ECLI:NL:RBOBR:2016:6964

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
19 december 2016
Publicatiedatum
19 december 2016
Zaaknummer
01/870014-16
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor aanrandingen en mishandeling van een bewaarder

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 19 december 2016 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van twee aanrandingen en de mishandeling van een bewaarder. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 240 dagen, waarvan 48 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank heeft bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder een meldplicht en een opnameverplichting in een zorginstelling. De aanrandingen vonden plaats op 9 en 10 juni 2016, waarbij de verdachte vrouwen heeft gedwongen tot het dulden van ontuchtige handelingen. De mishandeling van de bewaarder vond plaats op 13 juli 2016. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar was ten tijde van de feiten, maar heeft desondanks de ernst van de gepleegde feiten zwaar laten wegen in de strafoplegging. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de impact van de daden op de slachtoffers en de maatschappelijke onrust die dergelijke feiten veroorzaken. De vordering van de benadeelde partij is toegewezen, waarbij de verdachte is veroordeeld tot betaling van €210,- aan immateriële schadevergoeding aan het slachtoffer van de aanranding.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats ’s-Hertogenbosch,
Team strafrecht
Parketnummers: 01/870014-16 en 01/820353-16 (ter terechtzitting gevoegd)
Datum uitspraak: 19 december 2016
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [1992] ,
wonende te [woonplaats] , [adres 1] ,
thans gedetineerd te: Vught PPC.
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 15 september 2016 en 5 december 2016. Op deze laatste zitting heeft de rechtbank de tegen verdachte, onder de hiervoor genoemde parketnummers, aanhangig gemaakte zaken gevoegd.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak met parketnummer 01/870014-16 is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 19 augustus 2016. De zaak met parketnummer 01/820353-16 is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 15 november 2016.
Aan verdachte is in de tenlastelegging met
parketnummer 01/870014-16tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 10 juni 2016 te Boxmeer, om door geweld of een andere feitelijkhe(i)d(en) en/of bedreiging met geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en), [slachtoffer 1] heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handelingen, te weten het (in een pashokje) dichtbij die [slachtoffer 1] gaan staan en/of het plaatsen van zijn, verdachtes hand op de schouder, boven de linkerborst, van die [slachtoffer 1] en/of het (vervolgens) heen en weer bewegen van zijn, verdachtes, hand, en bestaande dat geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) en/of die bedreiging met geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) uit het onverhoeds binnengaan van een pashokje, waarin die [slachtoffer 1] zich bevond en kleding aan het passen was, en/of het dichtdoen van het gordijntje van dat pashokje en/of het dicht bij die [slachtoffer 1] gaan staan en/of het plaatsen van zijn, verdachtes hand op de schouder, boven de linkerborst, van die [slachtoffer 1] en/of

het (vervolgens) heen en weer bewegen van zijn, verdachtes, hand.

Subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 10 juni 2016 te Boxmeer, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, [slachtoffer 1] te dwingen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handelingen, onverhoeds een pashokje, waarin die [slachtoffer 1] zich bevond, is binnengegaan en/of het gordijntje van dat pashokje heeft dichtgedaan en/of dicht bij die [slachtoffer 1] is gaan staan en/of zijn, verdachtes hand op de schouder, boven de linkerborst, van die [slachtoffer 1] heeft geplaatst en/of (vervolgens) zijn, verdachtes, hand heen en weer heeft bewogen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
2.
hij op of omstreeks 09 juni 2016 te Nijmegen, door geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of bedreiging met geweld en/of (een) andere feitelijkhe(i)d(en), [slachtoffer 2] heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handelingen, te weten het vastpakken en/of betasten van de borst(en) van die [slachtoffer 2] en/of het positioneren en/of wrijven van zijn, verdachtes, lichaam tegen het lichaam van die [slachtoffer 2] en/of het vervolgens maken van een of meer heen en weer gaande bewegingen, en bestaande dat geweld en/of die andere feitelijkhe(i)d(en) en/of die en/of die bedreiging met geweld en/of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) uit het onverhoeds van achteren benaderen van die [slachtoffer 2] en/of het vastpakken bij haar middel van die [slachtoffer 2] en/of het slaan van zijn, verdachtes armen om het middel van die [slachtoffer 2] (waardoor haar de vlucht werd belet en/of belemmerd) en/of het vastpakken en/of betasten van de borst(en) van die [slachtoffer 2] en/of het positioneren en/of wrijven van zijn, verdachtes, lichaam tegen het lichaam van die [slachtoffer 2] en/of het (vervolgens) maken van een of meer heen en weer gaande bewegingen.
Aan verdachte is in de tenlastelegging met
parketnummer 01/820353-16tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 13 juli 2016 te Grave, een ambtenaar, [slachtoffer 3] (bewaarder bij de penitentiaire inrichting Grave), gedurende en/of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening opzettelijk heeft mishandeld door (met kracht) tegen het gezicht/hoofd van die [slachtoffer 3] te slaan/stompen en/of die [slachtoffer 3] (met kracht) te duwen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaardingen geldig zijn. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

De bewijsmiddelen en de beoordeling daarvan.

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan feit 1 subsidiair [poging tot aanranding] en feit 2 [voltooide aanranding] zoals ten laste gelegd onder parketnummer 01/870014-16. Ook het feit zoals ten laste gelegd onder parketnummer 01/820353-16 [mishandeling van een bewaarder van de penitentiaire inrichting] kan volgens de officier van justitie wettig en overtuigend bewezen worden.
Het standpunt van de verdediging.
Verdachte erkent dat hij de aanrandingen zoals ten laste gelegd onder parketnummer 01/870014-16 heeft gepleegd. De verdediging refereert zich ten aanzien van deze feiten aan het oordeel van de rechtbank. Daaraan heeft de raadsman toegevoegd dat het eerste feit slechts een poging betreft zoals ten laste gelegde onder 1 subsidiair. Verdachte ontkent dat hij een bewaarder van de penitentiaire inrichting heeft mishandeld, zoals ten laste gelegd onder parketnummer 01/820353-16. De verdediging heeft zich ook ten aanzien van dit laatste feit gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Het oordeel van de rechtbank.
Op grond van de inhoud van de hierna genoemde bewijsmiddelen, acht de rechtbank feit 1 primair [voltooide aanranding] en feit 2 [voltooide aanranding] zoals ten laste gelegd onder parketnummer 01/870014-16 alsmede het feit zoals ten laste gelegd onder parketnummer 01/820353-16 [mishandeling van een bewaarder van de penitentiaire inrichting] wettig en overtuigend bewezen. De door de verdediging gevoerde verweren merkt de rechtbank aan als bewijsverweren. Deze verweren worden weerlegd door de inhoud van de bewijsmiddelen.
De bewijsmiddelen.
Ten aanzien van parketnummer 01/870014-16 [1]
Ten aanzien van feit 1 primair:

Verklaring aangeefster, [slachtoffer 1] ,proces-verbaal van aangifte d.d. 10 juni 2016 [pagina 33 t/m 34]
V: Waar wil je aangifte van doen?
A: Dat die man mij aangeraakt heeft bij mijn linkerschouder boven mijn linkerborst. Dat deed de man met zijn platte hand.
V: Wat is er gebeurd?
A: Ik werk bij de [winkel] in de [adres 2] in Boxmeer en op 10 juni 2016 was ik kleren aan het passen in de kleedkamer. Het gordijn had ik dichtgedaan. Opeens werd het gordijn van het pashokje opengetrokken en stond er ineens een man in de kleedkamer. Hij deed het gordijn ook weer achter zich dicht. Hij praatte buitenlands tegen mij. (…)
V: Waar waren zijn handen toen hij in het pashokje was bij jou?
A: Eentje op mijn linkerschouder boven mijn linkerborst en de andere hand had hij volgens mij langs zich.
(…)
V: Wat heeft de man nog meer gedaan?
A: Hij opende het gordijn, deed het weer dicht en kwam dicht bij me staan en raakte me dus aan. (…)
(…)
V: Wat voelde jij?
A: Een hand.
V: Wat deed hij met die hand?
A: Niet veel. Gewoon een beetje heen en weer gaan met die hand. Dat deed hij alleen toen hij me raakte. (…)
V: Hoe voelde je je toen?
A: Bang. Ik schrok. Ik was bang van die man.
V: Waarom.
A: Omdat ik alleen was in de paskamer en omdat hij ineens de paskamer binnen kwam.

