ECLI:NL:RBOBR:2016:7127

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
23 december 2016
Publicatiedatum
23 december 2016
Zaaknummer
01/865072-16
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot moord op een penitentiair inrichtingsmedewerkster met een aangescherpte tandenborstel

In deze zaak heeft de rechtbank Oost-Brabant op 23 december 2016 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot moord op een medewerkster van een penitentiaire inrichting. De verdachte, geboren in Cuba en eerder veroordeeld voor doodslag op zijn moeder, heeft op 18 april 2016 in Vught een medewerkster van de afdeling 3K aangevallen met een aangescherpte tandenborstel. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte met voorbedachten rade handelde, aangezien hij de tandenborstel opzettelijk had geslepen en zich bewust was van de levensgevaarlijke gevolgen van zijn handelen. De rechtbank oordeelde dat de poging tot moord wettig en overtuigend bewezen was, ondanks de verdediging die stelde dat er geen aanmerkelijke kans op dodelijk letsel was. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van twee jaar en gelast de terbeschikkingstelling van de verdachte met bevel tot verpleging van overheidswege. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de eerdere veroordelingen van de verdachte en de noodzaak van behandeling voor zijn psychische problemen. De vordering van de benadeelde partij is toegewezen, waarbij de verdachte verplicht werd tot schadevergoeding aan het slachtoffer.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats ‘s-Hertogenbosch
Team strafrecht
Parketnummer: 01/865072-16
Datum uitspraak: 23 december 2016
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] (Cuba) op [1989] ,
ingeschreven te [adresgegevens] ,
thans gedetineerd te: Justitieel Complex Zaanstad.
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 12 december 2016.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 31 augustus 2016.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 18 april 2016 te Vught ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] (medewerksters afdeling 3K, zijnde een afdeling binnen het PPC Vught) opzettelijk en (al dan niet) met voorbedachten rade van het leven te beroven, met dat opzet: - de steel van een tandenborstel tot een scherpe punt heeft geslepen, en/of
- met die aangescherpte tandenborstel meermalen althans eenmaal een stekende beweging heeft gemaakt in de richting van het gezicht en/of hals van die [slachtoffer] , en/of - die aangescherpte tandenborstel met kracht tegen haar gezicht en/of hals heeft gedrukt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 18 april 2016 te Vught ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] (medewerkster van de afdeling 3K, zijnde aan afdeling binnen het PPC) opzettelijk en (al dan niet) met voorbedachten rade zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet:
- de steel van een tandenborstel tot een scherpe punt heeft geslepen, en/of - met die aangescherpte tandenborstel meermalen althans eenmaal een stekende beweging heeft gemaakt in de richting van het gezicht en/of hals van die [slachtoffer] , en/of - die aangescherpte tandenborstel met kracht tegen haar gezicht en/of hals heeft gedrukt,

terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

De bewijsmiddelen en de beoordeling daarvan.

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie acht de primair ten laste gelegde poging tot moord wettig en overtuigend bewezen.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging stelt zich op het standpunt dat verdachte van het primair ten laste gelegde moet worden vrijgesproken omdat, samengevat, op basis van het procesdossier niet zonder meer kan worden vastgesteld dat er sprake is van een aanmerkelijke kans op dodelijk letsel indien er met een afgevijlde tandenborstel in de nek wordt gestoken, waardoor het (voorwaardelijk) opzet op de dood van het slachtoffer niet wettig en overtuigend kan worden bewezen. Ten aanzien van het bestanddeel voorbedachten rade en ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde refereert de verdediging zich aan het oordeel van de rechtbank.
Het oordeel van de rechtbank
De bewijsmiddelen. [1]

