ECLI:NL:RBOBR:2016:698

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
23 februari 2016
Publicatiedatum
22 februari 2016
Zaaknummer
01/146433-14
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hennepkwekerij en diefstal van elektriciteit met betrekking tot het recht op consultatie van de raadsman

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 23 februari 2016 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die wordt beschuldigd van het opzettelijk telen van hennepplanten en diefstal van elektriciteit. De verdachte heeft in de periode van 28 mei 2013 tot en met 23 juli 2013 in Nuenen een hennepkwekerij geëxploiteerd met 752 hennepplanten. Daarnaast heeft hij elektriciteit gestolen van een energieleverancier. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zijn recht op consultatie van een raadsman voorafgaand aan het verhoor door de politie op de juiste wijze heeft kunnen uitoefenen. De rechtbank oordeelde dat de verklaring van de verdachte, afgelegd tijdens het politieverhoor, geloofwaardig was, omdat deze gedetailleerd en met daderkennis was. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie gevolgd en de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 180 uur, subsidiair 90 dagen hechtenis, en een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden met een proeftijd van twee jaar. Tevens werd vastgesteld dat er sprake was van een overschrijding van de redelijke termijn in de procedure, wat leidde tot een vermindering van de taakstraf.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Team strafrecht
Parketnummer: 01/146433-14
Datum uitspraak: 23 februari 2016
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1979,
wonende te [adresgegevens] .
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van
9 februari 2016. De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 12 januari 2016. Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 28 mei 2013 tot en met 23 juli 2013 te Nuenen, gemeente Nuenen Ca, in de uitoefening van een beroep of bedrijf, opzettelijk een (grote) hoeveelheid (van ongeveer 752) hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep (zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet), heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand/loods aan de Stad van Gerwen);
2.
hij op een of meer tijdstippen gelegen in of omstreeks de periode van 28 mei 2013 tot en met 23 juli 2013 te Nuenen, gemeente Nuenen Ca, (telkens) met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening een hoeveelheid elektriciteit, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde partij] ., in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, heeft weggenomen.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in haar vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.
De bewijsmiddelen [1] en de beoordeling daarvan.
Inleiding.
Op 23 juli 2013 omstreeks 16.30 uur werd door de politie een onderzoek ingesteld naar aanleiding van een stroomstoring aan de Stad van Gerwen te Nuenen. Door het energiebedrijf [benadeelde partij] werd geprobeerd de stroomstoring te verhelpen. Daarbij werd vastgesteld dat er een onverklaarbaar hoog stroomgebruik afkomstig was van een loods gelegen op het perceel [adres 1] . Uit ervaringsgegevens van [benadeelde partij] was bekend dat een dergelijke stroomstoring vaak het gevolg is van de aanwezigheid van een hennepkwekerij. In de meterkast bij de loods werd door personeel van [benadeelde partij] vastgesteld dat de elektriciteitsmeter was gemanipuleerd en dat er elektriciteit werd weggenomen vóór de meter waardoor het elektriciteitsverbruik niet door de elektriciteitsmeter werd geregistreerd. Bij verder onderzoek in deze loods werd daadwerkelijk een professioneel ingerichte hennepkwekerij van 752 planten aangetroffen. Voormelde loods, gelegen op het perceel [adres 1] , werd door verdachte en zijn vader gehuurd.
Bij zijn verhoor door de politie heeft verdachte erkend dat hij de hennepkwekerij heeft opgezet en dat hij de elektriciteitsmeter heeft gemanipuleerd. Op deze verklaring is verdachte ter terechtzitting van 9 februari 2016 terug gekomen.
Het standpunt van de verdediging.
Verdachte heeft ter terechtzitting van 9 februari 2016 gesteld dat de verklaring die hij bij zijn verhoor door de politie heeft afgelegd onder druk van de omstandigheden in strijd met de waarheid is afgelegd. De raadsvrouwe van verdachte heeft primair aangevoerd dat de verklaring die verdachte bij de politie heeft afgelegd, dient te worden uitgesloten van het bewijs, omdat het consultatierecht van verdachte niet is geëffectueerd. Dit levert een vormverzuim op als bedoeld in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering. Subsidiair heeft de verdediging aangevoerd dat de verklaring niet aan het bewijs van het ten laste gelegde kan bijdragen, omdat de inhoud van die verklaring, gelet op de omstandigheden waaronder verdachte die verklaring heeft afgelegd, niet geloofwaardig is. Het enige bewijs dat overblijft, is de verklaring van verdachte ter terechtzitting en de inhoud daarvan is onvoldoende om tot een bewezenverklaring te komen.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de verklaring die verdachte ter terechtzitting van 9 februari 2016 over zijn betrokkenheid bij de ten laste gelegde feiten heeft afgelegd, ongeloofwaardig is. De officier van justitie is van mening dat de verklaring die verdachte bij zijn verhoor door de politie op 24 juli 2013 heeft afgelegd, wel aan het bewijs van de ten laste gelegde feiten kan bijdragen. De officier van justitie acht beide ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen.
Het oordeel van de rechtbank.

