ECLI:NL:RBOBR:2016:6938

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
16 december 2016
Publicatiedatum
15 december 2016
Zaaknummer
01/849177-10
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordelingen voor auto-inbraak, wapenfeiten en Opiumwet-delicten met vrijspraak voor een Opiumwet-feit

Op 16 december 2016 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van meerdere strafbare feiten, waaronder een auto-inbraak uit 2005, wapenfeiten en Opiumwet-delicten. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld voor de auto-inbraak, waarbij hij een autoradio, navigatie, mobiele telefoon en andere goederen heeft weggenomen uit een Volkswagen Golf. Het bewijs voor deze inbraak was onder andere gebaseerd op een DNA-spoor dat in de auto werd aangetroffen, waarvan de kans dat het van een willekeurige persoon afkomstig was, kleiner was dan één op één miljard. De rechtbank achtte het alternatieve scenario van de verdachte, dat hij zonder opzet in de auto was gaan zitten, ongeloofwaardig.

Daarnaast werd de verdachte ook veroordeeld voor het voorhanden hebben van een werpster en het bezit van MDMA en GHB. Voor deze feiten was er voldoende bewijs, waaronder bekentenissen van de verdachte. Echter, voor een ander Opiumwet-feit werd de verdachte vrijgesproken, omdat er onvoldoende bewijs was dat de aangetroffen substantie daadwerkelijk amfetamine was, aangezien er geen NFI-rapport beschikbaar was.

De rechtbank heeft de redelijke termijn overschreden geconstateerd en heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Uiteindelijk werd er een gevangenisstraf van 18 dagen opgelegd, gelijk aan de tijd die de verdachte al in voorlopige hechtenis had doorgebracht, zonder verdere voorwaardelijke straffen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Strafrecht
Parketnummers: 01/849177-10 en 01/820315-16 (ter terechtzitting gevoegd)
Datum uitspraak: 16 december 2016
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1986,
wonende te [adresgegevens] .
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 2 december 2016.
Op deze zitting heeft de rechtbank de tegen verdachte, onder de hiervoor genoemde parketnummers, aanhangig gemaakte zaken gevoegd.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaardingen van 8 maart 2016 en 1 november 2016.
Aan verdachte is in de tenlastelegging met parketnummer 01/849177-10 ten laste gelegd dat:
1.
hij op enig tijdstip in of omstreeks de periode van 19 maart 2005 tot en met 20 maart 2005 te Oss tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening in/uit een personenauto (merk Volkswagen Golf, [kentekennummer 1] ) heeft weggenomen een autoradio en/of navigatie en/of mobiele telefoon en/of een zonnebril en/of een woofer en/of een versterker en/of tien althans een (aantal) CD('s), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [aangever] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft/hebben verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming door een ruit van het (linker)voorportier in te slaan althans te verbreken;
2.
hij op of omstreeks 30 september 2013 te Oss een of meer wapens van categorie I, onder 3, te weten een werpster, voorhanden heeft gehad;
3.
hij op of omstreeks 30 september 2013 te Oss opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 0,25 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA en/of ongeveer 14,29 gram gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende GHB, zijnde MDMA en/of GHB (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Aan verdachte is in de tenlastelegging met parketnummer 01/820315-16 tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 26 november 2015 te Oss, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 36,77 (33,79 + 2,98) gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine, zijnde een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I;
2.
hij op of omstreeks 26 november 2015 te Oss, twee wapens, te weten twee boksbeugels, van categorie I, onder 3, voorhanden heeft gehad en/of heeft gedragen;
3.
hij op of omstreeks 20 maart 2015 te Oss, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 3 flesje met GHB (totaal 50 ml) gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende GHB, zijnde een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaardingen geldig zijn. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Bewijs.

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gevorderd ten aanzien van de dagvaarding met parketnummer 01/849177-10 de ten laste gelegde feiten 1, 2 en 3 bewezen te verklaren. Ook met betrekking tot parketnummer 01/820315-16 heeft hij gevorderd de feiten 1, 2 en 3 bewezen te verklaren.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman van verdachte heeft zich ten aanzien van de dagvaarding met parketnummer 01/849177-10 op het standpunt gesteld dat verdachte voor feit 1 dient te worden vrijgesproken. Verdachte heeft immers ter terechtzitting een alternatief scenario geschetst voor de aanwezigheid van zijn bloed in de auto. Er zijn geen bewijsmiddelen in het dossier aanwezig die het tegendeel van dit scenario bewijzen.
