ECLI:NL:RBOBR:2016:719

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
24 februari 2016
Publicatiedatum
23 februari 2016
Zaaknummer
01/879191-15
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Doodslag en het verbranden van een lichaam na de dood van het slachtoffer

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 24 februari 2016 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van moord en doodslag. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van moord, maar hem schuldig bevonden aan doodslag. De zaak betreft de dood van [slachtoffer 1], die op 17 november 2014 in zijn woning in Esch is overleden. De verdachte heeft geweld op het slachtoffer uitgeoefend, wat heeft geleid tot diens dood. De rechtbank heeft vastgesteld dat de doodsoorzaak niet met zekerheid kon worden vastgesteld, maar dat er een causaal verband bestaat tussen de handelingen van de verdachte en de dood van het slachtoffer. De verdachte heeft het lichaam van het slachtoffer vervolgens verbrand en weggevoerd om de ontdekking van het misdrijf te verhullen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van elf jaren, met aftrek van voorarrest. De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van het feit, de impact op de nabestaanden en de respectloze behandeling van het lichaam van het slachtoffer. De rechtbank heeft ook de persoonlijke omstandigheden van de verdachte in overweging genomen, maar heeft geoordeeld dat een aanzienlijke gevangenisstraf gerechtvaardigd is.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Strafrecht
Parketnummer: 01/879191-15
Datum uitspraak: 24 februari 2016
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] (Syrië) op [geboortedatum] 1988,
thans gedetineerd te: PI Limburg Zuid - De Geerhorst.
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 20 mei 2015, 12 augustus 2015, 4 november 2015, 27 januari 2016 en [adres 4] februari 2016.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.
De tenlastelegging.
De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 20 april 2015.
Aan verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging op 27 januari 2016, ten laste gelegd dat:
1. hij, in de periode van 16 november 2014 tot en met 17 november 2014 te Esch, gemeente Haaren,
[slachtoffer 1] ,
opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven heeft beroofd,
immers heeft verdachte met dat opzet omsnoerend en/of mechanisch en/of verwurgend en/of verstikkend geweld op de hals en/of de nek en/of het lichaam van [slachtoffer 1] uitgeoefend,
tengevolge waarvan [slachtoffer 1] is overleden.
Subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden:
hij, in de periode van 16 november 2014 tot en met 17 november 2014 te Esch, gemeente Haaren,
[slachtoffer 1] ,
opzettelijk van het leven heeft beroofd,
immers heeft verdachte met dat opzet omsnoerend en/of mechanisch en/of verwurgend en/of verstikkend geweld op de hals en/of de nek en/of het lichaam van [slachtoffer 1] uitgeoefend,
tengevolge waarvan [slachtoffer 1] is overleden.
2. hij op of omstreeks 17 november 2014 te Esch en/of in het bos " [naam bos 1] te Boxtel,
een lijk, te weten het stoffelijk overschot van [slachtoffer 1] ,
heeft weggevoerd en/of verbrand,
met het oogmerk om het feit of de oorzaak van het overlijden te verhelen,
immers heeft verdachte:
- in de woning van [slachtoffer 1] aan de [adres 2] te Esch het stoffelijk overschot van [slachtoffer 1] met een touw vastgebonden/omsnoerd
en/of
- het stoffelijk overschot van [slachtoffer 1] opgetild,
en/of
- het stoffelijk overschot van [slachtoffer 1] in een fietskarretje gehesen/gelegd
en/of
- het stoffelijk overschot van [slachtoffer 1] in het fietskarretje vervoerd van de woning aan de Groenweg te Esch naar het bos " [naam bos 1] te Boxtel,
en/of
- het stoffelijk overschot van [slachtoffer 1] in het bos " [naam bos 1] in Boxtel op de grond gelegd en met behulp van een aansteker het stoffelijk overschot van [slachtoffer 1] in brand gestoken, ten gevolge waarvan het stoffelijk overschot van [slachtoffer 1] is verbrand.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
De formele voorvragen.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in de vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.
Bewijs [1]
Inleiding.
Verdachte wordt er, kortgezegd, van beschuldigd dat hij [slachtoffer 1] , al dan niet met voorbedachte rade, om het leven heeft gebracht. Daarnaast wordt hem verweten dat hij het lichaam van [slachtoffer 1] , ter voorkoming van ontdekking van zijn daad, heeft weggevoerd en verbrand.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie is - kort samengevat - van oordeel dat verdachte van de hem onder feit 1, primair tenlastegelegde “moord” dient te worden vrijgesproken.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de onder feit 1, subsidiair ten laste gelegde “doodslag” wel bewezen kan worden verklaard. De officier van justitie stelt dat verdachte de kans dat de dood van [slachtoffer 1] het gevolg van zijn handelen zou zijn (de rechtbank begrijpt: minst genomen) bewust heeft aanvaard. [slachtoffer 1] is gedood doordat verdachte omsnoerend, mechanisch, verwurgend of verstikkend geweld op diens hals/nek en/of het lichaam heeft uitgeoefend.
De officier van justitie acht voorts, gelet op de bekennende verklaring van verdachte en het aantreffen van het nog brandende en deels al verbrande lichaam van [slachtoffer 1] in een bos te Boxtel, hetgeen aan verdachte onder feit 2 ten laste is gelegd, wettig en overtuigend bewezen.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft zich - kort samengevat - op het standpunt gesteld, dat verdachte van zowel de moord als de doodslag (feit 1) dient te worden vrijgesproken. Daartoe heeft hij in de eerste plaats aangevoerd dat de door de patholoog geopperde verwurging of mechanische asfyxie slechts hypothetische doodsoorzaken zijn en dat de patholoog geen doodsoorzaak heeft kunnen vaststellen. Volgens de raadsman had verdachte bovendien geen opzet op de dood van het slachtoffer, ook niet in voorwaardelijke vorm. Voor het geval de rechtbank het opzet op de dood wel bewezen acht, heeft verdachte in elk geval niet gehandeld volgens een vooropgezet plan en tijdens de worsteling die verdachte met het slachtoffer in diens woning had was er geen sprake van kalm beraad en rustig overleg, zodat verdachte van de hem onder feit 1, primair tenlastegelegde “moord” moet worden vrijgesproken.
Ten aanzien van een bewezenverklaring van feit 2 refereert de raadsman zich aan het oordeel van de rechtbank.
Het oordeel van de rechtbank.
Ten aanzien van feit 1 primair, subsidiair:
Uit het onderzoek ter terechtzitting en uit de door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen is het volgende gebleken.

1.Vaststaande feiten

Aantreffen lichaam
Op maandag 17 november 2014 omstreeks 07:40 uur wordt door een getuige [2] , via het alarmnummer 112, bij de politie-eenheid Oost-Brabant gemeld dat hij tijdens het wandelen in het [bos naam] een bos aan de [naam weg] te Boxtel, een lichaam had aangetroffen dat in brand stond.
Naar aanleiding van deze melding is de politie ter plaatse gegaan en werd om 07:50 uur, op aanwijzing van de getuige, inderdaad een stoffelijk overschot aangetroffen. [3]
Identiteit slachtoffer
Op maandag 24 november 2014 werden twee gezichtsreconstructiefoto’s van het slachtoffer getoond in de media waaronder Omroep Brabant.