Het recht op consultatie van verdachte voorafgaande aan het verhoor door de politie.
Aan artikel 6 van het EVRM ontleent een door de politie aangehouden verdachte een aanspraak op rechtsbijstand, die inhoudt dat verdachte de gelegenheid wordt geboden om voorafgaand aan het verhoor door de politie aangaande de betrokkenheid van verdachte bij een strafbaar feit, een advocaat te raadplegen en voorts dat de aangehouden verdachte vóór de aanvang van het eerste verhoor dient te worden gewezen op zijn recht op raadpleging van een advocaat. De Hoge Raad heeft haar visie hierover in de zogenaamde "Salduz jurisprudentie" neergelegd.
Uit diverse door verbalisanten op ambtseed opgemaakte processen-verbaal blijkt het navolgende. Verdachte heeft vóór zijn verhoor door de politie kenbaar gemaakt dat hij zijn gekozen raadsman mr. De Jong wilde consulteren [pag. 10]. Nadat deze niet bereikbaar bleek te zijn, is in overleg met verdachte, piketadvocaat Sanders in kennis gesteld [pag. 11]. In het dossier bevindt zich een “verklaring optreden strafpiket” van mr. Sanders waarin deze als piketverrichting in het kader van het politieverhoor op 23 juli 2013 consultatiebijstand aan verdachte vóór verhoor heeft gedeclareerd [pag. 15]. Dit optreden wordt bevestigd door de verklaring van verdachte ter terechtzitting dat hij voorafgaande aan het verhoor door de politie een kort gesprek met mr. Sanders heeft gevoerd en door de bevinding van [verbalisant 1] [pag. 43].
Uit de hiervoor genoemde feiten en omstandigheden blijkt naar het oordeel van de rechtbank dat verdachte de gelegenheid is geboden vóór zijn verhoor op 24 juli 2015 een raadsman te consulteren en dat verdachte van die gelegenheid ook gebruik heeft gemaakt. Aan het recht op consultatie is naar behoren invulling gegeven door het inschakelen van de piketadvocaat, nadat bleek dat de gekozen raadsman van verdachte niet bereikbaar was. De rechtbank merkt daarbij nog op dat uit de Wet noch uit jurisprudentie volgt dat de politie eerst dan tot verhoor van een verdachte kan overgaan, nadat verdachte zijn gekozen raadsman heeft geconsulteerd.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen verwerpt de rechtbank het door de raadsvrouwe van verdachte gevoerde verweer dat het recht van verdachte op consultatie van een raadsman voorafgaande aan het verhoor van verdachte door de politie, is geschonden.

De verklaringen van verdachte.
Op 24 juli 2013 is verdachte door de politie gehoord. Tijdens dat verhoor heeft verdachte de ten laste gelegde feiten integraal erkend. Verdachte heeft tijdens dit verhoor een gedetailleerde verklaring afgelegd over de inrichting van de hennepkwekerij, de aanwezigheid en het gebruik van de waterput, het aantal aanwezige hennepplanten, het aantal oogsten en de problemen waar hij tijdens het telen van hennep mee is geconfronteerd. Van dergelijke details zou verdachte niet op de hoogte zijn geweest als hij niet bij het opzetten en het exploiteren van de hennepkwekerij aanwezig en betrokken zou zijn geweest. Bovendien wordt de verklaring die verdachte op 24 juli 2013 bij de politie heeft afgelegd, bevestigd door de verklaringen van zijn vader, [betrokkene 1] en de verhuurster van de loods, [betrokkene 2] , en door de situatie in de hennepkwekerij, zoals die door verbalisanten is aangetroffen.
Tegenover die verklaring staat de verklaring ter terechtzitting van 9 februari 2016. Verdachte heeft toen – onder meer en zakelijk weergegeven – verklaard dat hij de loods aan twee onbekende Turkse mannen heeft verhuurd die hij tevoren twee keer in het uitgaansleven had gezien, van wie hij alleen de voornamen kende, met wie hij op geen enkele wijze in contact kon komen en met welke mannen hij na het afsluiten van de huurovereenkomst ook geen contact meer heeft gehad. De verklaring die verdachte ter terechtzitting heeft afgelegd, wordt door niets ondersteund. Dat maakt dat ze verklaring niet kan worden geverifieerd en dat de door verdachte genoemde feiten en omstandigheden oncontroleerbaar zijn.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat de verklaring die verdachte ter terechtzitting van 9 februari 2016 heeft afgelegd, ongeloofwaardig is. De verklaring die verdachte op 24 juli 2013 aan de politie heeft afgelegd, acht de rechtbank daarentegen wel geloofwaardig, omdat die verklaring details bevat waarvan alleen de dader op de hoogte kan zijn en omdat die verklaring wordt ondersteund door andere feiten en omstandigheden zoals hiervoor al is overwogen. De rechtbank zal de verklaring die verdachte op 24 juli 2013 aan de politie heeft afgelegd, dan ook aan het bewijs van de ten laste gelegde feiten laten bijdragen.