Met betrekking tot de feiten 2 en 3 heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Ten aanzien van parketnummer 01/820315-16 heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat voor feit 1 vrijspraak dient te volgen, nu de in de koelkast bij verdachte aangetroffen substantie weliswaar indicatief is getest, maar niet door het Nederlands Forensisch Instituut (hierna: NFI). Derhalve kan niet vastgesteld worden dat sprake was van amfetamine.
De raadsman heeft zich met betrekking tot feit 2 primair op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken, omdat op grond van het dossier niet kan worden vastgesteld dat daadwerkelijk sprake was van verboden wapens. Subsidiair heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging, daar verdachte in de veronderstelling verkeerde dat het broekriemen betroffen. Verdachte wist derhalve niet en had ook niet redelijkerwijze moeten weten dat sprake was van verboden wapens.
Voor feit 3 heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Het oordeel van de rechtbank.
Vrijspraakoverweging met betrekking tot parketnummer 01/820315-16 feit 1:
In de woning van de ouders van verdachte aan de [adres 1] , waar verdachte destijds verbleef, is op 26 november 2015 in de koelkast een zakje met wit poeder aangetroffen. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat een vriend het zakje in de koelkast had gelegd en hij een vermoeden had wat erin zat. Deze substantie is indicatief getest met als resultaat een positieve reactie op amfetamine. In het dossier bevindt zich geen NFI-rapport met betrekking tot de onderhavige substantie. De rechtbank is evenals de raadsman van oordeel dat, nu een NFI-rapport ontbreekt, niet kan worden vastgesteld dat er hier daadwerkelijk sprake is geweest van amfetamine. De indicatieve test is hiertoe onvoldoende. Omdat in het dossier behalve deze indicatieve test geen andere aanknopingspunten zijn waaruit zou kunnen blijken dat sprake is geweest van amfetamine, kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden bewezen verklaard dat verdachte zich op 26 november 2015 schuldig heeft gemaakt aan het aanwezig hebben van amfetamine. Verdachte zal derhalve van dit feit worden vrijgesproken.
Ten aanzien van parketnummer 01/849177-10 [1] :
Bewijsmiddelen ten aanzien van feit 1:
Aangever [aangever] heeft bij zijn aangifte [2] verklaard dat tussen zaterdag 19 maart 2005 om 22:00 uur en zondag 20 maart 2005 te 07:30 uur zijn personenauto (merk Volkswagen Golf, met [kentekennummer 1] ) afgesloten stond geparkeerd op de Willem Barenszstraat te Oss. Men heeft zich de toegang tot de auto verschaft door het linkervoorportier in te slaan. Vanuit de auto heeft men meegenomen de autoradio, de navigatie, een mobiele telefoon, een zonnebril, een woofer, een versterker en 10 Cd’s.
Verbalisant [verbalisant 1] heeft op 21 maart 2005 gerelateerd [3] dat bloed is aangetroffen bij het linkervoorportier van de auto. Met handschoenen uit de DNA-kit heeft verbalisant de DNA-sporendrager opgepakt en in de daarvoor bestemde verpakking gedaan. Verbalisant [verbalisant 2] [4] heeft een stukje plakband met daarop vermoedelijk bloed uit de DNA-kit veiliggesteld, gewaarmerkt en voorzien van spoor/identiteitsnummer 598 BUA508.
Uit het NFI-rapport van 5 oktober 2012 blijkt [5] dat in het sporenmateriaal met de identiteitszegel BUA508 uit het DNA-profielcluster afkomstig kan zijn van [verdachte] . De berekende frequentie van het DNA-profiel van het DNA in het sporenmateriaal, ofwel de kans dat het DNA-profiel van een willekeurig gekozen persoon matcht met dit DNA-profiel, is kleiner dan één op één miljard.
Overweging ten aanzien van feit 1:
In de auto is bij het linkervoorportier bloed aangetroffen. Gelet op de specifieke plek waar dit bloed is gevonden, wordt het beschouwd als een daderspoor. Aan het bloedspoor is DNA-onderzoek verricht waaruit naar voren is gekomen dat het DNA in het sporenmateriaal afkomstig kan zijn van verdachte. De kans dat het DNA-profiel van een willekeurige persoon matcht met dit DNA-profiel is kleiner dan één op één miljard. Verdachte heeft ter terechtzitting van 2 december 2016 ontkend te hebben ingebroken in de auto. Als verklaring voor de aanwezigheid van zijn bloed in de auto heeft hij aangevoerd dat hij naar huis liep en hij de auto zag staan. De auto was reeds opengebroken en verdachte is zonder reden in de auto gaan zitten. Hierbij heeft hij zijn vinger gesneden waardoor zijn bloed in de auto is terechtgekomen. De rechtbank acht deze eerst ter terechtzitting afgelegde verklaring van verdachte ongeloofwaardig, daar hij eerder bij de politie er met geen woord over gerept heeft. Daarnaast is het alternatieve scenario dat verdachte 11 jaar na dato eerst op zitting schetst op zijn minst opmerkelijk te noemen en ook om die reden al onaannemelijk. Immers waarom zou je midden in de nacht zonder enige reden in een reeds opengebroken auto gaan zitten in de buurt van je huis? De rechtbank acht het door verdachte geschetste alternatieve scenario voor de aanwezigheid van zijn DNA onaannemelijk. Verdachte heeft derhalve geen plausibele verklaring gegeven voor de aanwezigheid van zijn bloed in de auto bij het linkervoorportier. Er blijft geen andere conclusie over dan dat hij dat bloedspoor heeft achtergelaten tijdens de door hem gepleegde auto-inbraak. De rechtbank acht om deze reden feit 1 wettig en overtuigend bewezen.