Verklaring [getuige 1] ,proces-verbaal verhoor getuige d.d. 10 juni 2016 [pagina 37 t/m 38]
Op vrijdag 10 juni 2016 was ik werkzaam in de [winkel] gelegen aan de [adres 2] te Boxmeer. Ik zag een man de winkel binnen lopen. Ik zag dat hij direct naar het middelste pashokje liep, en vervolgens het gordijn niet sloot. Een pashokje daarnaast, aan de rechterzijde was mijn collega [slachtoffer 1]
(rechtbank: aangeefster), kleding aan het passen. Ik zag dat de man op zijn tenen ging staan. Het leek erop alsof hij over het pashokje wilde kijken. Ik zag dat hij vervolgens probeerde te bukken, met als bedoeling onder het schot van het pashokje door te kijken. Toen ik dit zag ben ik er meteen naar toe gelopen. (…) Ik zag een schrikreactie in zijn gezicht. Ik zag dat zijn gulp open stond, en dat de rits helemaal open stond. Ik zag dat er een grote bobbel ter hoogte van zijn geslachtsdeel zat. (…)
Ik liep naar de kassa met mijn rug naar de man toe. (…) Ik hoorde dat het kleedgordijn met kracht open werd getrokken. Ik zag dat de man bij mijn collega [slachtoffer 1] in het pashokje stond. Ik zag dat hij met zijn hand het gordijn dicht wilde maken terwijl hij er nog in stond. Ik liep er heen en zag dat hij het gordijn los liet. Toen ik voor het pashokje stond had de man zijn gezicht vlak voor het gezicht van [slachtoffer 1] , welke ook in het pashokje stond. (…) Ik zag dat zijn hand net boven de linkerborst van [slachtoffer 1] rustte. Ik zag dat de man zijn hand naar beneden bewoog, in de richting van haar linkerborst. (…) Ik zag dat zijn gulp nog steeds open stond. Ik zag dat hij een erectie had, door de grote bobbel die ter hoogte van zijn geslachtsdeel zat. Ik zag dat de bobbel nu groter was dan de eerste keer toen ik het zag. Ik zag dat zijn broekrits en zijn broekknoop op spanning stonden.

Verklaring verdachte, afgelegd ter terechtzitting d.d. 5 december 2016
Het klopt dat ik op 10 juni 2016 te Boxmeer een meisje heb betast in het kleedhokje van de kledingwinkel [winkel] . Het klopt dat ik dichtbij het meisje ben gaan staan in het pashokje waar zij zich stond om te kleden. Ik heb mijn hand op de schouder boven de linkerborst van het meisje geplaatst. Ik heb met diezelfde hand heen en weer bewogen boven haar linkerborst.
Ten aanzien van feit 2:
 Verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting d.d. 5 december 2016
 Verklaring aangeefster [slachtoffer 2] , proces-verbaal van aangifte d.d. 9 juni 2016 [pagina 15 t/m 18]
 Verklaring [getuige 2] , proces-verbaal verhoor getuige d.d. 9 juni 2016 [pagina 19 t/m 20]
Gelet op het bepaalde in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering zijn de hiervoor genoemde bewijsmiddelen niet uitgewerkt.
Ten aanzien van parketnummer 01/820353-16 [2]