De aangifte van [slachtoffer] .
Ik ben werkzaam op de afdeling 3K, een afdeling binnen het PPC Vught. Op 18 april 2016 was ik [verdachte] aan het begeleiden tijdens zijn individueel moment. Hij vroeg mij zijn kamerdeur te openen en dat heb ik gedaan. Hij vroeg toen om een klachtformulier. Ik liep naar kantoor om zo’n formulier te halen. Ik liep met het formulier weer terug en gaf in de deuropening [verdachte] het formulier. Ik draaide mij toen om. Ik heb toen hooguit twee stappen gezet en toen voelde ik dat [verdachte] mij bij mijn haren pakte, hij pakte mij echt bij mijn hoofdhuid. Wat er toen gebeurde ging allemaal erg snel. Ik zag op de beelden dat [verdachte] mij met zijn linkerhand bij mijn haren pakte, en met rechts uithaalde en een stekende beweging maakte richting mijn gezicht. Ik hoorde later dat [verdachte] een aangescherpte tandenborstel gebruikte om mij te steken. Ik voelde dat hij al die tijd in mijn gezicht bleef steken. Toen ik op de grond lag voelde ik dat [verdachte] met dat steekwapen met kracht tegen mijn gezicht en hals drukte. Ik voelde en zag dat ik bloed op mijn gezicht had. Ik voelde een snee boven mijn rechteroog branden. Deze snee was dieper dan de rest en deze is met hechtpleister gedicht. Het voelde alsof mijn voorhoofd heel dik was. In de spiegel zag ik dat in mijn rechteroorschelp ook een snee zat en achter mijn oor zat een snee die pijn deed en mijn rechteroor werd ook dik. Ik zag en voelde een schram in mijn nek zitten. [2]

Het relaas van verbalisant [verbalisant] .
Ik heb de door de Penitentiaire Inrichting te Vught ter beschikking gestelde camerabeelden in het onderzoek bekeken. Onderzoek: 2016103738 poging moord c.q. doodslag, gepleegd op 18 april 2016. Mij is bekend dat de beelden zijn opgenomen in een cellengang in de Penitentiaire Inrichting te Vught.
17.42.10 uur: Ik zie dat de aangeefster weer in het beeld komt en in de richting van het kantoor loopt. Ik zie dat zij, nadat zij twee stappen is verwijderd van de celdeur, bij haar haren wordt gepakt door een donkergetinte man, de later te noemen verdachte.
17.42.11 uur: Ik zie dat de verdachte de aangeefster van achteren, met zijn linkerhand, bij haar haren vastpakt. Ik zie dat hij haar naar achteren trekt en dat hij met zijn rechterhand een stekende beweging maakt in de richting van de hals van de aangeefster. Ik zie dat de verdachte nog steeds achter de aangeefster staat.
17.42.12 uur: Ik zie dat de verdachte een voorwerp in zijn rechterhand vast heeft.
17.42.13 uur: Ik zie dat de aangeefster naar de grond wordt getrokken. Ik zie dat de verdachte de haren van de aangeefster nog steeds vast heeft. Ik zie dat de verdachte
prikkende/ stekende bewegingen blijft maken in de omgeving van de hals van de aangeefster. [3]