Ten aanzien van de feiten 2 en 3:
Evenals de officier van justitie acht de rechtbank de laste gelegde feiten 2 en 3 wettig en overtuigend bewezen. Omdat de verdachte ter terechtzitting van 2 december 2016 de feiten heeft bekend en zijn raadsman geen bewijsverweer heeft gevoerd, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen.
Feit 2:
- het proces-verbaal van bevindingen met betrekking tot de doorzoeking [6] ;
- het proces-verbaal van bevindingen met betrekking tot de beschrijving van het wapen [7] ;
- de bekennende verklaring van verdachte bij de politie [8] en ter terechtzitting van 2 december 2016 [9] .
Feit 3:
- het proces-verbaal van bevindingen met betrekking tot de doorzoeking [10] ;
- het proces-verbaal onderzoek verdovende middelen [11] ;
- de NFI-rapportage [12] ;
- de bekennende verklaring van verdachte bij de politie [13] en ter terechtzitting van 2 december 2016 [14] .
Ten aanzien van parketnummer 01/820315-16 [15] :
Bewijsmiddelen ten aanzien van feit 2:
Verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 4] hebben gerelateerd [16] dat zij op donderdag 26 november 2015 het verzoek kregen te assisteren bij een doorzoeking in de woning aan de [adres 2] . Deze woning is niet bewoonbaar en wordt door [verdachte] verbouwd. [verdachte] woont bij zijn ouders aan de [adres 1] . Ook deze woning is doorzocht. In de woning aan de [adres 2] trof verbalisant [verbalisant 4] op de begane grond in de woonkamer in de aanbouw in een kast een boksbeugel aan. Deze boksbeugel zat in een kartonnen doosje waarvan de bovenkant open was. Op het doosje waren de letters Belt Buckle zichtbaar. In de woning aan de [adres 1] zag verbalisant [verbalisant 3] in het woonkamergedeelte een televisiekast staan. Hij zag bovenop de televisiekast een voorwerp liggen wat leek op een boksbeugel. Hij zag dat dit eenzelfde boksbeugel betrof zoals eerder door collega [verbalisant 4] was aangetroffen.
Verbalisant [verbalisant 5] heeft gerelateerd [17] dat hij op zaterdag 2 april 2016 een onderzoek heeft ingesteld naar twee inbeslaggenomen voorwerpen. De op 26 november 2015 bij de verdachte [verdachte] in de woning gelegen aan de [adres 2] en in de woning aan de [adres 1] inbeslaggenomen voorwerpen zijn boksbeugels, zijnde stootwapens bestaande uit een om de hand sluitende ring of om de vingers sluitende ringen, al dan niet voorzien van op of aan de ring of ringen bevestigde uitsteeksels. De betreffende boksbeugels hebben een clip waardoor deze tevens als schijngesp konden worden gebruikt van een broeksriem. Deze voorwerpen zijn wapens in de zin van artikel 2, lid 1, categorie I onder 3 van de Wet Wapens en Munitie.
Verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij op de carbootsale in Horst een gesp heeft gekocht in de vorm van een boksbeugel. [18]
Overweging ten aanzien van feit 2:
Gelet op voorgaande bewijsmiddelen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het voorhanden hebben van twee verboden boksbeugels. Het verweer van de raadsman dat verdachte dacht dat het broekriemgespen betroffen en dat hij niet wist dat het boksbeugels waren kan naar het oordeel van de rechtbank niet slagen. De rechtbank heeft kennisgenomen van de foto’s van de boksbeugels die zich in het dossier bevinden. Bovendien bevindt er zich met betrekking tot de boksbeugels een proces-verbaal van bevindingen in het dossier waarin wordt gesteld dat voornoemde boksbeugels, wapens betreffen in de zin van artikel 2 lid 1, categorie I onder 3 van de Wet wapens en munitie. De rechtbank stelt vast dat de aangetroffen boksbeugels in beide woningen er uitzien en de kenmerken vertonen van boksbeugels als bedoeld in voornoemd artikel. De omstandigheid dat aan de boksbeugels een gesp is bevestigd ontneemt aan die boksbeugels niet de kenmerken of eigenschappen die meebrengen dat het om wapens gaat in de zin van artikel 2 van de Wet wapens en munitie. Dit moet gelet op het uiterlijk van de boksbeugels ook voor verdachte duidelijk zijn geweest. Dat de boksbeugels ook konden worden gebruikt als broekriemgesp, maakt derhalve niet dat deze voorwerpen niet tevens als boksbeugels zijn te kwalificeren.
Ten aanzien van de feit 3:
Evenals de officier van justitie acht de rechtbank het ten laste gelegde feit 3 wettig en overtuigend bewezen. Omdat de verdachte ter terechtzitting van 2 december 2016 het feit heeft bekend en zijn raadsman geen bewijsverweer heeft gevoerd, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen.
- het proces-verbaal van bevindingen met betrekking tot de doorzoeking van de personenauto [19] ;
- het proces-verbaal onderzoek verdovende middelen [20] ;
- de bekennende verklaring van verdachte bij de politie [21] en ter terechtzitting van 2 december 2016 [22] .

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen in onderling verband en samenhang bezien komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte:
Ten aanzien van parketnummer 01/849177-10:
Ten aanzien van feit 1:
in de periode van 19 maart 2005 tot en met 20 maart 2005 te Oss, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een personenauto (merk Volkswagen Golf, [kentekennummer 1] ) heeft weggenomen een autoradio en navigatie en mobiele telefoon en een zonnebril en een woofer en een versterker en tien CD 's, toebehorende aan [aangever] , waarbij verdachte zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft verschaft en de weg te nemen goederen onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak door een ruit van het linkervoorportier in te slaan althans te verbreken.
Ten aanzien van feit 2:
op 30 september 2013 te Oss een wapen van categorie I, onder 3, te weten een werpster, voorhanden heeft gehad.
Ten aanzien van feit 3:
op 30 september 2013 te Oss opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 0,25 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA en ongeveer 14,29 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende GHB, zijnde MDMA en GHB telkens een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Ten aanzien van parketnummer 01/820315-16:
Ten aanzien van feit 2:
op 26 november 2015 te Oss twee wapens, te weten twee boksbeugels van categorie I, onder 3, voorhanden heeft gehad.
Ten aanzien van feit 3:
op 20 maart 2015 te Oss opzettelijk aanwezig heeft gehad 3 flesjes met GHB (totaal 50 ml), in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende GHB, zijnde een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I.
De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf en/of maatregel.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen hij bewezen heeft geacht gevorderd aan de verdachte op te leggen een taakstraf voor de duur van 150 uren, subsidiair 75 dagen vervangende hechtenis met aftrek als bedoeld in artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht. Daarnaast een gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarde inhoudende reclasseringstoezicht.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman van verdachte heeft gevraagd te volstaan met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan het voorarrest. Verdachte heeft voor een verdenking inzake parketnummer 01/849177-10 reeds 18 dagen in voorlopige hechtenis doorgebracht, welke zaak reeds is geseponeerd. Verder heeft de raadsman aangevoerd dat rekening gehouden dient te worden met het gegeven dat de redelijke termijn is overschreden.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich allereerst in 2005 schuldig gemaakt aan diefstal met braak uit een personenauto. Verdachte heeft hierdoor schade en overlast veroorzaakt bij aangever [aangever] .
Voorts heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van een drietal verboden wapens. Het voorhanden hebben van wapens is gevaarlijk en kan een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen met zich brengen. De samenleving moet worden beschermd tegen het ongecontroleerd en illegaal bezit van wapens onder burgers.
Tot slot heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan het aanwezig hebben van MDMA en GHB. Harddrugs als de onderhavige leveren grote gevaren voor de gezondheid van de gebruikers op, terwijl die gebruikers hun verslaving vaak door het plegen van vermogensdelicten trachten te bekostigen, waardoor aan de samenleving ernstige schade wordt berokkend.
Bij de beslissing over de strafsoort en de hoogte van de straf heeft de rechtbank, voor zover voorhanden, als vertrekpunt aansluiting gezocht bij de oriëntatiepunten straftoemeting van het Landelijk Overleg van voorzitters van de strafsectoren van de gerechtshoven en de rechtbanken (LOVS) met betrekking tot bovenstaande delicten.