De bewijsmiddelen.
Op 23 juli 2013 omstreeks 16.31 uur stellen verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3] een onderzoek bij een loods in, gelegen achter de woning [adres 1] , gemeente Nuenen c.a. Ter plaatse spreken zij met een medewerker van [benadeelde partij] . Deze medewerker verklaart vervolgens dat hij onderzoek naar problemen met het stroomnetwerk heeft gedaan en dat daaruit is gebleken dat in de loods een extreem hoog stroomgebruik is geweest. Verbalisanten spreken vervolgens met [betrokkene 2] . Zij woont op voormeld adres. Zij verklaart dat de loods uit twee ruimten bestaan die apart worden verhuurd. Hierna gaan verbalisanten met [betrokkene 2] en de medewerker van Essent in de loods. In de loods stelt de medewerker van [benadeelde partij] een onderzoek aan de meterkast in. Hij ziet dat er in de meterkast een illegale aftakking van de elektriciteit is gemonteerd en dat de meter niet in werking is. Verbalisanten krijgen hierdoor het vermoeden dat er in de loods een hennepkwekerij is. Daarna proberen verbalisanten het tweede deel van de loods te betreden. Toegang tot dat deel is niet mogelijk omdat dit deel met een alarm is beveiligd en het slot recent is vervangen. [2]
Vervolgens komt [betrokkene 1] , de vader van verdachte, ter plaatse. Hij opent het afgesloten deel van de loods. In de loods zien verbalisanten dat een aparte ruimte is afgetimmerd. Zij zien dat er in de aparte ruimte een aparte toegangsdeur is gemaakt. [betrokkene 1] verklaart dat er nog een andere deur is die toegang tot de afgesloten ruimte geeft en dat deze deur zich in een metalen kast bevindt die tegen de afgetimmerde ruimte staat. Deze deur is afgesloten. Dan arriveert verdachte. Hij opent met een sleutel de deur in de kast. Verbalisanten zien dat de deur toegang geeft tot een centrale ruimte en dat aan de linkerzijde en de rechterzijde van de centrale ruimte een in werking zijnde hennepkwekerij aanwezig is. Verbalisanten zien dat in beide ruimten oogstrijpe planten staan. [3] Verbalisanten herkennen de planten aan de specifieke geur en de uiterlijke kenmerken als hennepplanten. [4]
Op 23 juli 2013 omstreeks 20.00 uur zijn, in een in werking zijnde hennepkwekerij in het pand [adres 1] , 752 hennepplanten en de installatie van de hennepkwekerij in beslag genomen. [5] In ruimte A zijn 410 planten en in ruimte B 342 planten in beslag genomen [6] .
Op 23 juli 2013 is namens [benadeelde partij] aangifte van diefstal van stroom gedaan. [7] Op 23 juli 2013 constateert een fraude-inspecteur van [benadeelde partij] dat er verboden handelingen zijn verricht aan de elektriciteitsinstallatie op het adres [adres 1] . Hij stelt vast dat het deksel van de aansluitkast ongeoorloofd open is geweest, dat er een illegale aansluiting op de bovenzijde van de zekeringhouders is gemaakt [8] en dat de hoofdbeveiliging van de elektrische installatie is verzwaard. Hierdoor is schade en hinder voor [benadeelde partij] veroorzaakt, omdat de juiste tarievenregeling niet kan worden toegepast. Door de manipulatie is afgenomen elektriciteit niet correct via de meter geregistreerd. [9] Het totaalbedrag van de weggenomen energie, materiaal, arbeidskosten en administratiekosten bedraagt € 24.247,97 vrij van BTW. [10]
Op 24 juli 2013 is verdachte door de politie gehoord. Hij heeft toen onder meer zakelijk weergegeven het navolgende verklaard. [11]
Op het adres [adres 1] heeft mijn vader een loods in gebruik voor zijn bedrijf. Een deel van deze loods was vrij. Ik heb dat deel van de loods zes of zeven maanden geleden in gebruik genomen nadat ik dit deel had geïsoleerd. In het geïsoleerde gedeelte van de loods heb ik volledig zelfstandig een hennepkwekerij ingericht. Ik ben in fasen met het opbouwen van de hennepkwekerij gestart. Medio mei/juni 2012 heb ik ten behoeve van de hennepkwekerij een waterput laten slaan. Ik denk dat ik in september 2012 ben gestart met het plafond extra te isoleren en de noodzakelijke spullen op te hangen. Als laatste heb ik de meterkast aangepast. Ik heb zelf de illegale aansluiting voor de meterkast gemaakt. De meterkastverzegeling heb ik verbroken om een extra aansluiting aan te brengen. De huidige planten staan nu acht weken. Het betreft de derde kweek. Ik heb de oogstrijpe planten zelf weggebracht naar een afgesproken locatie. Ik heb de planten compleet weggebracht. Bij de aflevering van de planten heb ik meteen betaald gekregen. Ik heb feitelijk op eigen initiatief de kweken opgezet.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
1.
in de periode van 28 mei 2013 tot en met 23 juli 2013 te Nuenen, gemeente Nuenen Ca, in de uitoefening van een beroep of bedrijf, opzettelijk een grote hoeveelheid van 752 hennepplanten, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, heeft geteeld in een pand/loods aan de Stad van Gerwen;
2.
in de periode van 28 mei 2013 tot en met 23 juli 2013 te Nuenen, gemeente Nuenen Ca, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening een hoeveelheid elektriciteit toebehorende aan [benadeelde partij] ., heeft weggenomen.
De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit waarop zij in het bijzonder betrekking hebben. Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten. Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf en/of maatregel.