Een rapport van het Nederlands Forensisch Instituut.
Volgens een aanvraag forensisch onderzoek met BVH-nummer 20161030738 heeft op maandag 18 april 2016 omstreeks 17:30 uur de navolgende verdachte/gedetineerde een medewerkster van de PI Vught, Lunettenlaan 501 te Vught, aangevallen. Tijdens deze aanval heeft de verdachte stekende bewegingen gemaakt richting het hoofd/hals van het slachtoffer. Deze verdachte maakte tijdens zijn aanval gebruik van een aangescherpte tandenborstel (SIN AAJA0678NL). Het slachtoffer heeft verwondingen opgelopen in de hals, oor en het voorhoofd.
Gevaarzetting.
Op basis van de scherppuntigheid van circa 36 graden van het uiteinde van de tandenborstel, het feit dat deze is vervaardigd van relatief hard en weinig buigzaam kunststof, en gezien de totale lengte van circa 16,7 cm, in combinatie met een maximale breedte van circa 1,1 cm kan dit stuk van overtuiging worden aangemerkt als een hard en relatief lang scherppuntig voorwerp dat gehanteerd kan worden als (geïmproviseerd) steekwapen. Hoewel het puntvormig aangescherpte uiteinde van de tandenborstel minder puntig is dan bijvoorbeeld de punt van een mes is er desalniettemin een aanmerkelijke kans dat, indien met relatief grote kracht cq snelheid met dit stuk van overtuiging gestoken zou worden, de huid daardoor geperforeerd zou worden, met aansluitend perforatie en verscheuring van daaronder gelegen weefsels en anatomische structuren zoals organen en bloedvaten.
Perforerende steekletsels in de halsregio kunnen, indien daardoor plaatselijk dicht onder de huid gelokaliseerde grote (slag)aders worden geperforeerd, leiden tot acuut levensbedreigende bloedingen. Via geperforeerde grote halsaders kan tevens door aanzuigen van lucht, een luchtembolie optreden, hetgeen een acuut levensbedreigende uitval van de bloedsomloop tot gevolg heeft. Daarnaast kunnen in het kader van dergelijke steekletsels in de hals perforaties van de schildklier, de slokdarm, het strottenhoofd en het bovenste deel van de luchtpijp optreden, al dan niet met levensbedreigende inademing van bloed tot diep in de longen.
Door perforatie via de wanden van de oogkas tot in de schedelholte en de daarin gelegen hersenen, hersenvliezen en bloedvaten kunnen zowel acuut levensbedreigende verstoringen van hersenfuncties optreden.
Is de tandenborstel een relatief deugdelijk of ondeugdelijk middel om iemand om het leven te brengen.
Op grond van de fysieke eigenschappen en de afmetingen kan de aangescherpte tandenborstel (SIN AAJA0678NL) worden aangemerkt als een (geïmproviseerd)
steekwapen. Steken met dit stuk van overtuiging, in het bijzonder indien dit met relatief grote kracht en/of snelheid plaats zou vinden, geeft een aanmerkelijke kans op het ontstaan van acuut en/of op termijn levensbedreigend letsel. [4]