De rechtbank heeft bij de strafoplegging in het nadeel van verdachte rekening gehouden
met het gegeven dat hij blijkens zijn justitiële documentatie eerder is veroordeeld.
In het voordeel van verdachte heeft de rechtbank meegewogen dat sinds het tijdstip waarop de door hem gepleegde strafbare feiten onder parketnummer 01/849177-10 hebben plaatsgehad geruime tijd is verstreken en daardoor de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het EVRM is overschreden. Daarnaast houdt de rechtbank rekening met het feit dat artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is. Ter terechtzitting heeft de rechtbank verder de indruk gekregen dat verdachte zijn leven weer op de rit heeft gekregen.
De rechtbank ziet gelet op voormelde omstandigheden en omdat de rechtbank minder bewezen heeft verklaard dan de officier van justitie heeft gevorderd, aanleiding om af te wijken van de eis van de officier van justitie. De rechtbank legt aan verdachte op een onvoorwaardelijke gevangenisstraf conform de duur van het voorarrest, te weten 18 dagen met aftrek als bedoeld in artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht. De rechtbank ziet geen aanleiding om nog een voorwaardelijke straf met daaraan gekoppeld reclasseringstoezicht op te leggen.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
27, 57, 63 en 311 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en de artikelen 13 en 55 van de Wet Wapens en Munitie.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:
Spreekt verdachte vrij van het onder parketnummer 01/820315-16 onder feit 1 ten laste gelegde.
Verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:
Ten aanzien van parketnummer 01/849177-10:
Ten aanzien van feit 1:diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en de weg te nemen goederen onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak.
Ten aanzien van feit 2:
handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet Wapens en Munitie.
Ten aanzien van feit 3:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 aanhef en onder C, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
Ten aanzien van parketnummer 01/820315-16:
Ten aanzien van feit 2:
handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet Wapens en Munitie, meermalen gepleegd.
Ten aanzien van feit 3:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 aanhef en onder C, van de Opiumwet gegeven verbod.Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straf:
Ten aanzien van parketnummer 01/849177-10 feit 1, feit 2, feit 3 en ten aanzien van parketnummer 01/820315-16 feit 2 en feit 3:Een gevangenisstraf voor de duur van 18 dagen met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J.H.L.M. Snijders, voorzitter,
mr. A.M. Kooijmans-de Kort en mr. W.B. Kok, leden,
in tegenwoordigheid van mr. M.M.A. Akkers, griffier,
en is uitgesproken op 16 december 2016.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt – tenzij anders vermeld – bedoeld een proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Waar wordt verwezen naar bijlagen betreffen dit de bijlagen bij het proces-verbaal van de politie Oost-Brabant, Districtelijke Opsporing Maasland, genummerd PL2100-2010025108.
2.Proces-verbaal van aangifte d.d. 21 maart 2005, pagina 456-458.
3.Proces-verbaal van veiligstellen en overdracht DNA-sporendrager(s) d.d. 21 maart 2005, pagina 238-240.
4.Proces-verbaal technische recherche d.d. 4 april 2005, pagina 236-237.
5.NFI-rapport d.d. 5 oktober 2012, pagina 243-246.
6.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 3 oktober 2013, pagina 462-473.
7.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 5 oktober 2013, pagina 485.
8.Proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 24 oktober 2013, pagina 82-84.
9.Proces-verbaal ter terechtzitting van 2 december 2016.
10.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 3 oktober 2013, pagina 462-473.
11.Proces-verbaal onderzoek verdovende middelen d.d. 5 oktober 2013, pagina 481-482.
12.NFI-rapportage d.d. 19 mei 2014, pagina 483-484.
13.Proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 24 oktober 2013, pagina 82-84.
14.Proces-verbaal ter terechtzitting van 2 december 2016.
15.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt – tenzij anders vermeld – bedoeld een proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Waar wordt verwezen naar bijlagen betreffen dit de bijlagen bij het proces-verbaal van de politie Oost-Brabant, district ’s-Hertogenbosch, basisteam Maasland, genummerd PL2100-2015264283.
16.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 26 november 2015, pagina 46-48.
17.Aanvullend proces-verbaal van bevindingen d.d. 2 april 2016, procesverbaalnummer: PL2100-2015264283-48.
18.Proces-verbaal van verhoor meerderjarige verdachte d.d. 12 januari 2016, pagina 62-66.
19.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 24 maart 2015.
20.Proces-verbaal onderzoek verdovende middelen d.d. 24 maart 2016.
21.Proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 21 maart 2015.
22.Proces-verbaal ter terechtzitting van 2 december 2016.