ECLI:NL:RBOBR:2016:695

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
23 februari 2016
Publicatiedatum
22 februari 2016
Zaaknummer
01/860355-15
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met dodelijke afloop en vrijspraak van primair ten laste gelegde schuld

Op 29 april 2015 vond er een verkeersongeval plaats in Sint-Michielsgestel waarbij een persoon in een rolstoel omver werd gereden door een achteruitrijdende auto. De verdachte, geboren in 1961 en wonende te [adresgegevens], werd beschuldigd van roekeloos rijgedrag, wat leidde tot de dood van het slachtoffer op 18 mei 2015. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet aanmerkelijk onvoorzichtig of onoplettend had gehandeld, en sprak hem vrij van de primair ten laste gelegde schuld. Wel werd hij schuldig bevonden aan het veroorzaken van gevaar op de weg, wat resulteerde in een geldboete van €750 en een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor drie maanden. De rechtbank benadrukte dat de ernst van de gevolgen van het verkeersgedrag niet automatisch leidt tot schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994. De uitspraak werd gedaan na een zitting op 9 februari 2016, waarbij de rechtbank de verklaringen van de verdachte en de bewijsmiddelen, waaronder videobeelden van het ongeval, in overweging nam.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Team strafrecht
Parketnummer: 01/860355-15
Datum uitspraak: 23 februari 2016
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1961,
wonende te [adresgegevens] .
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van
9 februari 2016. De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 12 januari 2016. Nadat de tenlastelegging op de terechtzitting van 9 februari 2016 is gewijzigd is aan verdachte ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 29 april 2015 te Sint-Michielsgestel als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig, daarmede rijdende over de weg, De Beemden, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend, te handelen als volgt:
verdachte heeft, (achteruit) rijdende over de uitrit van een parkeerplaats gelegen aan De Beemden, met een gezien de verkeerssituatie ter plaatse te hoge snelheid, een zich achter het door hem bestuurde motorrijtuig lopend(e) en/of in een rolstoel voorgeduwde perso(o)n(en) niet, althans niet tijdig opgemerkt en/of vervolgens geen voorrang verleend aan (een) achter hem lopend(e) en/of in een rolstoel voortgeduwde perso(o)n(en), waardoor een aanrijding of botsing is ontstaan tussen het door hem, verdachte, bestuurde motorrijtuig en die, achter hem, verdachte, lopend(e) en/of voortgeduwde perso(o)n(en) waardoor een ander (genaamd [slachtoffer 1] ) (op 18 mei 2015) werd gedood of waardoor aan een ander (genaamd [slachtoffer 1] ) zwaar lichamelijk letsel, te weten een dubbele bekkenbreuk (breuk in de boventak en in de ondertak van het schaambeen) werd toegebracht;
Subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 29 april 2015 te Sint-Michielsgestel als bestuurder van een voertuig (personenauto), daarmee rijdende op de weg, De Beemden, heeft gehandeld als volgt:
verdachte heeft, (achteruit) rijdende over de uitrit van een parkeerplaats gelegen aan De Beemden, met een gezien de verkeerssituatie ter plaatse te hoge snelheid, een zich achter het door hem bestuurde motorrijtuig lopend(e) en/of in een rolstoel voortgeduwde perso(o)n(en) niet, althans niet tijdig opgemerkt en/of vervolgens geen voorrang verleend aan (een) achter hem lopend(e) en/of in een rolstoel voorgeduwde perso(o)n(en), door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in haar vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.
De bewijsmiddelen [1] en de beoordeling daarvan.
Inleiding.
Op 29 april 2015 heeft een ongeval plaatsgevonden ter hoogte van het adres [adres 1] . Verdachte reed aldaar met zijn auto achteruit vanaf een parkeervak en is daarbij in botsing gekomen met een zich ten tijde van de botsing achter de auto bevindende persoon die zijn moeder (het slachtoffer), gezeten in een rolstoel, voortduwde. De rolstoel is daarbij omgevallen als gevolg waarvan het slachtoffer uit haar rolstoel is gevallen en haar bekken heeft gebroken. Na een controle in het ziekenhuis is het slachtoffer terugverwezen naar het verzorgingstehuis, alwaar haar toestand is verslechterd. Op 11 mei 2015 is het slachtoffer weer opgenomen in het ziekenhuis en daar is zij op 18 mei 2015 komen te overlijden.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie acht het primaire feit wettig en overtuigend bewezen. De gedragingen van verdachte en de bijkomende omstandigheden waaronder de overtreding is begaan leiden tot de conclusie dat aanmerkelijke schuld in de vorm van aanmerkelijke onoplettendheid kan worden bewezen. Verdachte heeft het slachtoffer immers niet gezien waar dat wel mogelijk en geboden was. Verdachte heeft het slachtoffer tevens over het hoofd gezien door een gebrek aan inspanning om de door hem gemaakte verkeersfout te voorkomen. Het overlijden van het slachtoffer is het directe gevolg van de aanrijding en kan daarmee redelijkerwijs worden toegerekend aan de aanmerkelijke onoplettendheid van verdachte.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging concludeert tot vrijspraak van het primair ten laste gelegde. Vrijspraak dient reeds te volgen, omdat niet vaststaat dat het slachtoffer voor verdachte tijdig waarneembaar moet zijn geweest. De enkele omstandigheid dat een bestuurder een andere verkeersdeelnemer over het hoofd ziet, is onvoldoende om van aanmerkelijke onoplettendheid te spreken. Het dossier bevat geen andere omstandigheden die maken dat verdachte toch aanmerkelijk onoplettend is geweest. Het overlijden van het slachtoffer kan bovendien niet in redelijkheid aan het handelen van verdachte worden toegerekend. Verdachte heeft artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW) wel overtreden door achteruit rijdend twee personen niet voor te laten gaan en aldus gevaar te veroorzaken.
De bewijsmiddelen
[verbalisant 1] heeft twee videobestanden bekeken afkomstig van twee verschillende beveiligingscamera’s die gericht zijn op de ingang van woon-zorgcentrum De Beemden, gelegen aan De Beemden nummer 1 te Sint-Michielsgestel. Op de videobestanden zijn beelden te zien van het ongeval dat plaatshad op 29 april 2015. De verbalisant heeft op de videobeelden gezien dat het slachtoffer en haar zoon op 16:19:00 uit de ingang van woonzorg-centrum De Beemden kwamen en dat tegelijkertijd een [automerk] (auto van verdachte) achteruit begint te rijden. Verder werd gezien dat de auto van verdachte achteruit reed in de richting van het slachtoffer en haar zoon. Het gezicht van verdachte was gericht op de straat, De Beemden. Verbalisant zag dat op 16.19.07 uur de zoon van het slachtoffer zijn hoofd naar links draaide in de richting van de auto van verdachte en dat de zoon werd geraakt in zijn linkerzijde door de auto van verdachte. [2]