De verklaring van verdachte.
Ik had mijn tandenborstel geprepareerd en scherp gemaakt. Ik had dat diezelfde dag gedaan, op 18 april 2016. Ik deed dat door de tandenborstel langs de muur te schuren. Ik wilde [slachtoffer] op 18 april 2016 wat aandoen. Ik heb haar met die tandenborstel krassen toegebracht. Ik heb me wel gerealiseerd dat steken in de hals met een scherp voorwerp levensgevaarlijk kan zijn. Ik zag geen andere oplossing. Ik leverde mijn tandenborstel elke dag in en kreeg hem dan de volgende dag weer terug. [5]
Bijzondere overwegingen ten aanzien van het bewijs.
(Voorwaardelijk) opzet.
Verdachte heeft met een aangescherpte tandenborstel meerdere stekende bewegingen gemaakt richting het gezicht en de hals van [slachtoffer] en deze tandenborstel met de punt tegen het gezicht en de hals van [slachtoffer] aangedrukt. Volgens de aangifte van [slachtoffer] gebeurde dit met kracht. Verbalisant [verbalisant] , die de camerabeelden van het incident heeft bekeken, neemt waar dat verdachte prikkende/stekende bewegingen blijft maken in de omgeving van de hals van de aangeefster, totdat collega’s van aangeefster te hulp schieten en aangeefster wordt ontzet. Uit de verklaring van aangeefster blijkt dat verdachte aangeefster op meerdere plaatsen in haar gezicht (waaronder in de nabijheid van de rechter oogkas), als ook (éénmaal) in haar hals heeft geraakt.
Het Nederlands Forensisch Instituut (hierna: NFI) heeft de door verdachte gebruikte aangescherpte tandenborstel onderzocht en (onder meer) geconcludeerd dat steken in het gezicht (ter hoogte van het oog) en in de halsregio kan leiden tot levensbedreigende situaties en dat op grond van de fysieke eigenschappen en de afmetingen de door verdachte gebruikte tandenborstel kan worden aangemerkt als een (geïmproviseerd) steekwapen. Steken met dit stuk van overtuiging, in het bijzonder indien dit met relatief grote kracht en/of snelheid plaats zou vinden, geeft een aanmerkelijke kans op het ontstaan van acuut en/of op termijn levensbedreigend letsel, aldus het NFI. De rechtbank verwerpt het standpunt van de verdediging dat dit onderzoek van het NFI onvoldoende is om een dergelijke conclusie te kunnen trekken. De verdediging heeft onvoldoende argumenten in het geweer gebracht op grond waarvan zou moeten worden getwijfeld aan de deugdelijkheid en validiteit van het uitgevoerde onderzoek door het NFI en de daarmee behaalde resultaten. In ieder geval kunnen de door de verdediging aangevoerde argumenten de conclusie dat de bevindingen van de deskundige niet kunnen worden gevolgd, niet dragen. De rechtbank heeft ook ambtshalve geen objectieve aanknopingspunten gevonden om aan de uitkomst van dat onderzoek te twijfelen. Nog daargelaten het feit dat de verdediging niet om een contra-expertise heeft verzocht, de rechtbank acht op zichzelf de conclusies van het NFI voldoende helder en inzichtelijk, zodat ook ambtshalve de noodzaak van een contra-expertise niet wordt gezien.
Naar algemene ervaringsregels is in zijn algemeenheid de kans dat iemand komt te overlijden als gevolg van het krachtig steken met een scherp en puntig voorwerp in het gezicht (ter hoogte van de oogkas) en de hals aanmerkelijk. In de nabijheid van de oogkas bevinden zich immers de hersenen en in de hals bevinden zich vlak onder de huid diverse (slag)aders. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij zich ervan bewust is geweest dat het steken met een scherp voorwerp in de hals levensgevaarlijk kan zijn.
Gelet op al het voorgaande, waaronder het rapport van het NFI, oordeelt de rechtbank dat het met een aangescherpte tandenborstel steken in het gezicht (nabij het oog) en de halsregio naar de uiterlijke verschijningsvorm is aan te merken als zodanig gericht op het beschadigen van de hersenen en (slag)aders dat verdachte minst genomen de aanmerkelijke kans op het intreden van de dood bewust heeft aanvaard.
Voorbedachten rade.
De rechtbank dient voorts te beoordelen of verdachte heeft gehandeld met voorbedachten rade. De rechtbank overweegt eerst in algemene zin dat voor een bewezenverklaring van het bestanddeel ‘voorbedachten rade’ moet komen vast te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. De vaststelling dat de verdachte voldoende tijd had zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit vormt een belangrijke objectieve aanwijzing dat met voorbedachte raad is gehandeld, maar aan contra-indicaties kan een zwaarder gewicht worden toegekend. Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan de omstandigheid dat de besluitvorming en uitvoering in plotselinge hevige drift hebben plaatsgevonden, dat sprake is van een korte tijdspanne tussen besluit en uitvoering of dat de gelegenheid tot beraad eerst tijdens de uitvoering van het besluit is ontstaan.
Uitgaande van dit toetsingskader neemt de rechtbank de volgende feiten en omstandigheden in aanmerking.