Naar aanleiding hiervan meldde zich die dag een getuige wonende in Esch aan de [adres 1] . Hij herkende de getoonde man als zijn buurman, wonende te Esch aan de [adres 2] . De getuige gaf aan de naam van de man niet te kennen, doch wel te weten dat deze van Syrische afkomst was en dat deze een bochel op de rug zou hebben.
Ook de vrouw van de getuige, alsmede de bewoners van [adres 3] en [adres 4] herkenden de buurman van [adres 2] . [4]
Bij navraag bleek de volgende persoon op het adres [adres 2] te Esch te wonen:
[slachtoffer 1] , geboren te [geboorteplaats] (Syrië) op [geboortedatum 2] . [5]
Op 25 november 2014 werd door familierechercheurs aan de echtgenote van het slachtoffer het bericht aangezegd dat het lichaam van vermoedelijk haar man verbrand was aangetroffen in de bossen van Boxtel. In de woning was toen onder andere ook [verdachte] , verdachte, aanwezig. [6]
Op 25 november 2014 om 18:41 uur werd een confrontatie gehouden met het stoffelijk overschot, dat werd getoond aan [medeverdachte] en aan verdachte, [verdachte] . Beiden herkenden het slachtoffer als [slachtoffer 1] , geboren te [geboorteplaats] (Syrië) op [geboortedatum 2] . [7]
Rondom verdachte en betrokkenen
Volgens buurtbewoners kwam er sinds de afwezigheid van het slachtoffer, in diens woning vaak een andere man over de vloer die “oom” werd genoemd. Deze “oom” zou aan het klussen zijn in het huis. De oom maakte gebruik van een personenauto die blijkens de RDW op naam stond van [verdachte] , geboren op [geboortedatum] 1988, wonende te [adres 5] (zijnde verdachte). [8]
Gedurende het onderzoek werden, na machtiging van de rechter-commissaris, meerdere bevelen voor telefoontaps afgegeven op diverse betrokkenen en verdachten.
Wat betreft [medeverdachte] liep er een telefoontap vanaf 24 november 2014 tot 8 april 2015.
Wat betreft [verdachte] liep er een telefoontap vanaf 24 november 2014 tot 11 februari 2015.
Wat betreft [betrokkene 1] liep er een telefoontap van 26 november 2014 tot 9 december 2014 en van 10 april 2015 tot en met 23 april 2015. [9]
Op 6 februari 2015 zijn [verdachte] [10] en [medeverdachte] [11] als verdachten aangehouden.
Op 17 april 2015 is in de woning van het slachtoffer een reconstructie gehouden. Bij gelegenheid van die reconstructie heeft verdachte nagespeeld hetgeen naar zijn lezing is voorgevallen in de woning van het slachtoffer in de nacht van 16 op 17 november 2014. Hetgeen verdachte tijdens die reconstructie heeft laten zien, komt overeen met zijn lezing van de gebeurtenissen zoals hij die ten overstaan van de politie bij gelegenheid van zijn verhoor op 17 maart 2015 en ter terechtzitting uit de doeken heeft gedaan. In het kort komt die lezing erop neer dat hij in de nacht van 16 op 17 november 2014 het slachtoffer heeft vastgepakt en aan hem heeft getrokken, waarna het slachtoffer op de grond viel. Het slachtoffer kwam op de buik op de grond terecht en verdachte heeft bovenop het slachtoffer gezeten, met de benen om het slachtoffer heen geslagen. Verdachte heeft zijn linkerarm om de nek van het slachtoffer gebogen en hem naar beneden tegen de grond aan geduwd gedurende ongeveer drie minuten. Daarna zag verdachte bloed bij de neus van het slachtoffer en op de vloer. Het slachtoffer bewoog niet meer en had zijn urine losgelaten. Verdachte heeft met een touw de knieën van het slachtoffer omhoog gebonden waarna hij het slachtoffer in een fietskar naar een bos heeft vervoerd en het lichaam in brand heeft gestoken. [12]
Forensisch onderzoek slachtoffer
Op 18 november 2014 werd, op verzoek van de patholoog prof. dr. [naam patholoog] een scan gemaakt van het lichaam in het AZM te Maastricht. Dit onderzoek leidde tot de conclusie dat een andere doodsoorzaak dan verbrandingen op grond van de scan niet kon worden vastgesteld.
Op 19 november 2014 werd er vervolgens sectie verricht op het lichaam door prof. dr. [naam patholoog] arts/patholoog bij het NFI.
Het door haar opgemaakte definitieve sectierapport [13] houdt - kort en zakelijk weergegeven – het volgende in. Er zijn geen ziekelijke afwijkingen die het overlijden zouden kunnen verklaren of hieraan zouden kunnen hebben bijgedragen. Er werd geen toxicologische bijdrage aan het overlijden aangetoond. Er waren geen letsels in de onderhuidse structuren van de hals/nek en de huid en het onderhuidse weefsel in dit gebied waren sterk verbrand, derhalve werden er geen (waarneembare) aanwijzingen voor omsnoerend geweld op de hals verkregen. Inwerking van geweld op de hals en dus eventuele verstikking kan, mede door de beperkte beoordeelbaarheid, echter niet worden uitgesloten. Ten aanzien van de doodsoorzaak en/of toedracht kunnen op basis van de sectiebevindingen theoretisch onder meer de volgende overwegingen worden geformuleerd:
  • Overlijden ten gevolge van spontaan of in het kader van stress opgetreden hartritmestoornis. In dat geval zou de thermische beschadiging postmortaal door derden moeten zijn toegebracht.
  • Snel intreden van de dood in het kader van thermische geweldsinwerking bij leven. In dat geval zou het slachtoffer zelf of zouden derden het vuur kunnen hebben aangestoken.
  • Overlijden ten gevolg van belemmering van de ademhaling (wurging, omsnoering en/of smoren) waardoor de dood of verlaging van het bewustzijn optreedt. In dat geval zou de thermische beschadiging door derden postmortaal of bij leven zijn toegebracht.
De conclusie van de patholoog is dat bij sectie op het lichaam van deze onbekende man geen anatomische en geen toxicologische doodsoorzaak gevonden werd.
In antwoord op vragen van de rechter-commissaris heeft de patholoog, nadat voornoemde reconstructie had plaatsgevonden, (meermalen) aanvullend gerapporteerd.
De conclusies van de patholoog zijn – voor zover hier van belang en kort en zakelijk weergegeven - als volgt:
  • Gelet op het scenario geschetst in “Meer algemeen” [rechtbank: het door verdachte bij de reconstructie en ter terechtzitting geschetste scenario] is het mogelijk dat de bloeduitstortingen in de tong en de stipvormige bloeduitstortingen in het kader van het “vasthouden van het slachtoffer met de linkerarm om de nek”, zoals zou zijn verklaard door de verdachte, waren ontstaan.
  • Er waren geen afwijkingen (met name geen bloeduitstortingen in de halsspieren of beschadigingen van het halsskelet) die zouden wijzen op bij leven opgetreden samendrukkend geweld op de hals. Dit sluit dit geweld niet uit, het is bekend dat bij (fatale) wurging geen afwijkingen hoeven te ontstaan. Indien er ook nog sprake was van leunen, liggen, zitten ect. op de rug van het slachtoffer tijdens het “vasthouden met de arm om de nek” dan dient ook nog rekening gehouden te worden met eventuele mechanische asfyxie. In het geval van mechanische asfyxie wordt, door beperking/belemmering van de bewegingen van de borstkas, de ademhaling en dus de toevoer van verse lucht naar de longen verstoord, hetgeen kan bijdragen aan of leiden tot verstikking.