Verdachte heeft op 21 mei 2015 bij de politie verklaard dat toen hij de versnelling van zijn auto in de achteruit had gezet hij in de binnenspiegel en zijspiegel heeft gekeken om te zien of er plaats was om achteruit te rijden. Op dat moment is hij met achteruit rijden begonnen en heeft hij over zijn rechterschouder gekeken om te kijken of er niemand achter de auto liep. Zodra verdachte het idee had dat er niemand achter zijn auto liep, heeft hij zijn stuur naar rechts gedraaid om de achterzijde van zijn auto uit te draaien in de richting van de Schijndelseweg. Op het moment dat hij naar rechts draaide, keek hij weer in de binnenspiegel van zijn auto en zag daar het hoofd van een vrouw en het bovenlichaam van een man. Tegelijkertijd hoorde hij een bons en zag hij de man vallen [3] .
Verdachte heeft ter terechtzitting van 9 februari 2016 onder meer, het navolgende verklaard.
Na het wegrijden heb ik niet meer over mijn linkerschouder gekeken. Vanuit mij gezien kwam het slachtoffer van links en ik heb nadat ik was gaan rijden, niet meer die kant uitgekeken.
Het oordeel van de rechtbank.
Vrijspraak ten aanzien van het primair ten laste gelegde
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan verdachte primair ten laste is gelegd, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij bij het wegrijden in de spiegels heeft gekeken en vervolgens over zijn rechterschouder. Ter terechtzitting heeft verdachte dit bevestigd en heeft verdachte verklaard dat hij daarna niet meer over zijn linkerschouder heeft gekeken.
De rechtbank gaat ervan uit dat verdachte bij het begin van het achteruitrijden heeft gekeken of voor hem de weg achter hem vrij was. Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting van 9 februari 2016 blijkt niet van omstandigheden die met die aanname – gebaseerd op de verklaring van verdachte daaromtrent – in tegenspraak zijn. Voorts stelt de rechtbank vast dat verdachte
tijdens het achteruitrijden heeft nagelaten ook over zijn linkerschouder te kijken teneinde zich ervan te vergewissen of zich – nadien - geen ander verkeer achter dan wel in de nabijheid van zijn auto bevond. Reeds uit de in het dossier aanwezige screenshots van opgenomen camerabeelden van het ongeval volgt naar het oordeel van de rechtbank dat de zoon en het slachtoffer vanuit de achteruit rijdende auto op enig moment dan waarneembaar zouden zijn geweest.
Verdachte was bekend met de situatie ter plaatse en wist dat aan de linkerzijde van zijn auto zich de uitgang van het verzorgingstehuis bevond en hij wist ook dat daar mensen uit konden komen. Deze situatie vereist extra oplettendheid die verdachte niet in acht heeft genomen.
Uit de door [verbalisant 1] beschreven camerabeelden volgt dat de periode tussen het begin van het achteruitrijden en de uiteindelijke botsing 7 seconden heeft geduurd. In die periode had verdachte minst genomen nogmaals over zijn rechterschouder dan wel in de spiegels moeten kijken om te zien of de weg achter hem vrij was.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte door dit na te laten onvoldoende de oplettendheid heeft betracht die redelijkerwijs van een bestuurder van een motorrijtuig in bedoelde omstandigheden mag worden verwacht. Voor een bewezenverklaring van artikel 6 van de Wegenverkeerswet (WVW) is nodig dat er sprake is van een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid of onoplettendheid. De rechtbank is van oordeel dat daarvan in dit geval onvoldoende sprake is om te concluderen dat verdachte dermate aanmerkelijk onoplettend heeft gehandeld dat er sprake is van schuld in de zin van artikel 6 WVW, zoals primair ten laste gelegd. Daarvoor is meer nodig.. Een tijdelijk moment van onoplettendheid in het verkeer of een enkele verkeersfout zonder bijkomende bijzondere omstandigheden, zijn voor het aannemen van schuld in de zin van artikel 6 WVW onvoldoende. De schuld moet blijken uit het geheel van gedragingen van verdachte, de aard en de concrete ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Uit enkel de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer, kan niet worden afgeleid dat sprake is van schuld in de zin van artikel 6 van de WVW.
De rechtbank is van oordeel dat niet wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte ‘aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onoplettend’ heeft gereden. Uit de enkele omstandigheid dat verdachte het slachtoffer en haar zoon over het hoofd heeft gezien bij het achteruit rijden door niet ook over zijn linkerschouder te kijken kan aanmerkelijke onvoorzichtigheid en/of onoplettendheid in deze situatie niet volgen. Niet is komen vast te staan dat verdachte met een te hoge snelheid heeft gereden, zoals eveneens primair ten laste is gelegd.
Bewezenverklaring ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde
De rechtbank is van oordeel dat op basis van de bewijsmiddelen zoals hiervoor weergegeven, wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan overtreding van artikel 5 WVW. Om ter zake van artikel 5 WVW tot een bewezenverklaring te kunnen komen, is vereist dat de gedraging van verdachte zodanig is geweest dat daardoor het verkeer op de weg in gevaar is gebracht of dat het verkeer is gehinderd. Het artikel stelt als minimumeis een zekere mate van concreet gevaarscheppend gedrag.
Door met zijn auto achteruit te rijden en zich daarbij onvoldoende er van te vergewissen of er zich personen achter zijn auto bevonden en vervolgens geen voorrang te verlenen aan het slachtoffer en haar zoon heeft verdachte naar het oordeel van de rechtbank een concreet gevaar veroorzaakt. Dit gevaar heeft zich ook geconcretiseerd, nu dit handelen van verdachte tot een aanrijding met het slachtoffer en/of de zoon heeft geleid.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
hij op 29 april 2015 te Sint-Michielsgestel als bestuurder van een voertuig, personenauto, daarmee rijdende op de weg, De Beemden, heeft gehandeld als volgt:
verdachte heeft, achteruit rijdende over de uitrit van een parkeerplaats gelegen aan De Beemden, een zich achter het door hem bestuurde motorrijtuig lopende persoon en een in een rolstoel voortgeduwde persoon niet tijdig opgemerkt en vervolgens geen voorrang verleend aan een achter hem lopende persoon en een in een rolstoel voortgeduwde persoon, door welke gedraging van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit. Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf en/of maatregel.

