ECLI:NL:RBOBR:2016:7292

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
29 december 2016
Publicatiedatum
9 januari 2017
Zaaknummer
01/993241-15
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van witwassen en bewezenverklaring van leiding geven aan een criminele organisatie met betrekking tot hennepteelt en diefstal van stroom

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 29 december 2016 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van meerdere feiten, waaronder witwassen, het leidinggeven aan een criminele organisatie en diefstal van stroom. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van het witwassen van een geldbedrag van 25.199,91 euro, omdat niet met voldoende zekerheid kon worden vastgesteld dat dit bedrag een criminele herkomst had. De rechtbank oordeelde dat de kasopstelling die door de politie was gemaakt, niet voldoende bewijs bood voor de herkomst van het geld. De verdachte was echter wel schuldig aan het feit dat hij leiding heeft gegeven aan een criminele organisatie die zich bezighield met de teelt en handel in hennep. Dit gebeurde in de periode van maart 2014 tot en met oktober 2015, waarbij verdachte samen met anderen hennepkwekerijen op verschillende locaties in Eindhoven, Den Bosch, Oirsbeek en Nuenen had. De rechtbank concludeerde dat de verdachte een belangrijke rol vervulde binnen deze organisatie, die zich bezighield met het telen, bewerken en verkopen van hennep. Daarnaast werd vastgesteld dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan diefstal van stroom ten behoeve van deze kwekerijen. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 24 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Tevens werd het bevel tot voorlopige hechtenis opgeheven.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Strafrecht
Parketnummer: 01/993241-15
Datum uitspraak: 29 december 2016
Verkort vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [1979] ,
wonende te [adresgegevens 1] .
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 19 januari 2016 en 15 december 2016.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 14 december 2015. Nadat de tenlastelegging op de terechtzitting van 15 december 2016 is gewijzigd, is aan verdachte ten laste gelegd dat:
1.
hij in of omstreeks de periode gelegen tussen maart 2014 tot en met 9 oktober 2015 te Eindhoven en/of te Nuenen en/of te 's-Hertogenbosch, in elk geval in het arrondissement Oost-Brabant en/of te Oirsbeek, in elk geval in het arrondissement Limburg, althans in Nederland, feitelijk leiding heeft gegeven aan een organisatie en/of heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit verdachte en/of een of meer anderen, te weten (onder andere) [medeverdachte] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] , welke organisatie tot oogmerk had het plegen van een of meer misdrijven als bedoeld in artikel 11, derde lid van de Opiumwet, te weten het in de uitoefening van zijn beroep of bedrijf opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B gegeven verbod, te weten het telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken of vervoeren van (een) middel(en) als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II en/of artikel 11, vijfde lid van de Opiumwet, te weten het opzettelijk handelen in strijd met artikel 11, tweede lid van de Opiumwet gegeven verbod, te weten het opzettelijk handelen in strijd met artikel 3 onder B en/of C gegeven verbod terwijl het betrekking heeft op (een) grote hoeveelhe(i)d(en) van (een) middel(en) als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II immers heeft verdachte tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen
- op of omstreeks 16 juni 2014 (in een pand gelegen aan de [adresgegevens 2] ) te Eindhoven opzettelijk geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig gehad, een grote hoeveelheid hennep en/of (387) hennepplanten en/of delen daarvan en/of
- in of omstreeks de periode van maart 2014 tot en met 27 maart 2015 (in een pand gelegen aan de [adresgegevens 3] ) te Den Bosch, meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig gehad, een (grote) hoeveelheid hennep en/of hennepplanten en/of delen daarvan en/of
- in of omstreeks de periode van mei 2015 tot en met 9 september 2015 (in een pand gelegen aan de [adresgegevens 4] ) te Oirsbeek opzettelijk geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig gehad, een (grote) hoeveelheid hennep en/of (156) hennepplanten en/of delen daarvan en/of
- in of omstreeks de periode van mei 2015 tot en met 9 oktober 2015 (in een pand gelegen aan het [adresgegevens 5] ) te Den Bosch opzettelijk geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad een (grote) hoeveelheid hennep en/of hennepplanten en/of delen daarvan en/of - in of omstreeks de periode van augustus 2015 tot en met 6 oktober 2015 (in een pand gelegen aan de [adresgegevens 6] ) te Eindhoven opzettelijk geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad een (grote) hoeveelheid hennep en/of hennepplanten en/of delen daarvan, - in of omstreeks de periode van 1 juni 2015 tot en met 4 juli 2015 (in een pand gelegen aan de [adresgegevens 7] ) te Nuenen, meermalen, althans eenmaal (telkens) opzettelijk heeft bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad (een) (grote) hoeveelhe(i)d(en) hennep en/of hennepplanten en/of delen daarvan in elk geval (telkens) een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij in de periode gelegen tussen maart 2014 tot en met 9 oktober 2015 te Eindhoven en/of Nuenen en/of 's-Hertogenbosch, in elk geval in het arrondissement Oost-Brabant en/of te Oirsbeek, in elk geval in het arrondissement Limburg, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, (meermalen) opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval (telkens) opzettelijk aanwezig heeft/hebben gehad (een) hoeveelhe(i)d(en) hennep, zijnde hennep (een) middel(en) als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van art 3a van die wet
- op of omstreeks 16 april 2014 in een pand gelegen aan de [adresgegevens 2] te Eindhoven en/of;
- in of omstreeks de periode van 14 maart 2014 tot en met 27 maart 2015 in een pand gelegen aan de [adresgegevens 3] te 's-Hertogenbosch en/of;
- in of omstreeks de periode van mei 2015 tot en met 9 september 2015 in een pand gelegen aan de [adresgegevens 4] te Oirsbeek en/of;
- in of omstreeks de periode van mei 2015 tot en met 9 oktober 2015 in een pand gelegen aan het [adresgegevens 5] te 's-Hertogenbosch en/of;
- in of omstreeks de periode van augustus 2015 tot en met 6 oktober 2015 in een pand gelegen aan de [adresgegevens 6] te Eindhoven en/of;
- in of omstreeks de periode van 1 juni 2015 tot en met 4 juli 2015 in een pand gelegen aan de [adresgegevens 7] te Nuenen;
2.
hij in of omstreeks de periode van 16 juni 2014 tot en met 9 oktober 2015 te Eindhoven en/of te Den Bosch en/of te Oirsbeek tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen althans eenmaal (telkens) met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening in / uit
- een woning gelegen aan de [adresgegevens 2] te Eindhoven en/of
- een woning gelegen aan de [adresgegevens 4] te Oirsbeek en/of
- een woning gelegen aan de [adresgegevens 6] te Eindhoven en/of
- een woning gelegen aan het [adresgegevens 5] te Den Bosch