  • Ik kan niet uitsluiten dat de kyfose [rechtbank: misvormingen/bochel] en het emfyseem, bij eventueel samendrukkend geweld op de borst, ertoe hebben geleid dat de mechanische asfyxie sneller kan zijn opgetreden in vergelijking met een persoon zonder deze afwijkingen.
  • Indien het slachtoffer gedurende het door de verdachte beschreven scenario inderdaad was overleden, dan is het overlijden ten gevolge van hitte inwerking uitgesloten. Hierbij passen ook het ontbreken van roet in de luchtwegen en de lage koolmonoxidegehalte in het bloed.
  • Gezien de verklaringen van de verdachte en de ontvangen beelden op de DVD kan het overlijden zeer wel verklaard worden door samendrukkend geweld op de hals en/of mechanische asfyxie (verstikking) ten gevolge van samendrukkend geweld op de borstkas. Of en zo ja in hoeverre de kyfose en het emfyseem aan de asfyxie hebben bijgedragen is niet aan te geven.
2.
De verklaringen van verdachte [16]
Tijdens de eerste drie verhoren die bij de politie werden afgenomen heeft verdachte kortgezegd verklaard dat hij [slachtoffer 1] niet vermoord heeft (blz. 72 e.v., 92 e.v. en 114 e.v.).
Tijdens zijn vierde verhoor op 10 februari 2015 te 11:30 uur (blz. 154 e.v.) heeft verdachte, na geconfronteerd te zijn met tapgesprekken tussen hem en [medeverdachte] (blz. 158-161 en 163-165), verklaard dat hij [slachtoffer 1] heeft vermoord met zijn eigen kracht en eigen kunnen. Hij zou [slachtoffer 1] gebeld hebben omdat hij hem dringend wilde spreken. [slachtoffer 1] kwam naar hem toe in het bos met de kidcar van [medeverdachte] . Verdachte zegt dat hij [slachtoffer 1] daar bij de speeltuin vermoord en in brand gestoken heeft (blz. 168). Verdachte heeft [slachtoffer 1] geduwd omdat [slachtoffer 1] vloekte en hij viel door de duw op een steen (blz. 171). Aan het einde van het verhoor verklaart verdachte dat het niet in de speeltuin bij het bos is gebeurd (blz. 191).
Op 11 februari 2015 te 15:55 uur is verdachte voor de vijfde keer gehoord. Hij wordt dan geconfronteerd met het feit dat hij zijn verklaringen steeds bijstelt (blz. 270). Vervolgens verklaart verdachte dat, als het de verhorende rechercheurs rust en hemzelf rust geeft, hij wil verklaren dat [slachtoffer 1] thuis is vermoord. Verdachte verklaart dat hij naar [slachtoffer 1] is toegegaan en naar binnen is gegaan via het keukenraam om met hem te praten over de problemen, maar dat [slachtoffer 1] hiermee niet akkoord ging. [slachtoffer 1] zou hebben getracht om verdachte aan te vallen en de politie te bellen, waarna verdachte [slachtoffer 1] heeft aangevallen, om de nek vast had, dat waarschijnlijk zijn nek is gebroken en dat hij dood is gegaan. Hierna heeft verdachte [slachtoffer 1] in de kidcar naar het bos weggevoerd.
Verdachte heeft ter terechtzitting [17] - verkort en zakelijk weergegeven - onder andere het navolgende verklaard:
Ik was in de nacht van 16 op 17 november 2014 ook bij haar woning en heb [slachtoffer 1] toen vanuit het gangetje achter het huis in de woning zien zitten. Ik heb er niet lang gestaan. Het was op 17 november rond 03:30 uur. Ik had toen veel contact met [medeverdachte] ; meer dan anders. Ik wilde niet naar zijn huis gaan. Ik ging vaak naar buiten om te telefoneren want [betrokkene 1] was bij mij. Ik deed dat iedere nacht. Ook om half vier in de nacht. Er was geen vast tijdstip waarop ik belde. Waarom ik naar de woning ging? Ik weet niet waarom ik dat deed.
Ik ga vaak lopen maar niet persé altijd achter zijn huis.
Ik was met [medeverdachte] aan het bellen en ik was bij haar woning. Ik ga vaker achter het huis langs. Soms keek ik dan tussen de schutting door.
Ik keek die avond via het hek naar binnen. Ik zag [slachtoffer 1] . Hij zat aan de tafel bij de keuken. Hij deed iets, misschien was hij aan het telefoneren. Ik weet het niet. Ik heb hem niet gebeld. Hij wilde immers niet met mij praten. Ik wilde met hem in gesprek gaan om een oplossing te vinden voor het probleem. Ik heb niet echt op de tijd gelet.
Ik had net gehoord dat [medeverdachte] uit mijn leven wilde verdwijnen en ik had een diepe haat tegen [slachtoffer 1] .
Ik heb eerst gebeld maar ik zag dat mijn nummer was geblokkeerd. Daarna ben ik naar binnen gegaan via het raam van de keuken aan de voorkant van de woning.
Ik heb [medeverdachte] niet gezegd dat ik bij het huis was; althans dat weet ik niet meer. Het raam was open, dus ik kon door het open raam kijken. Toen ik binnen ben gegaan heb ik bij de deur van de keuken gekucht om te laten weten dat ik er was.
Ik was toen al binnen. [slachtoffer 1] zat op een stoel. Er was één lamp aan in de woonkamer. Ik weet niet meer welke lamp dat was. Ik kon [slachtoffer 1] goed zien.
Ik stond achter hem. Nadat ik gekucht had zag hij me. Ik wilde met hem praten.
Er was haat. Maar geen grote haat.
Toen ik werd aangehouden wilde ik niet toegeven dat het thuis was gebeurd.
Het klopt dat ik wel vier of vijf versies heb verteld; ik wilde lange tijd niet dat men wist dat het in het huis van [medeverdachte] en [slachtoffer 1] was gebeurd.
Nadat ik dus kuchte om mijn aanwezigheid kenbaar te maken stond ik naast [slachtoffer 1] . Hij zat nog steeds op zijn stoel. Ik zei dat ik niet kwam om problemen te veroorzaken, maar om te praten. Ik heb hem verteld wat er met [betrokkene 1] was gebeurd en hij wist toen pas dat [betrokkene 1] bij mij thuis was; hij heeft me bedreigd met slaan en hij schold me uit. Het ging met een normaal volume, er was geen geschreeuw. [slachtoffer 1] wilde naar boven gaan; ik heb hem geprobeerd tegen te houden en heb hem teruggetrokken naar de tafel want ik wilde nog met hem praten; hij viel en ik viel bovenop hem.
Hij wilde richting de deur naar boven. Daar is ook de buitendeur. Ik weet niet wat hij precies wilde doen. Hij ging in ieder geval richting de deur die naar boven en naar buiten leidde. Ik trok hem terug. Daarvóór had ik zijn hand al vast. Ik had mijn hand om zijn beide polsen. Ik wilde niet dat hij naar buiten of naar boven naar de kinderen of de politie ging. Ik wilde hem tot rust brengen. Ik heb toch wel een beetje zijn hand vastgehouden.
