Bewijs.
Inleiding.
Verdachte wordt er subsidiair van beschuldigd dat zij op verschillende manieren behulpzaam is geweest bij de gewapende overval door drie personen gepleegd op 28 december 2011 bij de Jumbo in Eindhoven, [adres 1] , waarbij een groot geldbedrag is buitgemaakt, en zich aldus aan medeplichtigheid aan die overval heeft schuldig gemaakt.
Het standpunt van de officier van justitie.
Op de in het schriftelijk requisitoir uitgewerkte gronden heeft de officier van justitie gevorderd dat de rechtbank tot een bewezenverklaring zal komen van hetgeen verdachte onder het subsidiaire is ten laste gelegd.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft op gronden als vermeld in de pleitaantekeningen vrijspraak bepleit van de subsidiair ten laste gelegde medeplichtigheid.
Het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank ziet zich gesteld voor de taak om op twee punten ten aanzien van het bewijs bij wijze van een bijzondere overweging verantwoording af te leggen. Het eerste punt betreft de rechtmatigheid van het opnemen van vertrouwelijke communicatie in de auto van de verdachte, die de verdediging heeft betwist. Het tweede punt betreft het antwoord op de vraag of voldoende bewijs voorhanden is om tot een bewezenverklaring van het daderschap van de verdachte te kunnen komen. De rechtbank overweegt dienaangaande het volgende.
A. De rechtmatigheid van het opnemen van vertrouwelijke communicatie
i. De verdediging heeft ten verweer betoogd dat de (transcripties van de) vertrouwelijk opgenomen gesprekken (OVC) waaraan de verdachte op 25 februari 2016, 1 april 2016 en 9 april 2016 in haar auto heeft deelgenomen, via de band van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering (Sv) als onrechtmatig verkregen van het bewijs behoren te worden uitgesloten. Daartoe is – kort samengevat – aangevoerd dat op onjuiste gronden is besloten om een vordering bij de rechter-commissaris te doen tot het opnemen van vertrouwelijke communicatie met een technisch hulpmiddel, dat door de officier van justitie foutieve, althans onvolledige informatie aan de vordering is ten grondslag gelegd waardoor de rechter-commissaris bij de aanvraag en bij de verlengingen van de machtigingen om de tuin is geleid en dat de rechter-commissaris op onjuiste gronden tot het verlenen van en verlenging van de machtiging heeft besloten. Aldus is sprake van een onherstelbaar vormverzuim dat tot bewijsuitsluiting noopt, aldus de verdediging.
ii. De rechtbank overweegt het volgende.
iii. Op grond van artikel 126l van het Wetboek van Strafvordering (Sv) kan de officier van justitie bevelen dat een opsporingsambtenaar vertrouwelijke communicatie opneemt met een technisch hulpmiddel. Het moet dan gaan om de verdenking van een strafbaar feit waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten en dat – kort gezegd – een ernstige inbreuk op de rechtsorde oplevert. De bevoegdheid mag daarnaast pas worden toegepast indien het onderzoek dit dringend vordert, waarmee de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit tot uitdrukking worden gebracht.
iv. Het wettelijk systeem van toedeling van de bevoegdheid tot het bevelen van opnemen van vertrouwelijke communicatie met een technisch hulpmiddel houdt in dat die bevoegdheid aan de officier van justitie is verleend. De rechter-commissaris dient tevoren een schriftelijke machtiging te hebben verstrekt. Het staat daarbij in eerste instantie ter beoordeling van de officier van justitie of sprake is van een verdenking als bedoeld in art. 126l, eerste lid, Sv en of het onderzoek dringend vordert dat de communicatie wordt opgenomen.
De rechter-commissaris dient vervolgens bij de vraag of een machtiging kan worden verstrekt, te toetsen of aan bovenstaande wettelijke voorwaarden is voldaan. Aan de zittingsrechter ten slotte staat de rechtmatigheid van de toepassing van de bevoegdheid ter beoordeling. In het wettelijk systeem houdt die beoordeling, in een geval als het onderhavige waarin de rechter-commissaris tevoren een machtiging heeft verstrekt, een beantwoording in van de vraag of de rechter-commissaris in redelijkheid tot zijn oordeel omtrent die machtiging heeft kunnen komen.
Voorts omvat die beoordeling de vraag of het gebruik dat de officier van justitie vervolgens heeft gemaakt van zijn bevoegdheid tot het bevelen van het opnemen van telecommunicatie met een technisch hulpmiddel in overeenstemming is met die machtiging en ook overigens rechtmatig is.