heeft weggenomen stroom en/of electriciteit, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde partij 1] en/of [benadeelde partij 2] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en / of zijn mededader(s), waarbij verdachte en / of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft / hebben verschaft en / of de / het weg te nemen goed(eren) onder zijn / hun bereik heeft / hebben gebracht door middel van braak, verbreking en / of inklimming immers heeft hij verdachte en/of zijn medeverdachte (telkens) een meterkast en/of de electriciteitsmeter verbroken en/of geforceerd en/of omleidingen gemaakt;

3.
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2013 tot en met 6 oktober 2015, te Eindhoven, althans in Nederland, een voorwerp, te weten een of meer geldbedrag(en), te weten 25.199,91 Euro, in elk geval enig geldbedrag, heeft verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet, terwijl hij wist dat dat/die geldbedrag(en) geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Vrijspraakoverweging.

Onder feit 3 is aan verdachte ten laste gelegd dat hij in de periode van 1 januari 2013 tot en met 6 oktober 2015 een geldbedrag van 25.199,91 euro heeft witgewassen. Het strafdossier bevat een berekening volgens de zogenaamde eenvoudige kasopstelling, waarmee getracht wordt inzicht te geven in de contante geldstromen van verdachte gedurende de ten laste gelegde periode. Op grond van deze kasopstelling concludeert de politie dat verdachte in de betreffende periode meer geld (te weten het voornoemde bedrag) in contanten heeft uitgegeven dan hij uit legale bron heeft ontvangen.
De rechtbank stelt vast dat uit de gemaakte kasopstelling volgt dat gedurende de ten laste gelegde periode door verdachte voor een bedrag van 25.199,91 euro aan contante uitgaven werden gedaan die hij niet kon verantwoorden uit legale (bekende) inkomstenbronnen. Voor wat betreft het geconstateerde verschil in die kasopstelling van 25.199,91 euro heeft verdachte zowel bij de politie als ter terechtzitting verklaard dat [medeverdachte 2] in 2014 een geldbedrag van ongeveer 50.000,- euro bij verdachte in zijn woning heeft gelegd en dat hij ook bij diverse familieleden geld heeft geleend. Volgens verdachte heeft [medeverdachte 2] hem toestemming gegeven om dit geld uit te geven en heeft hij dit ook gedaan. Het is de rechtbank niet gebleken dat het Openbaar Ministerie nader onderzoek heeft gedaan naar de, uit de verklaring van verdachte blijkende, alternatieve herkomst van het geld.
Zoals hieronder bewezenverklaard onder de feiten 1 en 2 heeft verdachte zich beziggehouden met diverse hennepkwekerijen. Verdachte was hierbij onder meer verantwoordelijk voor de verkoop van de hennep. Het is een feit van algemene bekendheid dat hier grote (contante) geldbedragen mee gemoeid zijn. Hoewel de rechtbank aannemelijk acht dat er in de ten laste gelegde periode door verdachte criminele winsten zijn gemaakt en dat er door verdachte geld is witgewassen, is de rechtbank van oordeel dat op basis van de gemaakte kasopstelling niet met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat het geldbedrag waarop de verdenking betrekking heeft een legale herkomst heeft. Een criminele herkomst kan derhalve niet als enige aanvaardbare verklaring gelden. Gelet op de verhouding tussen enerzijds de periode waarop de kasopstelling ziet en anderzijds de relatief geringe hoogte van het geconstateerde verschil in de kasopstelling en in aanmerking genomen de verklaringen die verdachte bij de politie en ter terechtzitting voor dat verschil heeft gegeven, komt de rechtbank op basis van de gemaakte kasopstelling niet tot het bewijs dat verdachte het in de tenlastelegging vermelde bedrag heeft witgewassen. Verdachte zal derhalve van dit feit worden vrijgesproken.

De door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen.

Indien tegen dit verkort vonnis een rechtsmiddel wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op dit verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan dit verkort vonnis gehecht.

Bewijsoverwegingen.