Ik wilde voorkomen dat hij naar zijn kinderen zou gaan omdat hij zelf dreigde de kinderen en zijn vrouw te doden. Hij mocht ook niet naar de politie gaan omdat ik dat vanaf het begin niet wilde. Als de politie wist dat hij de kinderen en [medeverdachte] mishandelde dan moesten ze uit huis. Ik wilde ze ook niet betrekken bij de zaak; ik wilde dat voorkomen.
Ik heb hem vastgehouden en getrokken. Hij viel toen op de grond. Ik kwam op hem. Ik heb hem geprobeerd te kalmeren en tegen te houden. Hij viel op zijn buik op de grond. Hij was erg kwaad omdat [betrokkene 1] bij mij thuis was; hij dacht daarvoor dat zijn broer uit Frankrijk [betrokkene 1] hielp. Ik wilde hem alleen maar tegenhouden om met hem te praten.
Ik zat bovenop hem en ik had mijn benen om hem heengeslagen. Ik heb mijn hand op zijn hoofd gezet. Dat was alleen om hem vast te houden. Ik wilde hem tegenhouden. In het begin was hij wel bang en ik zag dat hij een angstige blik had. Hij zag iemand in zijn huis en dan snap ik dat hij bang was. Hij was verrast. Tot op zekere hoogte was hij sterk; hij was niet zwak. Hij viel op de grond, ik heb hem niet laten vallen. Hij bewoog. Hij probeerde op te staan en mij van achteren te pakken en op te tillen. Hij schold me uit en dreigde met de dood. Ik wilde dat hij stil werd en naar mij zou luisteren. Ik heb hem vastgehouden en heb mijn benen om zijn lichaam geklemd. Ik duwde hem soms naar beneden, want hij wilde steeds opstaan. Ik duwde hem terug en ik bleef zeggen “luister naar me” maar hij luisterde niet. Mijn hand lag om zijn nek heen. Mijn linkerarm had ik om zijn nek gebogen, zoals ik dat ook heb voorgedaan tijdens de reconstructie. Met de andere hand heb ik op de grond gesteund; ik wilde hem rustig houden. Soms zat ik toch met mijn hele gewicht op hem want anders viel ik om. Ik duwde hem tegen de grond aan. Op enig moment heb ik bloed gezien. Hij was toen rustig en bewoog niet. Het geheel op de grond duurde ongeveer drie minuten. Toen ik het bloed zag schold hij niet. Hij was gestopt met praten en was rustig. Ik keek toen en zag bloed. Ik ben opgestaan en hij bewoog niet meer; ik heb hem omgedraaid en geprobeerd wakker te maken. Hij had zijn urine ook losgelaten. Ik besefte dat hij dood was.
De laatste drie of vier woorden die hij sprak kon ik niet meer verstaan. Daarna zei hij niets meer. Ik heb er niet op gelet of hij op enig moment verslapte.
Ik zat bovenop hem; hij probeerde op te staan en me te pakken maar ik kan het moment dat hij verslapte niet terughalen.
Ik weet dat ik de reden was voor zijn dood. Daarom was ik bang en heb ik dat gedaan met zijn stoffelijk overschot. Toen hij dood ging werd ik bang. Ik wist niet wat ik doen moest. Ik heb toen een touw gepakt en zijn knieën omhoog gebonden. Ik heb geprobeerd om hem op te tillen, maar zijn lichaam was slap en dus heb ik het touw gepakt om hem te kunnen optillen.
Na zijn dood wilde ik alles doen om zijn lichaam te laten verdwijnen. Ik had alleen de kidcar om hem in te vervoeren.
Ik was natuurlijk buiten zinnen maar ik had controle over mezelf. Het klopt dat ik boos was, maar ik had controle over mezelf.
Ik heb er wel aan gedacht dat zijn nek gebroken was, maar ik heb van alles gedacht.
Ik heb wel met mijn linkerarm om zijn nek gezeten. Hij kon tot een bepaald moment nog praten en bewegen.

3.De tapgesprekken

In het dossier bevinden zich de volgende, het bewijs dienende, tapgesprekken:
Gesprek 245, datum 3 december 2014 20:21:28 uur [18]
[verdachte]
[medeverdachte]
[verdachte] Dus jij hebt spijt…
Spijt vanwege wat?
[verdachte] Vanwege datgene wat ik gedaan heb…
(-)
[verdachte] Integendeel, ik heb alles gedaan wat ik jou had beloofd…ik van mijn kant heb alles gedaan wat ik jou had beloofd…
[verdachte] de allereerste keer dat….(onduidelijk) heb ik je gezegd dat ik hem in brand zou steken.
(-)
[verdachte] Ik heb in brand gestoken en ik kan een hele land in brand steken. Ik ben bereid ik ben bereid om het te doen. Eerlijk gezegd, eerlijk gezegd wat gedaan heb zal ook mijn afrekening zijn met wie ons zou willen tegenhouden.
(-)
Hierna zegt [verdachte] : “Onze afspraak was dat de familie [slachtoffer 1] verleden tijd/finito zou zijn”.
Gesprek 764, datum 15 december 2014 23:14:21 uur [19]
[verdachte] ….Het enige wat ik deed, was onze zaakjes regelen…dat was het enige wat ik gedaan heb…dat was het enige wat ik gedaan heb…laat deze kwestie nou eens rusten…
(-)
[verdachte] Vanaf het allereerste moment dat ik het besluit nam, zei ik tegen jou: “Deze kwestie begint hier en daarna meteen zand erover…”. Jij dacht dat het een ondoordachtheid was (opmerking tolk: een ondoordachte handeling), een spelletje of wat dan ook…ik van mijn kant heb jou een belofte gedaan en ik ben die belofte nagekomen…en ik ben het nog steeds aan het nakomen…maar jij bent je belofte aan mij niet nagekomen…
Gesprek 1427, datum 5 januari 2015 0:04:34 uur [20]
[verdachte] zegt: ik heb niet verwacht van mezelf dat ik tot dit punt zou komen! Er was rancune aanwezig...er was rancune aanwezig…kan je nog herinneren hoe het ging? Hij heeft je toen geslagen!
[medeverdachte] zegt: dat weet ik!
[verdachte] zegt: …(-)…er was een persoonlijke rancune tegen hem
[medeverdachte] zegt: kan je herinneren hoe het gegaan is?
[verdachte] zegt: hoe…wat?
[medeverdachte] zegt: (onduidelijk)
[verdachte] zegt: ik weet het niet! Ik ben naar binnen gegaan. Ik ging achter hem staan...ik staarde naar hem...hij voelde het niet...ik ging hoesten en was begonnen…het achter hem staan was euh!...een kwestie van rancune…dat is alles wat ik gedaan heb.
Een andere tolk vertaald dit stukje als volgt [21] :
[verdachte] zegt: ik weet het niet!. Ik ben naar binnen gegaan. Ik ging achter hem staan…ik staarde naar hem…hij had het niet door…ik heb toen gehoest, waarna ik begon...het feit dat ik achter hem stond, was …euh…een kwestie van rancune…in elke zin des woords…
Gesprek 159, datum 11 januari 2015 0:19:38 uur [22]
[verdachte] zegt: Maar wat had je anders gedaan?!..wat had je anders gedaan?
[medeverdachte] zegt: dan had ik je tegen gehouden!...
[verdachte] zegt: er was trouwens niets die mij tegen kon houden!
[medeverdachte] zegt: dan had ik zelf jou tegen gehouden!...als ik zou hebben geweten dat je serieus aan het praten was…
[verdachte] zegt: er was niets die mij kon tegenhouden!
