december 2016 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van deelname aan een criminele organisatie en diefstal van elektriciteit in het kader van hennepteelt. De zaak kwam aanhangig na een dagvaarding op 17 november 2016, en de rechtbank heeft de zaak behandeld op tegenspraak na een terechtzitting op 15 december 2016. De verdachte werd beschuldigd van het opzettelijk telen en verwerken van hennep in verschillende panden in Den Bosch, Oirsbeek en Nuenen, en van het deelnemen aan een organisatie die zich bezighield met het plegen van misdrijven onder de Opiumwet. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte gedurende een periode van meer dan anderhalf jaar deel uitmaakte van een criminele organisatie die zich bezighield met de illegale hennepteelt en -handel. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, ondanks zijn ontkenning, een wezenlijke bijdrage heeft geleverd aan de organisatie en de bijbehorende misdrijven. De rechtbank legde een gevangenisstraf van 10 maanden op, met aftrek van voorarrest, en hevelde de voorlopige hechtenis op. De uitspraak is gebaseerd op de artikelen 27, 47, 57, 310 en 311 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 3, 11 en 11b van de Opiumwet.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Strafrecht
Parketnummer: 01/993305-15
Datum uitspraak: 29 december 2016
Verkort vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [1978] ,
wonende te [adresgegevens 1] .
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 15 december 2016.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 17 november 2016. Nadat de tenlastelegging op de terechtzitting van 15 december 2016 is gewijzigd, is aan verdachte ten laste gelegd dat:
1.
hij in of omstreeks de periode gelegen tussen maart 2014 tot en met 9 oktober 2015 te Eindhoven en/of te Nuenen en/of te 's-Hertogenbosch, in elk geval in het arrondissement Oost-Brabant en/of te Oirsbeek, in elk geval in het arrondissement Limburg, althans in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit verdachte en/of een of meer anderen, te weten (onder andere) [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] , welke organisatie tot oogmerk had het plegen van een of meer misdrijven als bedoeld in artikel 11, derde lid van de Opiumwet, te weten het in de uitoefening van zijn beroep of bedrijf opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B gegeven verbod, te weten het telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken of vervoeren van (een) middel(en) als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II en/of artikel 11, vijfde lid van de Opiumwet, te weten het opzettelijk handelen in strijd met artikel 11, tweede lid van de Opiumwet gegeven verbod, te weten het opzettelijk handelen in strijd met artikel 3 onder B en/of C gegeven verbod terwijl het betrekking heeft op (een) grote hoeveelhe(i)d(en) van (een) middel(en) als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II immers heeft verdachte tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen
- in of omstreeks de periode van maart 2014 tot en met 27 maart 2015 (in een pand gelegen aan de [adresgegevens 2] ) te Den Bosch, meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig gehad, een (grote) hoeveelheid hennep en/of hennepplanten en/of delen daarvan en/of
- in of omstreeks de periode van mei 2015 tot en met 9 september 2015 (in een pand gelegen aan de [adresgegevens 3] ) te Oirsbeek opzettelijk geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig gehad, een (grote) hoeveelheid hennep en/of (156) hennepplanten en/of delen daarvan en/of
- in of omstreeks de periode van 1 juni 2015 tot en met 4 juli 2015 (in een pand gelegen aan de [adresgegevens 4] ) te Nuenen, meermalen, althans eenmaal (telkens) opzettelijk heeft bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad (een) (grote) hoeveelhe(i)d(en) hennep en/of hennepplanten en/of delen daarvan in elk geval (telkens) een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
dat hij, verdachte, in de periode gelegen tussen maart 2014 tot en met 9 oktober 2015 te Eindhoven en/of Nuenen en/of ‘s-Hertogenbosch, in elk geval in het arrondissement Oost-Brabant en/of te Oirsbeek, in elk geval in het arrondissement Limburg, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, (meermalen) opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval (telkens) opzettelijk aanwezig heeft/hebben gehad (een) hoeveelhe(i)d(en) hennep, zijnde hennep (een) middel(en) als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van art 3a van die wet
- in of omstreeks de periode van 14 maart 2014 tot en met 27 maart 2015 in een pand gelegen aan de [adresgegevens 2] te ’s-Hertogenbosch en/of;
- in of omstreeks de periode van mei 2015 tot en met 9 september 2015 in een pand gelegen aan de [adresgegevens 3] te Oirsbeek en/of;
- in of omstreeks de periode van 1 juni 2015 tot en met 4 juli 2015 in een pand gelegen aan de [adresgegevens 4] te Nuenen;
2.
hij in of omstreeks de periode van 1 februari 2015 tot en met 03 juni 2015 te Helmond tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand aan de [adresgegevens 5] te Helmond) een (grote) hoeveelheid hennep en/of ongeveer 305, althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval (telkens) een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet;
3.
hij in of omstreeks de periode van 1 februari 2015 tot en met 9 oktober 2015 te Eindhoven en/of te Den Bosch en/of te Oirsbeek tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen althans eenmaal (telkens) met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening in / uit
- een woning gelegen aan de [adresgegevens 3] te Oirsbeek en/of
- een woning gelegen aan de [adresgegevens 6] te Helmond