Verdachte heeft verklaard dat hij [slachtoffer] op 18 april 2016 wat wilde aandoen en dat hij daarvoor op diezelfde dag doelbewust zijn tandenborstel heeft aangescherpt. Verdachte heeft verder verklaard dat hij zich heeft gerealiseerd dat steken in de hals met een scherp voorwerp levensgevaarlijk kan zijn, maar dat hij geen andere oplossing zag.
Op grond van deze verklaring concludeert de rechtbank dat verdachte voldoende tijd had zich te beraden op het besluit om [slachtoffer] met de scherpgeslepen punt van een tandenborstel aan te vallen. Verdachte heeft de tandenborstel op de dag van het incident doelbewust scherp geslepen en heeft een moment afgewacht tot [slachtoffer] dichtbij hem was. Vervolgens heeft verdachte, nadat [slachtoffer] zich had omgedraaid, [slachtoffer] direct van achteren aangevallen en meerdere malen met de aangescherpte tandenborstel stekende/prikkende bewegingen gemaakt richting onder meer de hals van [slachtoffer] en aldus zijn eerder voorgenomen daad tot uitvoering gebracht. Van contra-indicaties voor het aannemen van voorbedachten rade is de rechtbank niet gebleken.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte met voorbedachten rade heeft gehandeld.
Conclusie.
Op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen en hetgeen hiervoor is overwogen, acht de rechtbank de onder primair ten laste gelegde poging tot moord wettig en overtuigend bewezen.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
op 18 april 2016 te Vught ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] (medewerksters afdeling 3K, zijnde een afdeling binnen het PPC Vught) opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven te beroven, met dat opzet: - de steel van een tandenborstel tot een scherpe punt heeft geslepen, en
- met die aangescherpte tandenborstel meermalen een stekende beweging heeft gemaakt in de richting van het gezicht en hals van die [slachtoffer] , en - die aangescherpte tandenborstel met kracht tegen haar gezicht en hals heeft gedrukt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit. Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf en/of maatregel.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie eist een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 7 jaar. Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
Bij een bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde, stelt de verdediging zich op het standpunt dat gelet op de persoon van verdachte het noodzakelijk is dat de eerder aan hem opgelegde maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging zo snel mogelijk van start kan gaan. Een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan de periode van het voorarrest, met daarbij eventueel een voorwaardelijk strafdeel, volstaat dan ook.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot moord. Hij heeft doelbewust met een aangescherpte tandenborstel ingestoken op het gezicht en de hals van het slachtoffer, met het doel om haar iets aan te doen. Dat dit voor het slachtoffer, medewerkster van het PPC te Vught, geen fatale gevolgen heeft gehad, is geenszins aan het handelen van de verdachte te danken. Het gaat hier om een poging tot het begaan van een levensdelict, één van de ernstigste delicten in het Wetboek van Strafrecht. Door een poging tot moord wordt de rechtsorde ernstig geschokt. Het leidt tot heel veel maatschappelijke onrust en tot een toename van gevoelens van angst en onveiligheid onder burgers. Door zijn handelen heeft de verdachte blijk gegeven van een volkomen gebrek aan respect voor het leven van een ander. Voor het slachtoffer heeft deze aanslag tot op de dag van vandaag enorme gevolgen, voor haar werk en persoonlijk leven, zoals ook blijkt uit de schriftelijke slachtofferverklaring die namens het slachtoffer ter terechtzitting is voorgelezen. De rechtbank rekent dit alles verdachte heel zwaar aan.
Uit het strafblad van verdachte blijkt voorts dat hij eerder is veroordeeld voor gewelddadige delicten, meer in het bijzonder een levensdelict (doodslag) op zijn eigen moeder, hetgeen hierna nog aan de orde komt.
Ten voordele van verdachte houdt de rechtbank rekening met de omstandigheid dat het feit verminderd aan verdachte kan worden toegerekend, welke conclusie verderop nader zal worden uitgewerkt.
Maatregel van terbeschikkingstelling.
De rechtbank stelt vast dat bij vonnis van 20 augustus 2014 aan verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling van overheidswege is opgelegd ter zake van doodslag (op zijn moeder). De psychiater en de psycholoog van het Pieter Baan Centrum (hierna: PBC) hebben in hun rapport van 30 juni 2014 toen onder meer het volgende geconcludeerd en geadviseerd:
“Concluderend kan er gesproken worden van een gebrekkige ontwikkeling van de geestesvermogens bij betrokkene. In classificerende zin is er sprake van een persoonlijkheidsstoornis NAO met antisociale trekken.