[medeverdachte] zegt: mijn God…als je blieft!
[verdachte] zegt: er was niets die mij tegen kon houden! Ik moest iets doen (onduidelijk). Het maakte niets uit wat. Ik moest er klaar mee zijn. Ik was moe. Echt, ik was moe (ervan)! (onduidelijk), als de tijd met 2 maanden teruggedraaid kon worden en had jij mij tegengehouden, dan was [betrokkene 1] bij mij gebleven, en jullie waren verdwaald, dan leefde jij onder de vernederingen, de scheldwoorden en de mishandelingen. Dan had jij met het (regelmatig) uitschelden van je kinderen moeten leven…
[medeverdachte] zegt: luister even!
[verdachte] zegt: wat moet ik luisteren?! Had je wat er geweest was willen voortzetten? Tenminste zijn jullie nu een hecht gezin met elkaar…
Gesprek 1418, datum 25 januari 2015 0:01:57 [23]
[verdachte] zegt: Zal ik je een geheim vertellen zonder dat je boos wordt?
[medeverdachte] zegt: Nee!
[verdachte] zegt: Misschien heb je dit al gevoeld maar mijn rancune in die bewuste nacht, heeft mij lef voor alles gegeven.(-)
Gesprek 1509, datum 25 januari 2015 22:47:11 [24]
[verdachte] Wat dan?...
[medeverdachte] toen wij vermoordden…
[verdachte] toen wij wat?!...
[medeverdachte] toen wij vermoordden…
[verdachte] jij en wie?...
[medeverdachte] ik en jij samen…
[verdachte] Ik en jij samen?!...jij bent een leugenaar!...
[medeverdachte] …(onverstaanbaar)
(-)
[verdachte] Joh, moge jouw God vervloekt worden!...Ik ben degene die [slachtoffer 1] heeft vermoord en ik ben degene die hem in brand heeft gestoken! …Jij hebt er niets mee te maken…
[verdachte] zegt: zal ik je een geheim vertellen (verklappen)?
[medeverdachte] zegt: ja
[verdachte] zegt: In die avond, toen ik terug naar huis ging, en wakker ben geworden, leek alsof ik onder hypnose lag te slapen…rancune boven rancune boven rancune boven rancune…dat heeft mij lef voor alles gegeven…
Gesprek 2645, datum 4 februari 2015 20:51:03 [25]
[verdachte] hij is een hond die verdronken is. En dan ga jij hem verdedigen en mij uitschelden!...ik heb hem vermoord omdat hij jou uitschold…en dan ga jij mij uitschelden!...Ik heb hem gedood omdat hij jou “hoer” noemde, en jou moeder “bordeelhoudster” en je vader “pooier”!!...daarom. Daarom heb ik hem gedood…en dan ga jij mij uitschelden omwille van hem?!!
Gesprek 2649, datum 4 februari 2015 21:35:17 [26]
[verdachte] wat is er met jou godverdomme?!
[medeverdachte] ik kom tot rede!
[verdachte] wat?
[medeverdachte] naar de rede!
[verdachte] mis je zijn woorden? Die vieze man!
[medeverdachte] normaal, van jou en van hem!
[verdachte] nee, toen ik hem doodde, heb ik tegen hem gezegd dat ik dit doe omdat je haar vader hebt uitgescholden. Omdat je haar “hoer” noemde en ze is geen hoer.
[medeverdachte] ja, als jij aan de beurt komt dan zal je hetzelfde doen.
[verdachte] Toen ik hem doodde, heb ik dat tegen hem gezegd.
[verdachte] [medeverdachte] je zal meer dan wat hij deed gaan doen.
[verdachte] toen ik hem verbrande, heb ik dat tegen hem zo gezegd!...dus door hem ga jij mij uitschelden?!

4.Het OVC-gesprek

Op 18 april 2015 werd apparatuur geplaatst voor het opnemen van vertrouwelijke communicatie (hierna: OVC-gesprek) gevoerd in de bus die de (toenmalige) verdachten na afloop van de reconstructie naar hun resp. penitentiaire inrichtingen terug zou brengen. Ter terechtzitting heeft verdachte het OVC-gesprek (deels) beluisterd en zijn eigen stem en die van zijn gespreksdeelnemer [medeverdachte] herkend.
De verdediging heeft de vertaling van delen van de tekst betwist.
Ter terechtzitting heeft een tolk in de Arabisch-Syrische taal de twee betwiste gespreksdelen vertaald. Deze vertaling is door de verdediging niet betwist.
De vertaling luidt als volgt [28] :
Fragment 20:06 tot 20:08, blz. 1339 vanaf “beide spreken af…”:
Tolk: V = vrouw en M= man
M: Ik heb vandaag ontbijt gehad.
(tolk: Hij heeft het over morgen en zij heeft het over morgen. Hij herhaalt twee keer “morgen morgen” en zaterdag is open.
Onduidelijk fragment)
M: praat wat harder
V: ik heb gezegd zelfde avond/nacht
M: aan wie heb je dat verteld?
V: aan de politie
M: dat heb ik ook gezegd
V: 05.00 uur in de ochtend
M; dat heb ik ook zo gezegd
V: jij hebt de details niet aan mij doorgegeven
M: ik heb het ook zo verteld
V: ik heb morgen het verhoor
M: wanneer?
V: ik weet dat niet
V: vertel me wat is gebeurd of hoe is dat gegaan
M: kijk ik heb je gesproken voordat ik in het karretje heb gedaan/ in het wagentje, één telefoongesprek, ik heb één telefoongesprek met je gehad voordat ik hem heb omver gegooid of omlaag heb gegooid en in het karretje heb gedaan en weg heb gebracht.
M: ik heb opgehangen en ik keerde terug naar huis en heb ik jou gesproken en op slot gedaan
V: nee ik heb gezegd dat ik jou thuis heb gezien
M: dat heb ik ook gezegd; (-) Ik heb alles wat gebeurd is verteld maar een beetje veranderd/een beetje gewijzigd (tolk: was duidelijk te horen en spreekt voor mij als tolk voor zich)
V: Prima ik zal eerlijk gezegd morgen niks zeggen of geen antwoorden geven
Fragment 20:51-20:52, blz. 1402:
M: [medeverdachte] wat heb je aan van kleding
V: broek en overhemd zoals de meisjes hier en daarmee ben je ene lekker ding/een mooie vrouw/een stuk
V: ik ben alles moe/zat
M: kijk eens als je dat agent die jou helpt op de afdeling vraagt dat je [verdachte] wil spreken
V: nee
[verdachte] Laten we contact houden via [betrokkene 2] dat telefoonnummer dat ik jou heb gestuurd is van [betrokkene 2] . Dat is een Iraakse advocaat.
V: wie van jouw vrienden spreek je en heb je zijn nummer
[verdachte] vertel je wat wil je?
V: ik wil niks, ik wilde je spreken om gerust gesteld te worden over jou.
Ik ben aangekomen
Ik wil niet jou via de advocaat spreken
M: spreek/praat met [betrokkene 2] . [betrokkene 2] is een vriend van mij
V: is hij degene waarvan jij mij het telefoonnummer hebt gegeven?
M: ja wat ik op papier heb gegeven en zeg tegen hem dat je hem als advocaat wil hebben
En spreek mij daarna/koppel het terug aan mij.