heeft weggenomen stroom en/of electriciteit, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde partij 1] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en / of zijn mededader(s), waarbij verdachte en / of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft / hebben verschaft en / of de / het weg te nemen goed(eren) onder zijn / hun bereik heeft / hebben gebracht door middel van braak, verbreking en / of inklimming immers heeft hij verdachte en/of zijn medeverdachte (telkens) een meterkast en/of de electriciteitsmeter verbroken en/of geforceerd en/of omleidingen gemaakt.

In de tekst van feit 3 is in de tweede regel kennelijk de zinsnede “en/of te Helmond” weggevallen. Nu het in de context van de tenlastelegging een kennelijke schrijffout betreft, zal de rechtbank de ontbrekende zinsnede hier inlezen. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

De door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen.

Indien tegen dit verkort vonnis een rechtsmiddel wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op dit verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan dit verkort vonnis gehecht.

Bewijsoverwegingen.

Onder feit 1 primair is aan verdachte ten laste gelegd dat hij heeft deelgenomen aan een organisatie als bedoeld in artikel 11b van de Opiumwet.
Onder een dergelijke organisatie wordt verstaan een samenwerkingsverband met een zekere duurzaamheid en structuur tussen verdachte en ten minste één andere persoon. Daarbij is een zekere bestendigheid vereist, echter is niet vereist dat de samenstelling van het samenwerkingsverband steeds gelijk is.
Op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen is de rechtbank van oordeel dat in de periode tussen maart 2014 en 9 oktober 2015 sprake is geweest van een samenwerkingsverband zoals hiervoor bedoeld en dat dit samenwerkingsverband zich heeft beziggehouden met het bedrijfsmatig telen, bewerken, verkopen, afleveren en vervoeren van hennep. Verder stelt de rechtbank op grond van de bewijsmiddelen vast dat (in elk geval) [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] , [medeverdachte 1] en verdachte deel hebben uitgemaakt van deze organisatie.
[medeverdachte 2] had de leiding over de organisatie. Uit getuigenverklaringen blijkt dat hij zich bezighield met het leggen en onderhouden van contacten met personen die mogelijk bereid waren hun woning beschikbaar te stellen voor een hennepkwekerij. Verder volgt uit onder meer de telefoontaps en observaties dat [medeverdachte 2] , wanneer er hennep was geoogst, binnen zijn netwerk knippers regelde, ze liet verzamelen bij zijn huis en ook voor de betaling zorgdroeg. Uit telefoontaps kan verder worden afgeleid dat [medeverdachte 2] met afnemers onderhandelde over de prijs waartegen de geoogste en geknipte hennep kon worden verkocht. Uit het dossier volgt dat [medeverdachte 2] nauwelijks fysiek betrokken was bij het inrichten en onderhouden van de kwekerijen en bij het knippen van de hennep. Wel bezocht hij regelmatig de woningen waarin de hennepkwekerijen aanwezig waren. Echter, uit de telefoontaps en getuigenverklaringen kan worden opgemaakt dat [medeverdachte 2] hierin een belangrijke regelende en sturende rol vervulde. Ook legden de leden van de organisatie regelmatig verantwoording af bij [medeverdachte 2] over de door hen verrichte werkzaamheden. Indien er problemen waren (zoals bij het bedreigingsincident op 7 september 2015 in de woning aan de [adresgegevens 3] ) werd [medeverdachte 2] daarvan op de hoogte gesteld.