De eis van de officier van justitie.
Ten aanzien van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten.
 een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van veertien dagen met aftrek van voorarrest.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsvrouwe van verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat, mocht de rechtbank tot een veroordeling van verdachte komen, volgens de richtlijnen opgesteld door het LOVS oplegging van een taakstraf van 180 uur en een voorwaardelijke gevangenisstraf straf passend zou zijn.
Het oordeel van de rechtbank.

Algemeen
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
Bij haar beslissing heeft de rechtbank over de strafsoort en de hoogte van de straf aansluiting gezocht bij de binnen de rechtspraak ontwikkelde oriëntatiepunten. Deze oriëntatiepunten dienen als vertrekpunt bij het bepalen van de straf. De rechtbank is niet gebleken van feiten of omstandigheden waaruit zou moeten volgen dat bij de strafoplegging aan verdachte van die oriëntatiepunten zou moeten worden afgeweken.

Strafverzwarende omstandigheden
Verdachte heeft in de periode van 28 mei 2013 tot en met 23 juli 2013 een hennepkwekerij geëxploiteerd. Van de (mogelijk) nadelige gevolgen daarvan voor de maatschappij, van de gevaarzetting die is ontstaan door de wijze waarop in de stroomvoorziening van de hennepkwekerij is voorzien en van het criminele karakter van zijn handelen, heeft verdachte zich niets aangetrokken.
Het handelen van verdachte staat in relatie met de handel in softdrugs, welke handel (vaak) allerlei maatschappelijk onwenselijke effecten, zoals het ontduiken van belastingen en de diefstal van stroom, bevordert. Het telen van hennep gaat steeds meer gepaard met andere, ook zware vormen van criminaliteit. Daarnaast kan hennep gevaar opleveren voor de gezondheid van de gebruikers er van.
Bovendien heeft verdachte de voor de hennepkwekerij benodigde stroom, illegaal verkregen. Door de aanpassingen aan de elektriciteitsmeter heeft verdachte schade en overlast voor de energieleverancier veroorzaakt. Uit dit handelen van verdachte spreekt minachting voor andermans eigendom.
Verdachte heeft slechts oog gehad voor het financieel gewin dat hij met de exploitatie van de hennepkwekerij kon realiseren. Daarvoor hebben alle andere belangen moeten wijken. Dit rekent de rechtbank verdachte zwaar aan.