(…)
De persoonlijkheidsstoornis was aanwezig ten tijde van het ten laste gelegde.
(…)
Hoe het ook zij, betrokkene, die erg was gericht op bevrediging van zijn eigen behoeften en
zich op dat moment de woning van zijn moeder feitelijk had toegeëigend, raakte in conflict
met haar. Mogelijk heeft betrokkene zich door haar bedreigd gevoeld. Betrokkene kon zich
niet aan de interactie onttrekken, waarna hij impulsief overging tot het ten laste gelegde,
indien bewezen, en waarbij er sprake was van buitenproportioneel geweld. In het licht van
bovenstaande wordt dan ook geadviseerd om betrokkene verminderd toerekeningsvatbaar te
achten voor het ten laste gelegde indien bewezen.
(…)
Het risico op opnieuw komen tot gevaarlijk en agressief gedrag wordt als hoog ingeschat op basis van het verleden en de bij betrokkene aanwezige problematiek. Daarnaast valt uit het dossier op te maken dat er een risico op agressie richting hulpverleners bestaat.
(…)
Gelet op bovenstaande adviseren wij Uw College betrokkene een tbs-maatregel met
bevel tot verpleging van overheidswege op te leggen.”
In de Pro Justitia-rapportage van psychiater dr. Van Os van 12 september 2016, staat onder meer het volgende:
“Onderzochte is een 27-jarige van oorsprong Cubaanse man die verdacht wordt van poging tot moord c.q. doodslag c.q. zware mishandeling. Hij wordt ervan verdacht een medewerkster van PPC Vught te hebben gestoken met een tandenborstel die hij had geslepen tot wapen. Er is, indien het hem ten laste gelegde wordt bewezen, sprake van een delict patroon waarbij hij met een steekwapen komt tot ernstig agressieve incidenten, gericht op vrouwen. Zo heeft onderzochte zijn moeder in 2014 met 27 messteken om het leven gebracht waarvoor hem een TBS maatregel werd opgelegd, maar eerder (2007) stak hij zijn vriendin met pen en schaar.
In 2007 werd een licht verstandelijke beperking (totaal IQ 73) vastgesteld. Gewezen werd op zijn stuurloosheid en middelenmisbruik (cannabis, alcohol). Er werd een antisociale gedragsstoornis vastgesteld die zich dreigde te ontwikkelen tot een antisociale persoonlijkheidsstoornis. Beschreven werd dat hij als kind werd mishandeld en seksueel misbruikt. In 2014 (PEC) werd beschreven dat na 2007 de problematiek zich leek te hebben verhard en dat later een persoonlijkheidsstoornis NAO met antisociale trekken werd vastgesteld. In 2013 waren daarbij ook borderline en narcistische trekken geclassificeerd. In het PBC werd geconcludeerd tot een persoonlijkheidsstoornis NAO met antisociale trekken, waarbij sprake was van zwakbegaafdheid en middelenmisbruik. Een psychotische stoornis of een PTSS kon niet worden uitgesloten maar zijn gedrag leek meer voort te komen uit de persoonlijkheidsproblematiek.
Onderzochte zou in het verleden stemmen hebben gehoord, zo staat beschreven in het PBC rapport. Tevens zou er een psychiatrische familiaire kwetsbaarheid zijn. Zijn biologische vader zou een schizofrene man zijn. Naast het feit dat onderzochte zijn eigen moeder om het leven heeft gebracht met 27 messteken - hetgeen een aanwijzing is voor een totaal gebrek aan afweer - zijn deze genoemde gegevens sterke aanwijzingen voor het bestaan van een chronisch psychotisch proces zoals schizofrenie. Ook de door onderzochte onder woorden gebrachte motivering om het huidige hem ten laste gelegde feit te plegen lijkt psychotisch van aard.
Onderzoeker concludeert, niet in staat zijnde de aanwezigheid van een ziekelijke stoornis dan wel een gebrekkige ontwikkeling zijner geestvermogens te onderbouwen dan wel uit te sluiten, dat het in het huidig onderzoek niet mogelijk is een gedragskundige onderbouwing te leveren voor een doorwerking van een eventuele pathologie binnen het ten laste gelegde, indien bewezen, dat overigens ook niet met hem kon worden besproken. Op grond van bovenstaande acht onderzoeker het evenmin mogelijk een inschatting te maken van het recidiverisico op basis van een stoornis. Wel is het zo dat onderzochte diverse risicofactoren heeft die de kans vergroten op een recidive, indien bewezen. Er is bijvoorbeeld sprake van een omvangrijk strafblad, hij werd eerder veroordeeld vanwege een ernstig agressief delict
waarbij gebruik werd gemaakt van een steekwapen. Op basis van de algemene risicofactoren is de kans groot dat onderzochte zonder behandeling in de toekomst opnieuw, indien het hem ten laste gelegde wordt bewezen, tot gevaarlijk en agressief acting-out gedrag kan komen, waarbij met name vrouwen met wie hij een afhankelijkheidsrelatie heeft, gevaar lijken te lopen.”