[medeverdachte 2] besteedde de feitelijke uitvoering, zoals het onderhouden van de kwekerijen en het knippen van hennep, uit aan anderen. In dat verband komt verdachte, uit onder meer de tapgesprekken, observaties en verklaringen van medeverdachten, naar voren als degene die - in opdracht van of in samenspraak met [medeverdachte 2] - contacten onderhield met de eigenaar van de kniplocatie in Nuenen. Daarnaast hielp verdachte mee om de geoogste hennep van de kwekerijen naar de genoemde kniplocatie te vervoeren. Verder blijkt uit de verklaring van [medeverdachte 1] dat verdachte in de woning aan de [adresgegevens 2] te ’s-Hertogenbosch - ten behoeve van de daar aanwezige hennepkwekerij - (plantenvoeding)mix in water heeft gedaan. Verdachte heeft ter terechtzitting weliswaar ontkend dergelijke mix in water te hebben gedaan, maar de rechtbank ziet geen aanleiding om aan de verklaring van [medeverdachte 1] op dit punt te twijfelen, nu hij gedetailleerd en consistent heeft verklaard over de in zijn woning aangetroffen hennepkwekerij. Verder volgt uit het dossier dat verdachte betrokken is geweest bij de opbouw van de hennepkwekerij die is aangetroffen in de [adresgegevens 3] te Oirsbeek. Ook volgt uit het dossier dat verdachte betrokken was bij het oogsten van de hennepplanten in die woning.
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat niet kan worden bewezen dat verdachte heeft deelgenomen aan de criminele organisatie ex artikel 11b van de Opiumwet. Daartoe is aangevoerd - kort samengevat - dat verdachte de door hem verrichte gedragingen steeds heeft verricht onder invloed van de druk die op hem werd uitgeoefend door medeverdachte [medeverdachte 2] . Daarnaast heeft de samenwerking met [medeverdachte 2] verdachte in financiële zin niets opgeleverd en heeft verdachte ook nooit het oogmerk of doel gehad om er in financiële zin beter van te worden, aldus de raadsvrouw.
Met betrekking tot de stelling dat verdachte enkel uit angst voor [medeverdachte 2] zou hebben deelgenomen aan de criminele organisatie, overweegt de rechtbank het volgende. De wijze waarop [medeverdachte 2] leiding gaf aan de organisatie waartoe verdachte behoorde, kenmerkt zich door de dwingende en soms intimiderende benadering van die [medeverdachte 2] , waarbij het dreigen met geweld niet werd geschuwd. De rechtbank moet echter ook vaststellen dat verdachte gedurende langere tijd, in elk geval anderhalf jaar, deel heeft uitgemaakt van deze organisatie waarvan hij onmiskenbaar moet hebben geweten dat deze zich bezighield met het plegen van ernstige strafbare feiten. Dat verdachte langere tijd voor die criminele organisatie is blijven werken blijft, hoe dan ook, diens eigen keuze. Naar het oordeel van de rechtbank komt noch uit de tapgesprekken noch overigens in het dossier naar voren dat verdachte daadwerkelijk onder invloed stond van of bang was voor [medeverdachte 2] .
Voorts overweegt de rechtbank dat om tot een bewezenverklaring van deelneming aan een organisatie als bedoeld in artikel 11b van de Opiumwet te komen, niet ter zake doet of verdachte het oogmerk of de bedoeling had om van die deelname profijt te hebben. Voldoende is dat de betrokkene in zijn algemeenheid weet (in de zin van onvoorwaardelijk opzet) dat de organisatie tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven. Dat verdachte hiervan op de hoogte was, blijkt naar het oordeel van de rechtbank genoegzaam uit de aard van de ten laste van verdachte bewezen verklaarde gedragingen.
Op grond van het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat verdachte wel degelijk een wezenlijke bijdrage heeft geleverd aan gedragingen die rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het in artikel 11b van de Opiumwet bedoelde oogmerk tot het plegen van misdrijven. Gelet op de duurzaamheid en de bestendigheid van de samenwerking met de medeverdachten, hun gezamenlijke oogmerk en de bijdrage van verdachte daaraan, acht de rechtbank verdachte deelnemer aan een criminele organisatie die het oogmerk had het plegen van misdrijven als bedoeld in de artikelen 3 en 11b van de Opiumwet. Het bewijs van het opzet, zowel op de deelname aan de organisatie als op het oogmerk van de organisatie, volgt uit de bewijsmiddelen en wat over de rol van verdachte is overwogen. De rechtbank komt aldus tot een bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit.
Met betrekking tot de feiten 2 en 3 heeft de raadsvrouw een aantal bewijsverweren gevoerd, welke verweren hun weerlegging vinden in de inhoud van de bewijsmiddelen die de rechtbank voor de afzonderlijke feiten heeft gebezigd.