Verklaring aangever [slachtoffer 3], proces-verbaal van aangifte d.d. 13 juli 2016 [pagina 04 t/m 05]
Ik was in functie als PI-bewaarder van de P.I. gelegen aan de Muntlaan 1 te Grave. Ik was voor de gevangenen zichtbaar als zijnde bewaarder. Op woensdag 13 juli 2016 liep ik samen met mijn collega naar [verdachte] . Ik keek door het raampje van zijn cel en zag dat [verdachte] midden in zijn cel stond. Nadat de deur open ging en ik hem mededeelde dat hij moest stoppen met schoppen en slaan tegen de deur, zag ik dat [verdachte] met zijn rechterarm omhoog ging. Vervolgens zwaaide hij in de richting van mij. Tijdens deze klap heeft hij mij op mijn linkerwang en linker oor geraakt. Ik voelde direct pijn aan mijn wang en oor.

Verklaring [getuige 3] ,proces-verbaal verhoor getuige d.d. 13 juli 2016 [pagina 07 t/m 08]
Op woensdag 13 juli 2016 liep ik samen met mijn collega naar [verdachte] in zijn cel. Mijn collega opende de deur van zijn cel en ik zag dat [verdachte] met een dreigende houding voor mijn collega stond. Ik zag ineens dat [verdachte] met zijn rechter arm een slaande beweging maakt, van boven naar onder, met open hand en met kracht, richting het gezicht van mijn collega. Ik zag dat mijn collega de slaande beweging probeerde te weren. Ik zag dat [verdachte] mijn collega aan de linker kant van zijn gezicht raakte.

De bewezenverklaring.

Ten aanzien van parketnummer 01/870014-16
Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte:
1.
op 10 juni 2016 te Boxmeer door feitelijkheden [slachtoffer 1] heeft gedwongen tot het dulden van ontuchtige handelingen, te weten het in een pashokje dichtbij die [slachtoffer 1] gaan staan en het plaatsen van zijn hand op de schouder, boven de linkerborst, van die [slachtoffer 1] en het vervolgens heen en weer bewegen van zijn hand, en bestaande die feitelijkheden uit het onverhoeds binnengaan van een pashokje, waarin die [slachtoffer 1] zich bevond en kleding aan het passen was, en het dichtdoen van het gordijntje van dat pashokje en het dicht bij die [slachtoffer 1] gaan staan en het plaatsen van zijn hand op de schouder, boven de linkerborst, van die [slachtoffer 1] .
2.
op 09 juni 2016 te Nijmegen door feitelijkheden [slachtoffer 2] heeft gedwongen tot het dulden van ontuchtige handelingen, te weten het betasten van de borst van die [slachtoffer 2] en het wrijven van zijn lichaam tegen het lichaam van die [slachtoffer 2] en het vervolgens maken van heen en weer gaande bewegingen,

en bestaande die feitelijkheden uit het onverhoeds van achteren benaderen van die [slachtoffer 2] en het vastpakken bij haar middel van die [slachtoffer 2] (waardoor haar de vlucht werd belet).