V: [verdachte] ik kan dat nu niet doen totdat woensdag voorbij is gegaan
Als woensdag voorbij is en trouwens alle zaken zijn goed verlopen vandaag
[verdachte] Mijn advocaat zei ook dat mijn zaken goed lopen en ze geloven (tolk: het gaat nu over moord) vermoord met bedoeling (tolk: voorbedachte raad in juridische taal; kwaliteit van dat stukje is niet 100%)
Tolk: Die twee woorden zijn goed te horen: het is “ja” of “nee”
[verdachte] mijn advocaat heeft ook gezegd dat de zaken goed lopen
Zij geloven dat moord / bedoeling
Tolk: Kan niet goed horen “met” of ‘zonder”.
De woorden zijn in het Arabisch-Syrisch uitgesproken.
Ze zijn niet anders uit te leggen.
Nog een keer uitluisteren met koptelefoon:
[verdachte] “zij geloven dat hij niet met bedoelingen is vermoord” (Tolk: ik heb letterlijk vertaald; een juridische vertaling zou zijn: “zij geloven, dat hij zonder opzet vermoord is”.
Tegen de achtergrond van de feiten en omstandigheden als hiervoor genoemd zal de rechtbank bespreken:
  • De waardering van de verklaringen van verdachte;
  • Causaal verband tussen het handelen van verdachte en de dood van [slachtoffer 1] ;
  • Opzet op de dood;
  • Voorbedachte raad;
  • De conclusie.
De waardering van de verklaringen van verdachte.
Verdachte heeft tijdens zijn verhoren op respectievelijk 10 en 11 februari 2015 bij de politie en ter terechtzitting voor zichzelf belastende verklaringen afgelegd, waarin hij zegt dat hij en hij alleen degene is geweest die [slachtoffer 1] heeft gedood. De rechtbank heeft geconstateerd dat de verklaringen van verdachte aanvankelijk sterk wisselend waren, maar later in grote lijnen redelijk consistent zijn geworden en dat deze verklaringen op essentiële onderdelen worden ondersteund door ander bewijs dat zich in het dossier bevindt. Ook heeft verdachte tijdens de reconstructie bij deze verklaring gepersisteerd en heeft hij hetgeen hij heeft verklaard ook uitgebeeld. Daaruit is gebleken dat de gang van zaken zoals verdachte die schetst in theorie mogelijk is geweest.
In de kern komt de verklaring van verdachte er op neer dat hij weliswaar op het slachtoffer zat en dat hij zijn nek omklemd had met zijn arm om deze te kalmeren en rustig te houden, maar dat hij hierbij geen kracht heeft aangewend en dat de dood van [slachtoffer 1] eigenlijk een ongeluk was. Aan dat deel van de verklaring van verdachte hecht de rechtbank evenwel geen enkele waarde. Dit wordt immers door verdachte zelf in een telefoongesprek van 4 februari 2015 (tapgesprek 2649) tegengesproken. In dit gesprek vertelt verdachte - zonder weet van het feit dat zijn telefoongesprekken worden opgenomen - aan [medeverdachte] , dat hij tegen [slachtoffer 1] , toen hij hem doodde, heeft gezegd dat hij dit deed omdat hij haar vader had uitgescholden en haar een “hoer” had genoemd terwijl zij geen hoer was. Bovendien vermag de rechtbank niet goed in te zien hoe het mogelijk is om het slachtoffer op de grond gepind te houden zonder daarbij kracht te gebruiken indien, naar verdachte tegenover de politie heeft verklaard (p. 275), het slachtoffer, terwijl de verdachte nog bovenop hem zit, probeert op te staan, omhoog te komen, zijn lichaam op te heffen en verdachte probeert weg te duwen zonder dat dit alles tot het gevolg leidt dat hij verdachte van zich af weet te krijgen.
Causaal verband tussen het handelen van verdachte en de dood van [slachtoffer 1] .
Bij de sectie kon, zoals hierboven reeds is weergegeven, geen exacte en eenduidige doodsoorzaak worden vastgesteld.
Verdachte heeft verklaard dat het slachtoffer “onder zijn handen” is overleden. De hiervoor aangehaalde onderzoeksresultaten van de sectie en het toxicologisch onderzoek samen zouden volgens de patholoog goed kunnen passen bij de verklaring van verdachte over het vasthouden van het slachtoffer met de linkerarm om de nek terwijl sprake is van leunen, liggen of zitten op de rug van het slachtoffer. Het overlijden kan dan verklaard worden door samendrukkend geweld op de hals en/of mechanische asfyxie (verstikking) ten gevolge van samendrukkend geweld op de borstkas. Een andere doodsoorzaak is mogelijk, maar niet aanwijsbaar.
Zoals hiervoor is overwogen acht de rechtbank het ongeloofwaardig dat verdachte geen kracht heeft aangewend toen hij op het slachtoffer zat en zijn arm om diens nek had.
De rechtbank is op grond van het voorgaande van oordeel dat boven redelijke twijfel is verheven dat er een causaal verband bestaat tussen het handelen van verdachte en de dood van [slachtoffer 1] .
Opzet op de dood.
De raadsman van verdachte heeft aangevoerd dat verdachte, toen hij zijn linkerarm om de nek van het slachtoffer hield en hij op het slachtoffer zat en aldus het slachtoffer tegen de grond duwde, niet een zodanige kracht heeft gebruikt dat hem enige vorm van opzet kan worden verweten. Er zou hooguit sprake zijn van bewuste schuld, zodat van het tenlastegelegde onder feit 1 moet worden vrijgesproken.
De rechtbank acht echter bewezen dat verdachte [slachtoffer 1] opzettelijk van het leven heeft beroofd. De hiervoor aangehaalde tapgesprekken tussen verdachte en [medeverdachte] bewijzen het gebruik van geweld tegen het slachtoffer. Nergens in deze tapgesprekken blijkt van enige verbazing bij verdachte dat het slachtoffer op enig moment het leven liet. Ook zegt verdachte nimmer tegen de (soms hysterische) [medeverdachte] , de echtgenote van het slachtoffer, dat het een ongeluk zou zijn geweest. Integendeel, verdachte spreekt over de rancune die hij voelde, dat hij geen spijt heeft, dat er niets was wat hem tegen had kunnen houden en dat hij het slachtoffer “vermoord” heeft.
Voorts wijst de rechtbank op het eerder genoemde telefoongesprek van 4 februari 2015 (tapgesprek 2649) waarin verdachte aan [medeverdachte] vertelt dat hij tegen [slachtoffer 1] , toen hij hem doodde, heeft gezegd dat hij dit deed omdat hij haar vader had uitgescholden en haar een “hoer” had genoemd terwijl zij geen hoer was. De inhoud van dit tapgesprek is in strijd met de ter terechtzitting afgelegde verklaring dat verdachte het slachtoffer aan het kalmeren was en dat hij geen kracht heeft gebruikt. Aan dit onderdeel van de verklaring van verdachte ter terechtzitting kan – zoals hiervoor gezegd – dan ook geen geloof worden gehecht. In dit verband acht de rechtbank ook van belang dat tijdens het vervoer van verdachte en [medeverdachte] samen in een busje, na afloop van de gehouden reconstructie, door verdachte tegen [medeverdachte] is gezegd, op een moment dat hij zich onbespied waande, dat hij alles wat gebeurd is heeft verteld maar het een beetje heeft gewijzigd.
Gelet op het voorgaande is er geen ruimte voor een andere conclusie dan dat verdachte bewust zijn handelingen heeft ingezet en volgehouden met het opzet om [slachtoffer 1] van het leven te beroven.