De bewezenverklaring.

De rechtbank acht, op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de bewijsmiddelen, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1. primair
in de periode gelegen tussen maart 2014 tot en met 9 oktober 2015 te Nuenen en te’s-Hertogenbosch en te Oirsbeek heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit verdachte en anderen, te weten (onder andere) [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] , welke organisatie tot oogmerk had het plegen van een of meer misdrijven als bedoeld in artikel 11, derde lid, van de Opiumwet, te weten het in de uitoefening van zijn beroep of bedrijf opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B gegeven verbod, te weten het telen, bewerken, verkopen, afleveren of vervoeren van (een) middel(en) als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II en artikel 11, vijfde lid, van de Opiumwet, te weten het opzettelijk handelen in strijd met artikel 11, tweede lid, van de Opiumwet gegeven verbod, te weten het opzettelijk handelen in strijd met artikel 3 onder B gegeven verbod terwijl het betrekking heeft op (een) grote hoeveelhe(i)d(en) van (een) middel(en) als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II immers heeft verdachte tezamen en in vereniging met een of meer anderen,
- in de periode van maart 2014 tot en met 27 maart 2015 (in een pand gelegen aan de [adresgegevens 2] ) te Den Bosch, meermalen, (telkens) opzettelijk geteeld een (grote) hoeveelheid hennep en
- in de periode van mei 2015 tot en met 9 september 2015 (in een pand gelegen aan de [adresgegevens 3] ) te Oirsbeek opzettelijk geteeld een (grote) hoeveelheid hennep en
- in de periode van 1 juni 2015 tot en met 4 juli 2015 (in een pand gelegen aan de [adresgegevens 4] ) te Nuenen, meermalen, (telkens) opzettelijk heeft bewerkt (een) (grote) hoeveelhe(i)d(en) hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II;
2.
in de periode van 1 februari 2015 tot en met 3 juni 2015 te Helmond, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, opzettelijk heeft geteeld (in een pand aan de [adresgegevens 5] te Helmond) een (grote) hoeveelheid hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II;
3.
hij in de periode van 1 februari 2015 tot en met 9 oktober 2015 te Helmond en te Oirsbeek, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening uit
- een woning gelegen aan de [adresgegevens 3] te Oirsbeek en
- een woning gelegen aan de [adresgegevens 6] te Helmond

heeft weggenomen stroom, toebehorende aan [benadeelde partij 1] , waarbij verdachte en / of zijn mededader(s) het weg te nemen goed onder zijn / hun bereik heeft / hebben gebracht door middel van verbreking, immers heeft verdachte en/of zijn medeverdachte(n) (telkens) een meterkast en/of de elektriciteitsmeter verbroken en/of geforceerd en/of omleidingen gemaakt.