Onder feit 1 primair is aan verdachte ten laste gelegd dat hij als leider heeft deelgenomen aan een organisatie als bedoeld in artikel 11b van de Opiumwet.
Onder een dergelijke organisatie wordt verstaan een samenwerkingsverband met een zekere duurzaamheid en structuur tussen verdachte en ten minste één andere persoon. Daarbij is een zekere bestendigheid vereist, echter is niet vereist dat de samenstelling van het samenwerkingsverband steeds gelijk is. Er is sprake van deelneming aan een dergelijk samenwerkingsverband als de verdachte een aandeel heeft in de gedragingen die strekken tot, of rechtstreeks verband houden met, de verwezenlijking van het, in dit geval ten laste gelegde, in artikel 11, derde en vijfde lid, van de Opiumwet bedoelde oogmerk.
Op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen is de rechtbank van oordeel dat in de periode tussen maart 2014 en 9 oktober 2015 sprake is geweest van een samenwerkingsverband zoals hiervoor bedoeld en dat dit samenwerkingsverband zich heeft beziggehouden met het bedrijfsmatig telen, bewerken, verkopen, afleveren en vervoeren van hennep. Verder stelt de rechtbank op grond van de bewijsmiddelen vast dat (in elk geval) [medeverdachte 3] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte] en verdachte deel hebben uitgemaakt van deze organisatie.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat niet kan worden bewezen dat verdachte leiding heeft gegeven aan de criminele organisatie ex artikel 11b van de Opiumwet, nu de rol van verdachte binnen de organisatie te gering is om hem als leider te kunnen aanmerken.
De rechtbank stelt vast dat uit diverse verklaringen in het dossier volgt dat verdachte zich bezighield met het leggen en onderhouden van contacten met personen die mogelijk bereid waren hun woning beschikbaar te stellen voor een hennepkwekerij. Verder volgt uit onder meer de telefoontaps en observaties dat verdachte, wanneer er hennep was geoogst, binnen zijn netwerk knippers regelde, ze liet verzamelen bij zijn huis en ook voor de betaling zorgdroeg. Uit telefoontaps kan verder worden afgeleid dat verdachte met potentiële afnemers en tussenpersonen onderhandelde over de prijs waartegen de geoogste en geknipte hennep kon worden verkocht.
Uit het dossier volgt dat verdachte slechts in beperkte mate fysiek betrokken was bij het inrichten en onderhouden van de kwekerijen en evenmin bij het knippen van de hennep. Wel bezocht hij regelmatig de woningen waarin de hennepkwekerijen aanwezig waren. Uit de telefoontaps en verklaringen kan worden opgemaakt dat verdachte in dat verband een belangrijke regelende en aansturende rol vervulde ten opzichte van de overige leden van de organisatie. De feitelijke uitvoering besteedde verdachte hoofdzakelijk uit aan anderen binnen de organisatie. In dat verband komt [medeverdachte 3] uit het dossier naar voren als degene die - in opdracht van of in samenspraak met verdachte - contacten onderhield met de eigenaar van de kniplocatie in Nuenen en meehielp om de geoogste hennep van de kwekerij naar de kniplocatie te vervoeren. Uit onder meer de tapgesprekken en uit diens eigen verklaringen blijkt dat [medeverdachte 2] frequent allerhande hand- en spandiensten voor verdachte verrichtte. Zo heeft [medeverdachte 2] in opdracht van verdachte geholpen met het inrichten van kwekerijen, het verzorgen en oogsten van hennepplanten, het vervoeren van de geoogste hennep naar de kniplocatie, het vervoeren van de geknipte hennep naar verdachte en het afbreken van een aantal kwekerijen. Daarnaast trad [medeverdachte 2] bijna dagelijks op als chauffeur van verdachte.
Uit de afgeluisterde telefoongesprekken volgt dat de overige leden van de organisatie regelmatig verantwoording aflegden bij verdachte en hem op de hoogte hielden van de door hen verrichte werkzaamheden. Indien er problemen waren (zoals bij het bedreigingsincident op 7 september 2015 in de woning aan de [adresgegevens 4] ) werd verdachte daarvan op de hoogte gesteld. De rechtbank constateert tevens dat verdachte in afgeluisterde telefoongesprekken heeft gezegd dat hij een businessmanager is en dat hij mensen genoeg heeft die aan het werk zijn.
Het is de rechtbank opgevallen dat de leden van de organisatie in de afgeluisterde telefoongesprekken geregeld spraken in versluierde taal. Ook werd tijdens telefoongesprekken aangegeven dat bepaalde zaken niet over de telefoon besproken konden worden. Verder volgt uit de verklaring van [medeverdachte 2] dat verdachte ervoor zorgde dat leden van de organisatie regelmatig een nieuw telefoonnummer kregen. De rechtbank leidt hieruit af dat de organisatie op deze wijze kennelijk probeerde om hun criminele activiteiten voor politie en justitie af te schermen, waarbij verdachte ook weer een belangrijke rol vervulde.
Op grond van voornoemde feiten en omstandigheden en de inhoud van de overige bewijsmiddelen is de rechtbank van oordeel dat verdachte heeft deelgenomen aan een criminele organisatie, die als oogmerk heeft gehad het plegen van misdrijven als bedoeld in de artikelen 11, derde en vijfde lid, van de Opiumwet. Daarbij is de rechtbank van oordeel dat verdachte degene was die het binnen de organisatie voor het zeggen had, die anderen aanstuurde en die het productieproces van hennep (van de teelt tot aan de verkoop van de geknipte hennep) bewaakte. Op grond daarvan acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte binnen bovenstaande criminele organisatie een leidinggevende rol heeft vervuld. De rechtbank komt aldus tot een bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit.
Net als de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat verdachte, nu hij als feitelijk leidinggevende betrokken is geweest bij de totstandkoming van de hennepkwekerijen in de woningen aan de [adresgegevens 2] te Eindhoven, de [adresgegevens 4] te Oirsbeek, de [adresgegevens 6] te Eindhoven en het [adresgegevens 5] te Den Bosch, waarbij illegaal stroom werd afgenomen ten behoeve van deze kwekerijen, tevens kan worden aangemerkt als medepleger van de in die woningen gepleegde diefstal van stroom. De rechtbank komt aldus tot een bewezenverklaring van feit 2.