Door de bewezenverklaring van het “boos” opzet komt de rechtbank niet meer toe aan de bespreking van de door de raadsman gevoerde verweren voor zover deze zien op het zogenaamde “voorwaardelijk opzet”.
De voorbedachte raad.
De rechtbank heeft bij de beoordeling van de vraag of sprake is van voorbedachte raad in het bijzonder gelet op het arrest van de Hoge Raad van 28 februari 2012, (ECLI:NL:HR:2012:BR2342), waarin is overwogen dat:
“Voor een bewezenverklaring van dit bestanddeel moet, zoals hierboven ook is weergegeven, komen vast te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
Bij de vraag of sprake is van voorbedachte raad gaat het bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval door de rechter, waarbij deze het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachte raad pleiten. De vaststelling dat de verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit vormt weliswaar een belangrijke objectieve aanwijzing dat met voorbedachte raad is gehandeld, maar behoeft de rechter niet ervan te weerhouden aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen. Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan de omstandigheid dat de besluitvorming en uitvoering in plotselinge hevige drift plaatsvinden, dat slechts sprake is van een korte tijdspanne tussen besluit en uitvoering of dat de gelegenheid tot beraad eerst tijdens de uitvoering van het besluit ontstaat. Zo kunnen bepaalde omstandigheden (of een samenstel daarvan) de rechter uiteindelijk tot het oordeel brengen dat de verdachte in het gegeven geval niet met voorbedachte raad heeft gehandeld.”
Het dossier bevat, gelet op onder andere tapgesprekken tussen verdachte en [medeverdachte] en de getuigenverklaring van de zoon van het slachtoffer, aanwijzingen dat verdachte het slachtoffer heeft bedreigd. Deze bedreigingen, kortgezegd inhoudende dat hij [slachtoffer 1] zou vermoorden en in brand zou steken, zouden volgens verdachte echter slechts in spreekwoordelijke zin zijn geuit.
Dat verdachte het slachtoffer na het uiten van deze bedreigingen (waarbij hij het woord “vermoorden” in de mond heeft genomen) daadwerkelijk om het leven heeft gebracht en in brand heeft gestoken, is – hoe ongerijmd ook dit door de nabestaanden ervaren kan worden – op zichzelf onvoldoende voor bewezenverklaring van voorbedachte raad en dus moord.
De rechtbank is van oordeel dat het dossier onvoldoende overtuigende aanknopingspunten biedt voor de conclusie dat verdachte voorafgaand aan het moment dat hij in de vroege ochtend van 17 november 2015 de woning van [slachtoffer 1] binnendrong, reeds het besluit had genomen om hem van het leven te beroven.
Ook het rondom de woning van het slachtoffer sluipen en het door de schutting naar het slachtoffer kijken is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende om daaraan doorslaggevende betekenis toe te kennen voor het oordeel dat er sprake zou zijn van voorbedachte rade. Het dossier biedt immers steun voor de verklaring van verdachte dat hij wel vaker midden in de nacht uit wandelen ging en dan om het huis liep waar niet alleen het slachtoffer, maar ook verdachtes geliefde, [medeverdachte] , woonde.
Voorts is nog van belang dat verdachte ongewapend naar de woning van het slachtoffer is gekomen en dat in die woning tevens, zoals verdachte wist, [medeverdachte] , de vrouw van het slachtoffer en hun twee dochters aanwezig waren. Het risico om gezien te worden door een van hen was aanwezig.
Uit de verklaring van verdachte volgt dat hij wilde praten met het slachtoffer over problemen die waren ontstaan en dat hierna tussen verdachte en het slachtoffer een worsteling is ontstaan, waarbij verdachte zich steeds boven(op) het slachtoffer heeft bevonden en de handelingen heeft verricht die tot de dood van het slachtoffer hebben geleid.
De rechtbank overweegt dat uit deze gang van zaken niet af te leiden valt dat de verdachte het besluit om [slachtoffer 1] te doden, eerder heeft genomen dan tijdens de worsteling. De zeer korte tijdspanne tussen het binnengaan van de woning en de aanvang van de uiteindelijk fatale worsteling in aanmerking nemende en indachtig de reikwijdte van het begrip “voorbedachte raad”, is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden vastgesteld of de verdachte de vereiste tijd en gelegenheid heeft gehad om na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. Ondanks dat de rechtbank van oordeel is, dat de beslissing van verdachte om het slachtoffer steeds in zijn greep te houden niet in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling is genomen, nu verdachte zelf verklaard heeft op geen enkel moment de controle over zichzelf te hebben verloren, acht de rechtbank mitsdien niet bewezen dat verdachte heeft gehandeld met “voorbedachte raad”, zodat hij van de onder 1 primair ten laste gelegde “moord” op [slachtoffer 1] zal worden vrijgesproken.
De conclusie.
De conclusie is naar het oordeel van de rechtbank, gelet op al het voorgaande, dat verdachte op 17 november 2014 [slachtoffer 1] opzettelijk van het leven heeft beroofd door geweld uit te oefenen op zijn hals en/of nek en/of lichaam en verdachte zich derhalve schuldig heeft gemaakt aan “doodslag”, zoals onder feit 1, subsidiair ten laste is gelegd.
De rechtbank overweegt ten aanzien van feit 2 als volgt.
De rechtbank acht dit feit, gelet op de bekennende verklaring van verdachte [29] en het proces-verbaal met betrekking tot het aantreffen van het lichaam van [slachtoffer 1] [30] , wettig en overtuigend bewezen.
De bewezenverklaring.
Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen in onderling verband en samenhang bezien komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
1.
subsidiair:
op 17 november 2014 te Esch, gemeente Haaren,
[slachtoffer 1] , opzettelijk van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet mechanisch en/of verwurgend en/of verstikkend geweld op de hals en/of de nek en/of het lichaam van [slachtoffer 1] uitgeoefend,
tengevolge waarvan [slachtoffer 1] is overleden.
2. op 17 november 2014 te Esch en in het bos " [naam bos 1] te Boxtel,
een lijk, te weten het stoffelijk overschot van [slachtoffer 1] ,
heeft weggevoerd en/of verbrand,
met het oogmerk om het feit of de oorzaak van het overlijden te verhelen,
immers heeft verdachte: - in de woning van [slachtoffer 1] aan de [adres 2] te Esch het stoffelijk overschot van [slachtoffer 1] met een touw vastgebonden/omsnoerd
en
- het stoffelijk overschot van [slachtoffer 1] opgetild, en
- het stoffelijk overschot van [slachtoffer 1] in een fietskarretje gehesen/gelegd
en
- het stoffelijk overschot van [slachtoffer 1] in het fietskarretje vervoerd van de woning aan de Groenweg te Esch naar het bos " [naam bos 1] te Boxtel, en
- het stoffelijk overschot van [slachtoffer 1] in het bos " [naam bos 1] in Boxtel op de grond gelegd en met behulp van een aansteker het stoffelijk overschot van [slachtoffer 1] in brand gestoken, ten gevolge waarvan het stoffelijk overschot van [slachtoffer 1] is verbrand.
De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
De strafbaarheid van het feit.
Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De strafbaarheid van verdachte.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.
Oplegging van straf en/of maatregel.