De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten. Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf en/of maatregel.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 30 maanden, met aftrek van voorarrest. Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.

Het standpunt van de verdediging.

De raadsvrouw heeft verzocht om het onvoorwaardelijke gedeelte van de aan verdachte op te leggen gevangenisstraf gelijk te stellen aan de tijd die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht en om daarnaast een voorwaardelijke gevangenisstraf of een taakstraf op te leggen.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. Verdachte heeft gedurende een periode van ruim anderhalf jaar deelgenomen aan een criminele organisatie die zich op grote schaal bezig hield met het telen, bewerken, verkopen, afleveren en vervoeren van hennep. Verder heeft verdachte in zijn woning hennep geteeld waarbij hij, ten behoeve van die hennepkwekerij, stroom heeft gestolen. Daarnaast heeft verdachte ten behoeve van een andere hennepkwekerij, samen met anderen, stroom gestolen.
De georganiseerde hennepteelt en handel in hennep dienen met kracht te worden bestreden. Een samenwerkingsverband werkt criminaliteitbevorderend en ondermijnt, gelet op zijn criminele oogmerk en de daarmee samenhangende handelingen, de rechtsorde. Dat verdachte van dit samenwerkingsverband deel heeft uitgemaakt, rekent de rechtbank verdachte zwaar aan. Daar komt bij dat het algemeen bekend is dat het telen van hennep steeds meer gepaard gaat met andere, ook zware vormen van criminaliteit. Met zijn handelen heeft verdachte een bijdrage geleverd aan de instandhouding van het illegale circuit betreffende de handel in softdrugs, met alle daarbij komende maatschappelijke problemen.
In strafverzwarende zin betrekt de rechtbank in haar overweging dat verdachte, blijkens zijn strafblad, reeds diverse malen is veroordeeld, onder meer voor overtreding van de Opiumwet. Weliswaar betroffen die veroordelingen geen softdrugs-gerelateerde feiten, maar de eerdere veroordelingen hebben verdachte er kennelijk niet van weerhouden om zich opnieuw in te laten met criminele activiteiten.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige straf dan een gevangenisstraf. De oplegging van een taakstraf of een voorwaardelijke gevangenisstraf, zoals door de raadsvrouw verzocht, zou naar het oordeel van de rechtbank geen recht doen aan de ernst van het bewezen verklaarde. Wel houdt de rechtbank rekening met de rol van verdachte binnen de criminele organisatie, zoals deze uit het dossier naar voren komt. Zijn rol is minder groot dan de rol van één van zijn mededaders.
De rechtbank acht een gevangenisstraf voor de duur van 10 maanden, met aftrek van de tijd die verdachte reeds in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, passend en geboden.
De rechtbank zal aldus een lichtere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, nu de rechtbank van oordeel is dat de straf die de rechtbank zal opleggen de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen 27, 47, 57, 310 en 311 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 3, 11 en 11b van de Opiumwet.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:
Verklaart het onder 1 primair, 2 en 3 ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:
t.a.v. feit 1 primair:
deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van een misdrijf als bedoeld in artikel 11, derde lid en vijfde lid, van de Opiumwet
t.a.v. feit 2:medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod
t.a.v. feit 3:medeplegen van diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking, meermalen gepleegd
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straf.

t.a.v. feit 1 primair, feit 2, feit 3:een gevangenisstraf voor de duur van 10 maanden, met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht.

Heft op het tegen verdachte verleende bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van heden. Deze voorlopige hechtenis is op 24 december 2015 reeds geschorst.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J.H.P.G. Wielders, voorzitter,
mr. B.A.J. Zijlstra en mr. C.J. Sangers- de Jong, leden,
in tegenwoordigheid van mr. P. Susijn, griffier,
en is uitgesproken op 29 december 2016.
Mr. B.A.J. Zijlstra is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.