De rechtbank neemt bovenstaande conclusies en bevindingen over en maakt deze tot de hare. In het rapport van het PBC uit 2014 werd geconcludeerd dat verdachte ten tijde van het indexdelict in 2014 leed aan een persoonlijkheidsstoornis en dat deze stoornis aanwezig was ten tijde van het ten laste gelegde. Psychiater Van Os kan thans - in 2016 - vanwege de weigering van verdachte om aan het onderzoek mee te werken, geen harde uitspraken doen over de aanwezigheid van één of meerdere persoonlijkheidsstoornissen, dan wel over het recidiverisico. Wel concludeert Van Os dat er sterke aanwijzingen zijn voor het bestaan van een chronisch psychotisch proces zoals schizofrenie en stelt hij dat verdachte diverse risicofactoren heeft die de kans vergroten op recidive. Gelet op het relatief korte tijdsverloop tussen de delicten uit 2014 en 2016, en gelet op de conclusies en bevindingen uit de aangehaalde rapportages uit 2014 en 2016, ligt het naar het oordeel van de rechtbank voor de hand dat de in 2014 bij verdachte geconstateerde persoonlijkheidsstoornis nog steeds aanwezig is en dat deze stoornis minst genomen in enige mate heeft doorgewerkt toen verdachte het onderhavige feit pleegde. Hierbij is van belang dat de in 2014 opgelegde behandeling in de vorm van een maatregel van terbeschikkingstelling ten tijde van het onderhavige delict nog niet was begonnen.
Gelet op deze laatste conclusie en gelet op het feit dat verdachte ten tijde van het delict uit 2014 reeds verminderd toerekeningsvatbaar werd geacht, acht de rechtbank verdachte ook ten aanzien van onderhavige zaak verminderd toerekeningsvatbaar voor het ten laste gelegde. Dit zal de rechtbank meenemen bij het bepalen van de duur van de op te leggen onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen het opleggen van een maatregel van terbeschikkingstelling noodzakelijk maakt. Er is sprake van een ernstige persoonlijkheidsstoornis, recidive begaan binnen de setting van een psychiatrisch penitentiair centrum en een groot gevaar voor herhaling, met name ten opzichte van vrouwen met wie verdachte een afhankelijkheidsrelatie heeft. Bij het delict uit 2014 waarvoor aan verdachte reeds TBS werd opgelegd, is vastgesteld dat verdachte impulsief heeft gehandeld, terwijl verdachte bij het thans op 18 april 2016 begane misdrijf juist meer berekenend te werk is gegaan. De rechtbank is van oordeel dat dit verschil in de dynamiek van het thans begane misdrijf ten opzichte van het misdrijf waarvoor reeds TBS werd opgelegd, hernieuwde oplegging van de maatregel van terbeschikkingstelling eist, zodat de beide misdrijven het uitdrukkelijke onderwerp (indexdelict) van de verpleging en behandeling zullen zijn. De rechtbank overweegt voorts dat is voldaan aan de formele voorwaarden om de maatregel van terbeschikkingstelling op te leggen. Het bewezen verklaarde feit betreft een misdrijf als vermeld in artikel 37a van het Wetboek van Strafrecht terwijl de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen het opleggen van de maatregel eist. Voorts is het thans begane misdrijf gericht tegen de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen.
Gelet op het vorenstaande zal de rechtbank bepalen dat verdachte (opnieuw) ter beschikking wordt gesteld. De rechtbank zal voorts bevelen dat verdachte van overheidswege verpleegd wordt.
Gevangenisstraf.
De rechtbank is voorts van oordeel dat gelet op de ernst van het feit en in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur als hierna te melden.
Een gevangenisstraf gelijk aan de duur van het voorarrest, zoals door de raadsvrouwe bepleit, doet onvoldoende recht aan de ernst van het bewezen verklaarde. De door de rechtbank op te leggen gevangenisstraf is echter wel fors lager dan de officier van justitie heeft geëist. De rechtbank onderkent dat een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf van zeven jaar, zoals door de officier van justitie geëist, uit het oogpunt van vergelding, generale preventie en genoegdoening voor het slachtoffer op zichzelf bezien een passende sanctie in deze zaak is. In deze zaak heeft de rechtbank het echter noodzakelijk gevonden naast de gevangenisstraf een maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege op te leggen, zoals hiervoor overwogen, waarbij de rechtbank een zeer lange duur van de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege verwacht. Bovendien is het gelet op de problematiek van verdachte en het voorkomen van recidive van groot belang dat relatief snel met de behandeling van verdachte kan worden begonnen.
De rechtbank heeft al met al een strafafdoening voor ogen gehad waarbij enerzijds het belang van een op relatief korte termijn startende behandeling van de verdachte niet wordt veronachtzaamd, maar waarbij anderzijds ook de maatschappelijke belangen van vergelding en genoegdoening voor het slachtoffer worden onderkend.
Alles afwegende acht de rechtbank de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee jaren met oplegging van de maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege passend en geboden.