De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twaalf (12) jaren, met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft zich, ondanks dat door hem vrijspraak van feit 1 primair en subsidiair is bepleit, wat betreft de strafmaat op het standpunt gesteld dat de eis van de officier van justitie aanzienlijk gematigd dient te worden nu, aldus de raadsman, als uitgangspunt voor “doodslag” een gevangenisstraf voor de duur van acht (8) jaren dient te gelden.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft op 17 november 2014 in de woning van [slachtoffer 1] de confrontatie met [slachtoffer 1] gezocht en zodanig geweld op hem toegepast dat deze als gevolg daarvan is overleden.
Verdachte heeft het slachtoffer het meest fundamentele recht waarover een mens beschikt ontnomen, namelijk het recht op leven.
[slachtoffer 1] , vader in een Syrisch gezin, dat nog niet lang daarvoor hun thuisland wegens aldaar dreigend gevaar was ontvlucht, laat (onder meer) drie nog jonge kinderen na. Verdachte heeft de nabestaanden groot en onherstelbaar leed toegebracht. Uit de schriftelijke slachtofferverklaring van de zoon van het slachtoffer blijkt dat de gebeurtenissen, nog versterkt door de culturele achtergrond van alle direct betrokkenen, een diepe en blijvende impact op het leven van de nabestaanden hebben.
Doodslag behoort tot de meest ernstige misdrijven die het Wetboek van Strafrecht kent. Door een dergelijk delict wordt de rechtsorde zeer ernstig geschokt; het brengt in de maatschappij gevoelens van onrust en onveiligheid te weeg.
Verdachte is bovendien respectloos omgegaan met het lichaam van het slachtoffer. Hij heeft het lichaam samengebonden met een stuk touw, in een fietskar geplaatst en naar een bos vervoerd, alwaar hij het lichaam in brand heeft gestoken.
Door aldus een lichaam achter te laten is verdachte ook volledig voorbijgegaan aan de gevoelens van derden. De rechtbank denkt daarbij aan de getuige die het lichaam heeft gevonden, de hulpdiensten die zich daarna over het lichaam hebben ontfermd, maar ook aan de lokale gemeenschap, die geschokt werd door de lugubere vondst in een (recreatie)bos.
Gedurende de periode dat het slachtoffer werd vermist, heeft verdachte de kinderen van het slachtoffer, andere nabestaanden en zijn omgeving voorgelogen over het lot van het slachtoffer en hen op die wijze in de waan gelaten dat het slachtoffer nog in leven was. Door de nabestaanden op die wijze in het ongewisse te laten, heeft de verdachte het leed van de nabestaanden vergroot.
Het feit dat verdachte heeft getracht direct na de dood van [slachtoffer 1] diens plek als vader in het gezin in te nemen, getuigt eveneens van een groot gebrek aan piëteit tegenover het slachtoffer en zijn nabestaanden.
De rechtbank is, gelet op het vorenstaande, van oordeel dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf van aanzienlijke duur.
Bij haar beslissing over de strafsoort en de hoogte van de straf heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij straffen zoals die door de rechtbank in vergelijkbare gevallen worden opgelegd. Gelet op de bijzondere ernst van het feit, de omstandigheden waaronder de doodslag is gepleegd en de grote gevolgen voor de nabestaanden van het slachtoffer, mede in aanmerking genomen de respectloze wijze waarop verdachte nadien met diens lichaam is omgegaan, acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van elf (11) jaar passen en geboden.
De rechtbank legt daarmee een lichtere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, nu de rechtbank van oordeel is dat de straf die de rechtbank zal opleggen de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt.
Beslag.
De rechtbank zal de teruggave gelasten van de in het dictum nader te noemen inbeslaggenomen voorwerpen aan verdachte nu naar het oordeel van de rechtbank het belang van strafvordering zich niet meer verzet tegen de teruggave van de inbeslaggenomen goederen.
Toepasselijke wetsartikelen.
De beslissing is gegrond op de artikelen:
Wetboek van Strafrecht art. 10, 27, 57, 151, 287.
DE UITSPRAAK
T.a.v. feit 1 primair:
Vrijspraak.
Verklaart niet bewezen, dat verdachte het onder
feit 1, primairten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:
T.a.v. feit 1 subsidiair:DoodslagT.a.v. feit 2:Een lijk wegvoeren en verbranden met het oogmerk om het feit of de oorzaak van het overlijden te verhelenVerklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straf.
T.a.v. feit 1 subsidiair, feit 2:Gevangenisstrafvoor de duur van
elf (11) jarenmet aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht.
Teruggave inbeslaggenomen goederen, te weten de op de lijst van inbeslaggenomen goederen vermelde goederen, aan verdachte.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. C.A. Mandemakers, voorzitter,
mr. E.C.P.M. Valckx en mr. C.P.J. Scheele, leden,
in tegenwoordigheid van mr. C.A.M. Wentholt, griffier,
en is uitgesproken op 24 februari 2016.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt – tenzij anders vermeld – bedoeld een proces-verbaal van de politie Eenheid Oost Brabant, Districtsrecherche ‘s-Hertogenbosch, onderzoek “Pandora”, dossiernummer 21TGO14007 2014169605, afgesloten d.d. 17 september 2015, aantal doorgenummerde bladzijden: 2621, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Waar wordt verwezen naar bijlagen betreffen dit de bijlagen bij dit proces-verbaal.
2.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] , blz. 681
3.Proces-verbaal van bevindingen blz. 598
4.Proces-verbaal gesprek bij buurman [adres 1] Esch, blz. 607
5.Proces-verbaal van bevindingen blz. 611
6.Proces-verbaal van bevindingen familierechercheur blz. 631
7.Proces-verbaal van bevindingen confrontatie blz. 634-635
8.Proces-verbaal gesprek bij buurman [adres 1] Esch, blz. 607
9.Proces-verbaal tapgesprekken blz. 1124
10.Proces-verbaal van aanhouding blz. 55
11.Proces-verbaal van aanhouding blz. 358
12.Verklaring verdachte ter terechtzitting en verklaring verdachte blz. 276 en 277
13.Rapport Pathologie onderzoek n.a.v. een mogelijk niet natuurlijke dood d.d. 5 maart 2015 door prof. dr. [naam patholoog] arts/patholoog bij het NFI blz. 2030-2037
14.Aanvullend rapport van prof. dr. [arts 1] d.d. 5 juni 2015 n.a.v. vragen van de rechter-commissaris blz. 2064-2066
15.Aanvullend rapport van prof. dr. [arts 2] d.d. 5 oktober 2015 n.a.v. vragen van de rechter-commissaris
16.De tussen haakjes genoemde paginanummers staan daar ter verduidelijking van de vindplaats en zijn niet bedoeld als ware het een verwijzing naar een bewijsmiddel
17.Verklaring verdachte ter terechtzitting van 10 februari 2016
18.Tapgesprek blz. 1134- 1137
19.Tapgesprek blz. 1220- 1222
20.Tapgesprek blz. 1146
21.Tapgesprek blz. 1149
22.Tapgesprek blz. 1230-1231
23.Tapgesprek blz. 1233-1234
24.Tapgesprek blz. 1150-1152
25.Tapgesprek blz. 1203-1204
26.Tapgesprek blz. 1208-1209
27.Proces-verbaal uitluisteren OVC-gesprek blz. 1396, 1399
28.Vertaling van OVC-gesprek tijdens terechtzitting d.d. 10 februari 2016
29.Verklaring verdachte ter terechtzitting d.d. 10 februari 2016.
30.Proces-verbaal van bevindingen blz. 598-599.