Ten aanzien van parketnummer 01/820353-16
Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte:
op 13 juli 2016 te Grave, een ambtenaar, [slachtoffer 3] (bewaarder bij de penitentiaire inrichting Grave), gedurende en ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening opzettelijk heeft mishandeld door met kracht tegen het hoofd van die [slachtoffer 3] te slaan.
De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit waarop zij in het bijzonder betrekking hebben. Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf en maatregel.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van 240 dagen, met aftrek van de tijd die verdachte reeds heeft doorgebracht in voorarrest, waarvan 48 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Hieraan dienen de voorwaarden verbonden te worden zoals geformuleerd in het reclasseringsadvies d.d. 29 november 2016. Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De verdachte heeft aangegeven dat hij wil meewerken aan de behandeling zoals gevorderd door de officier van justitie en de raadsman heeft aangevoerd dat hij zich om die reden niet verzet tegen oplegging van de straf zoals gevorderd door de officier van justitie.
Het oordeel van de rechtbank.
Algemeen
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Voorts houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
Strafverzwarende omstandigheden
Verdachte heeft zich in een tijdsbestek van twee dagen tweemaal schuldig gemaakt aan feitelijke aanranding van de eerbaarheid. Op 9 juni 2016 heeft verdachte een willekeurige vrouw aangerand in de fietsenstalling op het station in Nijmegen. Verdachte heeft verklaard dat hij de aanranding bewust heeft gepleegd, omdat hij wist dat dit gedrag in Nederland strafbaar is en hoopte dat hij door deze aanranding hulp zou krijgen bij zijn problemen. Verdachte was teleurgesteld dat hij door de politie werd heengezonden en heeft een dag later, op 10 juni 2016, opnieuw een willekeurige vrouw aangerand. Dit gebeurde in een pashokje van een kledingwinkel waar de vrouw kleding aan het passen was. Door zo te handelen heeft verdachte een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit en het veiligheidsgevoel van beide vrouwen. Verdachte heeft zich hierbij kennelijk laten leiden door zijn eigen al dan niet impulsieve handelingsdrang en zijn eigen belangen, en heeft in het geheel geen rekening gehouden met de gevoelens van de aangeefsters. De aanrandingen waren voor beide aangeefsters intimiderend en hebben een grote indruk op hengemaakt. Slachtoffers van dit soortfeiten ondervinden daar vaak nog jarenlang last van en de herinnering eraan hindert hen in hun dagelijks bestaan. Uit de schriftelijke slachtofferverklaring van aangeefster [slachtoffer 1] blijkt dat dit ook in deze zaak het geval is. Uit deze verklaring blijkt immers dat zij erg geschrokken is en dat het handelen van verdachte een grote impact op haar heeft gehad. Voorts veroorzaakt een delict als aanranding veel maatschappelijke onrust en leidt tot toename van gevoelens van angst en onveiligheid onder burgers. De rechtbank rekent dit verdachte aan.
Naast de twee aanrandingen, heeft verdachte zich ook schuldig gemaakt aan mishandeling van een bewaarder van de penitentiaire inrichting waar hij verbleef. Verdachte heeft de bewaarder tegen zijn hoofd geslagen. Door op deze wijze te handelen heeft verdachte gevoelens van angst en onveiligheid veroorzaakt bij het slachtoffer gedurende en ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening. De verdachte heeft door zijn handelen ook inbreuk gemaakt op het gezag van en respect voor de medewerker van de penitentiaire inrichting. De rechtbank rekent dit verdachte aan.
Strafmatigende omstandigheden
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de inhoud van de omtrent de geestvermogens van verdachte uitgebrachte pro Justitia rapportages van psychiater H. Kondakçi d.d. 29 oktober 2016 en psycholoog F.C.P. Zuidhof d.d. 6 november 2016. Deze rapportages zijn opgemaakt ten aanzien van de ten laste gelegde feiten onder parketnummer 01/870014-16. De rechtbank deelt de bevindingen en conclusie van psychiater H. Kondakçi en acht het aannemelijk dat er bij verdachte ten tijde van de door hem gepleegde aanrandingen op 9 en 10 juni 2016 sprake was van een stoornis van de geestvermogens. Volgens de psychiater kan worden gesteld dat verdachte als verminderd toerekeningsvatbaar kan worden beschouwd. Ook de rechtbank gaat er, gelet op de inhoud van voornoemde rapportage, van uit dat de door verdachte gepleegde aanrandingen in verminderde mate aan hem kunnen worden toegerekend. Hoewel er in relatie tot de gepleegde mishandeling in de penitentiaire inrichting over de geestvermogens van verdachte niet is gerapporteerd, acht de rechtbank – mede gezien het korte tijdsverloop tussen de aanrandingen en de mishandeling, en gelet op de aard van de geconstateerde stoornis - aannemelijk dat ook op het moment van het plegen van dit feit sprake was van een stoornis van de geestvermogens van verdachte. De rechtbank gaat er dan ook van uit dat zowel de twee ten laste gelegde feiten onder parketnummer 01/870014-16 als het feit zoals ten laste gelegd onder parketnummer 01/820353-16 in verminderde mate aan verdachte toegerekend kunnen worden. De rechtbank houdt bij de strafoplegging voorts rekening met het advies van de psychiater dat aan verdachte de benodigde klinische behandeling wordt opgelegd als bijzondere voorwaarde bij een voorwaardelijk strafdeel, en het rapport van de reclassering d.d. 29 november 2011, waarin de reclassering adviseert om bij een voorwaardelijk strafdeel aan verdachte de navolgende bijzondere voorwaarden op te leggen: 1. meldplicht, 2. behandelverplichting - ambulante behandeling, 3. opname in een zorginstelling - klinische behandeling.
De strafsoort, strafmaat en strafmodaliteit
De rechtbank is van oordeel dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf welke vrijheidsbeneming meebrengt gelijk aan de tijd die verdachte tot deze uitspraak al in voorarrest heeft doorgebracht. Hoewel de rechtbank in vergelijking met het requisitoir van de officier van justitie ten aanzien van het onder feit 1 van parketnummer 01/870014-16 het ernstiger delict van een voltooide aanranding bewezen verklaart, zal de rechtbank dezelfde straf opleggen als door de officier van justitie gevorderd. De rechtbank is van oordeel dat de gevorderde straf in overeenstemming is met de ernst van het door de rechtbank bewezen verklaarde.
Conclusie
Alle feiten en omstandigheden afwegend zal de rechtbank een gevangenisstraf opleggen van 240 dagen met aftrek van de tijd die verdachte reeds heeft doorgebracht in voorarrest, waarvan 48 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank acht de behandeling van de problematiek van verdachte van groot belang in verband met het voorkomen van recidive en beoogt met het opleggen van het voorwaardelijk gedeelte van de gevangenisstraf het door verdachte opnieuw plegen van een strafbaar feit tegen te gaan. Aan het voorwaardelijk gedeelte van de gevangenisstraf zal de rechtbank na te noemen bijzondere voorwaarden verbinden.
Gelet op de aard van de door verdachte gepleegde feiten en het rapport van psychiater Kondakci, waarin deze tot de conclusie komt dat de kans op herhaald gewelddadig gedrag matig tot hoog is, houdt de rechtbank er ernstig rekening mee dat verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen Daarom zal de rechtbank bevelen dat de op grond van artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht gestelde voorwaarden en het op grond van artikel 14d van het Wetboek van Strafrecht uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn.