De eis van de officier van justitie.
Ten aanzien van het primair ten laste gelegde.
  • een taakstraf van 240 uur subsidiair 120 dagen hechtenis
  • een voorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen van 18 maanden met een proeftijd van twee jaar en de bijzondere voorwaarde dat verdachte een bedrag van € 15.000,-- zal storten op het rekeningnummer van het Fonds Slachtofferhulp te Den Haag. Direct nadat verdachte die storting heeft gedaan dient hij het bewijs daarvan aan de officier van justitie te zenden.
  • Niet ontvankelijkverklaring van de benadeelde partijen [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] .
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde een beperkte geldboete en een voorwaardelijke rij-ontzegging van twee maanden bepleit.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte, waaronder zijn draagkracht.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een verkeersovertreding ten gevolge waarvan een aanrijding is ontstaan met het slachtoffer en/of haar zoon. Hij heeft bij het achteruit rijden uit een parkeervak onvoldoende opgelet. Ten gevolge van de aanrijding heeft het slachtoffer letsel opgelopen. Verdachte heeft door zijn gedraging gevaar voor het slachtoffer en haar zoon in het leven geroepen. Hoewel verdachte één en ander niet opzettelijk heeft gedaan en hij het ongeval zelf ook diep betreurt, moet dit verdachte toch worden aangerekend.
Het slachtoffer is enkele weken later komen te overlijden. Uit de slachtofferverklaring van één van de zonen van het slachtoffer, is naar voren gekomen welke impact het overlijden van hun moeder op elk van de kinderen heeft gehad.
De officier van justitie is bij zijn eis uitgegaan van bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde. De rechtbank is, anders dan de officier van justitie, van oordeel dat sprake is van een verkeersfout die wordt aangemerkt als een overtreding. De rechtbank zal daarom een lagere straf opleggen dan is geëist.
Kijkend naar de persoon van verdachte, houdt de rechtbank rekening met de omstandigheid dat verdachte voor zijn werk als huisarts zijn auto nodig heeft om patiënten te kunnen bezoeken. Een onvoorwaardelijke rijontzegging acht de rechtbank daarom niet op zijn plaats.
De rechtbank weegt in het voordeel van verdachte mee dat hij er blijk van heeft gegeven dat hij de ernst van het door hem aangedane leed inziet en spijt heeft betuigd. Verdachte is niet eerder voor verkeersdelicten veroordeeld.
De rechtbank zal een geldboete en een voorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen opleggen om de ernst van het ten laste gelegde feit tot uitdrukking te brengen.
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] .
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de volgende onderdelen van de vordering, aangezien in zoverre geen sprake is van rechtstreeks door het bewezen verklaarde feit toegebrachte schade.
De rechtbank zal, nu de vordering niet wordt toegewezen, de benadeelde partij veroordelen in de kosten. Deze kosten worden tot op heden begroot op nihil.