De bewezenverklaring.

De rechtbank acht, op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de bewijsmiddelen, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1. primair
in de periode gelegen tussen maart 2014 tot en met 9 oktober 2015 te Eindhoven en te Nuenen en te ’s-Hertogenbosch en te Oirsbeek, feitelijk leiding heeft gegeven aan een organisatie en heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit verdachte en anderen, te weten [medeverdachte] en [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] , welke organisatie tot oogmerk had het plegen van een of meer misdrijven als bedoeld in artikel 11, derde lid, van de Opiumwet, te weten het in de uitoefening van zijn beroep of bedrijf opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B gegeven verbod, te weten het telen, bewerken, verkopen, afleveren of vervoeren van (een) middel(en) als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II en artikel 11, vijfde lid, van de Opiumwet, te weten het opzettelijk handelen in strijd met artikel 11, tweede lid, van de Opiumwet gegeven verbod, te weten het opzettelijk handelen in strijd met artikel 3 onder B gegeven verbod terwijl het betrekking heeft op (een) grote hoeveelhe(i)d(en) van (een) middel(en) als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II immers heeft verdachte tezamen en in vereniging met een of meer anderen,
- op 16 juni 2014 (in een pand gelegen aan de [adresgegevens 2] ) te Eindhoven opzettelijk geteeld een grote hoeveelheid hennep en
- in de periode van maart 2014 tot en met 27 maart 2015 (in een pand gelegen aan de [adresgegevens 3] ) te Den Bosch, meermalen, (telkens) opzettelijk geteeld een (grote) hoeveelheid hennep en
- in de periode van mei 2015 tot en met 9 september 2015 (in een pand gelegen aan de [adresgegevens 4] ) te Oirsbeek opzettelijk geteeld, een (grote) hoeveelheid hennep en
- in de periode van mei 2015 tot en met 9 oktober 2015 (in een pand gelegen aan het [adresgegevens 5] ) te Den Bosch opzettelijk geteeld een (grote) hoeveelheid hennep en - in de periode van augustus 2015 tot en met 6 oktober 2015 (in een pand gelegen aan de [adresgegevens 6] ) te Eindhoven opzettelijk geteeld een (grote) hoeveelheid hennep en
- in de periode van 1 juni 2015 tot en met 4 juli 2015 (in een pand gelegen aan de [adresgegevens 7] ) te Nuenen, meermalen, (telkens) opzettelijk heeft bewerkt (een) (grote) hoeveelhe(i)d(en) hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II,
2.
in de periode van 16 juni 2014 tot en met 9 oktober 2015 te Eindhoven en te Den Bosch en te Oirsbeek tezamen en in vereniging met een ander of anderen meermalen (telkens) met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening uit
- een woning gelegen aan de [adresgegevens 2] te Eindhoven en
- een woning gelegen aan de [adresgegevens 4] te Oirsbeek en
- een woning gelegen aan de [adresgegevens 6] te Eindhoven en
- een woning gelegen aan het [adresgegevens 5] te Den Bosch

heeft weggenomen stroom, toebehorende aan [benadeelde partij 1] en/of [benadeelde partij 2] , waarbij verdachte en / of zijn mededader(s) het weg te nemen goed onder zijn / hun bereik heeft / hebben gebracht door middel van verbreking, immers heeft verdachte en/of zijn medeverdachte(s) (telkens) een meterkast en/of de elektriciteitsmeter verbroken en/of geforceerd en/of omleidingen gemaakt.