De vordering van de benadeelde partij mevrouw [slachtoffer 1] .

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de gevorderde immateriële schade van € 210,--, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 10 juni 2016 tot aan de dag der algehele voldoening, voor toewijzing in aanmerking komt. De officier van justitie heeft voor dit bedrag tevens oplegging van de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht gevorderd subsidiair 4 dagen hechtenis.
Het standpunt van de verdediging.
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij refereert de verdediging zich aan het oordeel van de rechtbank.
Beoordeling.De rechtbank acht de vordering in haar geheel toewijsbaar, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 10 juni 2016 tot de dag der algehele voldoening.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil.
Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 10 juni 2016 tot de dag der algehele voldoening.
Aangezien aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij komt te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 14d, 14e, 24c, 27, 57, 36f, 246, 300 en 304 van het Wetboek van Strafrecht.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:
Verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:
Ten aanzien van 01/870014-16 feit 1 primair:

feitelijke aanranding van de eerbaarheid
Ten aanzien van 01/870014-16 feit 2:

feitelijke aanranding van de eerbaarheid
Ten aanzien van 01/820353-16:

mishandeling, terwijl het misdrijf wordt gepleegd tegen een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straf en maatregel.
Ten aanzien van 01/870014-16 feit 1 primair, feit 2 en ten aanzien van 01/820353-16:

Gevangenisstrafvoor de duur van
240 dagenmet aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht
waarvan 48 dagen voorwaardelijkmet een proeftijd van 2 jaren.
Stelt als algemene voorwaarden dat de veroordeelde:
  • zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit en
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt en
  • medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
  • zich (uiterlijk) 48 uur na onherroepelijk zijn van het vonnis telefonisch zal melden bij Reclassering Nederland Zuid, tussen 09:00 uur en 12:00 uur, via telefoonnummer 088-8041504, en zich daarna gedurende een door die reclassering te bepalen periode (die loopt tot maximaal het einde van de proeftijd) zal blijven melden zo lang en zo frequent als de reclassering noodzakelijk acht.
  • zich gedurende de proeftijd gedraagt naar de voorschriften en aanwijzingen die worden gegeven door de reclassering.
  • zich op basis van de door het NIFP-IFZ afgegeven indicatiestelling gedurende een periode van maximaal een jaar, of zoveel korter als door het NIFP-IFZ in overleg met de reclassering noodzakelijk wordt geacht, zal laten opnemen in een intramurale instelling, waarbij de veroordeelde zich zal houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de (geneesheer-)directeur van die instelling zullen worden gegeven.
  • zich aansluitend op de klinische behandeling zal laten behandelen bij een nog nader door de behandelkliniek te bepalen forensische polikliniek, zulks ter beoordeling van de reclassering, waarbij de veroordeelde zich zal houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de instelling/behandelaar zullen worden gegeven.
De Reclassering Nederland, Regio's-Hertogenbosch, Eekbrouwersweg 6, 5233 VG te 's Hertogenbosch, wordt opdracht gegeven toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Beveelt dat de op grond van artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht gestelde voorwaarden en het op grond van artikel 14d Wetboek van Strafrecht uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn.
Heft op het tegen verdachte verleende bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van het tijdstip waarop de duur daarvan gelijk wordt aan de duur van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde vrijheidsstraf.
Ten aanzien van 01/870014-16 feit 1 primair:

Maatregel van schadevergoeding van 210,00 eurosubsidiair 4 dagen hechtenis
Legt derhalve aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer mevrouw [slachtoffer 1] van een bedrag van 210,00 euro (tweehonderd en tien euro) immateriële schadevergoeding, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 4 dagen hechtenis.
De toepassing van deze vervangende hechtenis heft de hiervoor genoemde betalingsverplichting niet op. Het totale bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 10 juni 2016 tot aan de dag der algehele voldoening.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij:
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan de benadeelde partij mevrouw [slachtoffer 1] , van een bedrag van 210,- euro (tweehonderd en tien euro) immateriële schadevergoeding.
Het totale toegewezen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 10 juni 2016 tot aan de dag der algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil.
Veroordeelt verdachte verder in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, komt daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. A.J.M. van Gink, voorzitter,
mr. M.T. van Vliet en mr. W.F. Koolen, leden,
in tegenwoordigheid van mr. F.E.M. de Haas, griffier,
en is uitgesproken op 19 december 2016.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt – tenzij anders vermeld – bedoeld een proces-verbaal, einddossier 2016129814, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren van de Politie Eenheid Oost Brabant, zedenteam ’s-Hertogenbosch, afgesloten 23 juni 2016, aantal doorgenummerde pagina’s: 45.
2.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt – tenzij anders vermeld – bedoeld set processen-verbaal, registratienummer PL2100-2016157195 opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren van de Politie Eenheid Oost Brabant, district ’s-Hertogenbosch, Basisteam Maas en Leijgraaf, afgesloten 9 augustus 2016, aantal doorgenummerde pagina’s: 11.