De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3] .

De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de volgende onderdelen van de vordering, aangezien in zoverre geen sprake is van rechtstreeks door het bewezen verklaarde feit toegebrachte schade.
De rechtbank zal, nu de vordering niet wordt toegewezen, de benadeelde partij veroordelen in de kosten. Deze kosten worden tot op heden begroot op nihil.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
14a, 14b, 14c, 23, 24 en 24c van het Wetboek van Strafrecht en
5, 177 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.

DE UITSPRAAK

Spreekt verdachte vrij van het primair ten laste gelegde feit.
Verklaart het subsidiair ten laste gelegde feit bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het subsidiair bewezen verklaarde feit levert op de overtreding:

Overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.

Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straffen.
Ten aanzien van het subsidiair bewezen verklaarde feit.
 een
geldboetevan
€ 750,--.
Beveelt dat vervangende hechtenis van 10 dagen zal worden toegepast voor het geval dat noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt.

Ontzegging vande bevoegdheid motorrijtuigen te besturen (bromfietsen daaronder begrepen) voor de duur van
drie maanden.
Bepaalt dat deze
bijkomende straf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd van twee jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3]. Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 3] niet ontvankelijk in de vordering. Veroordeelt de benadeelde partij in de kosten van de verdachte tot op heden begroot op nihil.
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] .
Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 2] niet ontvankelijk in de vordering.
Veroordeelt de benadeelde partij in de kosten van de verdachte tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J.H.P.G. Wielders, voorzitter,
mr. R.J. Bokhorst en mr. V.G.T. van Emstede, leden,
in tegenwoordigheid van H.A. van Neerven, griffier,
en is uitgesproken op 23 februari 2016.

Voetnoten

1.Tenzij anders vermeld wordt verwezen naar de paginanummers uit het proces-verbaal van de politie, eenheid Oost-Brabant, district 's-Hertogenbosch, basisteam Meierij, registratienummer PL2100-2015109310-1, afgesloten op 31 juli 2015, aantal doorgenummerde bladzijden: 39.
2.Het relaas van [verbalisant 2] , pag. 11-12
3.De verklaring van verdachte, pag. 28