De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] .

De officier van justitie concludeert tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij vermeerderd met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De verdediging heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank acht de vordering in haar geheel toewijsbaar, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf datum delict tot de dag der algehele voldoening.
Schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf datum delict tot de dag der algehele voldoening.
Aangezien aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij komt te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.
Proceskosten.
De rechtbank zal verdachte tevens veroordelen in de kosten door de benadeelde partij in het kader van deze procedure gemaakt. De rechtbank stelt vast dat de gevorderde proceskosten geheel bestaan uit een vergoeding van reiskosten. De rechtbank acht deze vordering in haar geheel toewijsbaar.
Beslag.De rechtbank is van oordeel dat het in het dictum nader te noemen inbeslaggenomen voorwerp vatbaar is voor onttrekking aan het verkeer, omdat - zoals blijkt uit het onderzoek ter terechtzitting – dit een voorwerp is met betrekking tot welke het feit is begaan.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
24c, 27, 36b, 36c, 36f, 37a, 37b, 45 en 289 Wetboek van Strafrecht.

DE UITSPRAAK

T.a.v. primair:
Verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:

Poging tot moord. Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.

Legt op de volgende straffen en maatregelen.
Gevangenisstraf voor de duur van 2 jaar met aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht.

Terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging.

Maatregel van schadevergoeding van EUR 1.884,31 subsidiair 28 dagen hechtenis.

Legt derhalve aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer] van een bedrag van EUR 1.884,31 (zegge: achttienhonderdvierentachtig euro en éénendertig cent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 28 dagen hechtenis. Het bedrag bestaat voor EUR 1.750,- uit immateriële schadevergoeding en voor EUR 134,31 uit materiële schadevergoeding. De toepassing van deze vervangende hechtenis heft de hiervoor genoemde betalingsverplichting niet op. Het totale bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 18 april 2016 tot aan de dag der algehele voldoening.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij:
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] van een bedrag van EUR 1.884,31 (zegge: achttienhonderdvierentachtig euro en éénendertig cent), te weten EUR 1.750,- immateriële schadevergoeding en EUR 134,31 materiële schadevergoeding. Het totale bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 18 april 2016 tot aan de dag der algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij in het kader van deze vordering gemaakt, tot op heden begroot op € 76,45. Veroordeelt verdachte verder in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, komt daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat te vervallen.

Onttrekking aan het verkeer van de inbeslaggenomen goederen, te weten: eentandenborstel.

Dit vonnis is gewezen door:
mr. C.P.J. Scheele, voorzitter,
mr. E.C.P.M. Valckx en mr. E.M.J. Raeijmaekers, leden,
in tegenwoordigheid van mr. S. Kriekaard, griffier,
en is uitgesproken op 23 december 2016.

Voetnoten

1.Tenzij anders vermeld wordt verwezen naar de paginanummers uit het proces-verbaal van de politie-eenheid Oost-Brabant, district ‘s-Hertogenbosch, PL2100-2016103738, gesloten op 14 juni 2016, dossierstukken doorgenummerd van 0.1 tot 3.0.2.
2.Proces-verbaal aangifte, 2.1.2.
3.Proces-verbaal van bevindingen, 2.1.8
4.Rapport van het Nederlands Forensisch Instituut d.d. 1 augustus 2016, zaaknummer: 2016.07.11.130.
5.Afgelegd ter terechtzitting van 12 december 2016.