Strafmatigende omstandigheden.
Sinds het tijdstip waarop de door verdachte gepleegde strafbare feiten aan het licht zijn gekomen, is geruime tijd verstreken. Daarna heeft verdachte, voor zover nu bekend, geen nieuwe strafbare feiten gepleegd. De bewezen verklaarde feiten lijken een eenmalige misstap te zijn.
Evenals de officier van justitie en de raadsvrouwe van verdachte is de rechtbank van oordeel dat het recht van verdachte op een eerlijke en openbare behandeling van zijn zaak binnen een redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het EVRM, is geschonden. Op 23 juli 2013 is verdachte inverzekeringstelling gesteld. Tot de betekening van de onderhavige dagvaarding op 14 januari 2016 is er verder niets meer in deze zaak gebeurd. Uitgaande van een redelijke termijn van twee jaar, berekend vanaf 23 juli 2013 tot en met de datum van uitspraak van dit vonnis, komt de rechtbank tot een overschrijding van de redelijke termijn met een periode van een half jaar. Voor deze termijnoverschrijding zal de rechtbank verdachte compenseren. Bij haar arresten van 17 juni 2008, gepubliceerd onder ECL:NL:2008:BD2578 en van 19 april 2011, gepubliceerd onder ECLI:NL:2011:BP5361, heeft de Hoge Raad vuistregels gegeven voor de mate waarin met voornoemde termijnoverschrijding rekening moet worden gehouden. Deze vuistregels zal de rechtbank tot uitgangspunt nemen.

De strafmodaliteit
De rechtbank acht oplegging van een taakstraf passend en geboden. Voor het geval de verdachte de taakstraf niet naar behoren vervult, zal de rechtbank bevelen dat aan hem vervangende hechtenis zal worden opgelegd voor de hierna te vermelden duur. Daarnaast dient een voorwaardelijke gevangenisstraf aan verdachte te worden opgelegd. Met die straf wil de rechtbank enerzijds de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten tot uitdrukking brengen en anderzijds invloed uitoefenen op het gedrag van de verdachte teneinde het door verdachte opnieuw plegen van een strafbaar feit tegen te gaan.
Indien deze strafzaak wel binnen de redelijke termijn zou zijn berecht was oplegging van een taakstraf van 200 uur, naast een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden met een proeftijd van twee jaar, redelijk en billijk geweest. Gelet op het hiervoor genoemde tijdsverloop zal de rechtbank de op te leggen taakstraf matigen tot 180 uur.

Conclusie
Alle feiten en omstandigheden tegen elkaar afwegend, is de rechtbank van oordeel dat
oplegging van een taakstraf van 180 uur en een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden een passende straf is.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
10, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 27, 57 en 310 van het Wetboek van Strafrecht.
3 en 11 van de Opiumwet.

DE UITSPRAAK

Verklaart de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:
Ten aanzien van het onder 1 bewezen verklaarde feit.

In de uitoefening van een beroep of bedrijf opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod.
Ten aanzien van het onder 2 bewezen verklaarde feit.

Diefstal.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straffen.
Ten aanzien van de onder 1 en onder 2 bewezen verklaarde feiten.

Een taakstrafvoor de duur
van 180 [honderdtachtig] uren.
Beveelt dat de tijd die veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze gevangenisstraf in verzekering heeft doorgebracht, bij de uitvoering van deze taakstraf geheel in mindering zal worden gebracht. De rechtbank waardeert de in verzekering doorgebrachte dag op 2 uur te verrichten arbeid.
Beveelt dat, voor het geval veroordeelde deze taakstraf niet naar behoren wordt verricht, vervangende hechtenis van 90 dagen zal worden toegepast.

Een gevangenisstrafvoor de duur
van drie maanden.
Bepaalt dat deze gevangenisstraf
niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd van twee jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. V.G.T. van Emstede, voorzitter,
mr. J.H.P.G. Wielders en mr. R.J. Bokhorst, leden,
in tegenwoordigheid van H.A. van Neerven, griffier,
en is uitgesproken op 23 februari 2016.

Voetnoten

1.Tenzij anders vermeld wordt verwezen naar de paginanummers uit het proces-verbaal van de regiopolitie Brabant Zuid-Oost, afdeling Best Oirschot Son, met registratienummer PL2211-2013101939, afgesloten op 7 oktober 2013, aantal doorgenummerde bladzijden: 138.
2.Het relaas van verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3] , pag. 25.
3.Het relaas van verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3] , pag. 26
4.Het relaas van verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3] , pag. 31.
5.Het relaas van verbalisanten [verbalisant 4] en [verbalisant 4] , pag. 35 en 37.
6.De ruimlijst hennep, pag. 36.
7.De aangifte van [benadeelde partij] , pag. 61.
8.De aangifte van [benadeelde partij] , pag. 64.
9.De aangifte van [benadeelde partij] , pag.65.
10.De aangifte van [benadeelde partij] , pag. 63.
11.De verklaring van verdachte, pag. 44.