De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten. Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf en/of maatregel.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft, op grond van hetgeen zij bewezen acht, gevorderd dat aan verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 36 maanden wordt opgelegd, met aftrek van voorarrest. Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
De officier van justitie heeft kenbaar gemaakt voornemens te zijn een vordering als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht aanhangig te maken.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft verzocht om de duur van het onvoorwaardelijke gedeelte van de aan verdachte op te leggen gevangenisstraf te beperken tot 10 maanden (na aftrek van voorarrest) en om daarnaast een flink voorwaardelijk strafdeel op te leggen.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. Verdachte heeft gedurende een periode van ruim anderhalf jaar als leider deelgenomen aan een criminele organisatie die zich op grote schaal bezighield met het telen, bewerken, verkopen, afleveren en vervoeren van hennep. Zoals uiteengezet in de bewijsoverweging, is verdachte aan te merken als degene die binnen de organisatie een essentiële coördinerende rol vervulde en de lijntjes uitzette.
De georganiseerde hennepteelt en handel in hennep dienen met kracht te worden bestreden. Een samenwerkingsverband werkt criminaliteitbevorderend en ondermijnt, gelet op zijn criminele oogmerk en de daarmee samenhangende handelingen, de rechtsorde. Daar komt bij dat het algemeen bekend is dat het telen van hennep steeds meer gepaard gaat met andere, ook zware vormen van criminaliteit. Met zijn handelen heeft verdachte een bijdrage geleverd aan de instandhouding van het illegale circuit betreffende de handel in softdrugs, met alle daarbij komende maatschappelijke problemen. Kennelijk heeft hij zich hierom niet bekommerd, maar heeft hij enkel gehandeld vanuit het oogpunt van zijn eigen financieel gewin. De rechtbank rekent verdachte dit alles zeer zwaar aan.
Verder heeft verdachte, ten behoeve van een aantal hennepkwekerijen, samen met anderen elektriciteit gestolen. Niet alleen heeft verdachte hiermee overlast en schade veroorzaakt, maar uit verdachtes handelen spreekt bovendien minachting voor andermans eigendom.
In het voordeel van verdachte zal de rechtbank meewegen dat verdachte, blijkens zijn strafblad, niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten.
De rechtbank is van oordeel dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden. De rechtbank zal deze gevangenisstraf voor een gedeelte, te weten 8 maanden, voorwaardelijk opleggen, om verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen.
De rechtbank zal een lichtere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, nu de rechtbank van oordeel is dat de straf die de rechtbank zal opleggen de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 27, 47, 57, 310 en 311 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 11b van de Opiumwet.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:
Spreekt verdachte vrij van het onder 3 ten laste gelegde.
Verklaart het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:
t.a.v. feit 1 primair:als leider deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van een misdrijf als bedoeld in artikel 11, derde lid en vijfde lid, van de Opiumwet
t.a.v. feit 2:medeplegen van diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van verbreking, meermalen gepleegd
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straf.

t.a.v. feit 1 primair, feit 2:een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht, waarvan 8 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.

Stelt als algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Heft op het tegen verdachte verleende bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van heden. Deze voorlopige hechtenis is op 19 januari 2016 reeds geschorst.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J.H.P.G. Wielders, voorzitter,
mr. B.A.J. Zijlstra en mr. C.J. Sangers- de Jong, leden,
in tegenwoordigheid van mr. P. Susijn, griffier,
en is uitgesproken op 29 december 2016.
Mr. B.A.J. Zijlstra is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.