v. In de zaak tegen de verdachte is op 5 januari 2016 een eerste vordering gedaan bij de rechter-commissaris tot het opnemen van vertrouwelijke communicatie met een technisch hulpmiddel in het voertuig met [kentekennummer] , met daaraan ten grondslag liggend een proces-verbaal aanvraag van het bevel van 30 december 2015, waarin is uitgewerkt dat en waarom het onderzoek de inzet van dit opsporingsmiddel dringend vordert. Die vordering is door de rechter-commissaris niet gehonoreerd in verband met het ontbreken van gegevens over de tenaamstelling van het voertuig en kennelijk niet omdat de toets of aan de wettelijke voorwaarden als bedoeld in art. 126l Sv was voldaan negatief uitviel. Vervolgens is een nieuwe vordering gedaan, welke dateert van 11 januari 2016, waarbij de aanvankelijk ontbrekende gegevens wel waren bijgevoegd. De onderbouwing van de aanvraag en de vordering bleef verder ongewijzigd. De rechter-commissaris heeft op 12 januari 2016 de machtiging verleend voor een periode van maximaal vier weken, te weten van 18 januari 2016 tot en met 14 februari 2016. Daarna is bij vordering van 8 februari 2016, 9 maart 2016 en 5 april 2016 door de officier van justitie een verlenging van de machtiging door de rechter-commissaris gevraagd. Bij deze vorderingen is telkens een proces-verbaal aanvraag met bijlagen gevoegd waarin is uiteengezet dat en waarom een verlenging van de machtiging noodzakelijk was. De rechter-commissaris heeft op 9 februari 2016 onderscheidenlijk 10 maart 2016 en 6 april 2016 de vorderingen tot verlenging telkens voor een periode van maximaal vier weken toegewezen.
vi. De rechtbank dient dus te toetsen of de rechter-commissaris in redelijkheid heeft kunnen komen tot het verlenen van de schriftelijke machtiging tot het opnemen van vertrouwelijke communicatie en de verlengingen daarvan. De rechtbank beantwoordt deze vraag bevestigend, gelet op het navolgende.
vii. Voorafgaand aan de eerste aanvraag en vordering tot machtiging van het OVC-bevel en de eerste door de rechter-commissaris afgegeven machtiging waren meerdere anonieme meldingen binnengekomen bij de politie daterende van mei, september, oktober en november 2015. Deze meldingen bevatten - in onderling verband bezien - samengevat de informatie dat de overval op de Jumbo aan de [adres 1] was gepleegd door drie personen, waarbij de medeverdachte [medeverdachte] meerdere keren met naam en toenaam werd genoemd, dat de overvallers werden geholpen door een Turks meisje dat op dat moment werkte bij de Jumbo en die bewuste avond aan het werk was, dat zij de overvallers op de geopende kluis had geattendeerd door een reclamebord naar binnen te halen op het moment dat de kluis openstond, dat zij toentertijd de vriendin was van de medeverdachte [medeverdachte] , dat er een connectie bestond tussen die medeverdachte en [medeverdachte] en dat die [medeverdachte] ook één van de overvallers was.
Deze anoniem verkregen informatie stond niet op zichzelf, maar werd bevestigd door verklaringen van medewerkers van de Jumbo afgelegd kort na de overval, voor zover daarin door hen gemotiveerd werd uitgelegd dat en waarom zij menen dat de overvallers hulp hadden gekregen van ‘binnenuit’, en uit de camerabeelden van de overval waarop zichtbaar is dat de verdachte, medewerkster van de Jumbo van Turkse komaf, het reclamebord naar binnen haalt terwijl op dat moment de kluis is geopend en dat luttele minuten daarna de overvallers de winkel binnenkomen, dat de verdachte zichtbaar handelingen verricht die ervoor zorgen dat de schuifdeur van de winkel geopend blijft, en dat de overval zich in de zeer korte tijdspanne van slechts 48 seconden voltrekt. Bovendien was bekend geworden dat de verdachte en medeverdachte [medeverdachte] op de bewuste dag van de overval een – in vergelijking met andere gesprekken tussen hen – qua duur opvallend lang telefoongesprek hebben gehad en dat door raadpleging van de politiebronnen een connectie tussen de medeverdachte en [medeverdachte] kon worden bevestigd. Ten slotte beschikte de politie nog over een witte jas en blauwe handschoenen die, aan de hand van de camerabeelden, konden worden toegeschreven aan de overvaller die na binnenkomst de verdachte vastpakte en meenam naar de pinautomaat; dat laatste kwam overigens ook terug in de anonieme informatie.
viii. De rechtbank overweegt dat al de op dat moment voorhanden zijnde informatie een ernstig vermoeden constitueerde dat de daders van de overval werden gevormd door een bepaalde groep van personen en dat één van die personen banden had met een medewerker van het overvallen filiaal van de Jumbo, die op haar beurt de overvallers zou hebben geholpen bij het plegen van de overval. De feitelijke situatie op dat moment was nog niet veel verder gevorderd dan de situatie een aantal jaren eerder, die tot gevolg had dat het opsporingsonderzoek stil werd gelegd wegens onvoldoende aanknopingspunten om uit te rechercheren. De aard en omvang van de verdenking met betrekking tot het strafbare feit betrof, zeker ook naar ernst (gewapend met vuurwapens), professionaliteit (snel en doelgericht handelen met behulp van informatie van binnenuit) en omvang van de buit (meer dan €50.000,-) bezien, een zeer ernstige inbreuk op de rechtsorde en het strafbare feit behoorde, zo mogelijk, tot klaarheid te worden gebracht.
ix. Gelet op de tegenvallende resultaten van het eerder ingezette opsporingsonderzoek en het feit dat, naar redelijkerwijs te verwachten viel, de resultaten van andere (bijzondere) opsporingsmiddelen beperkt zouden zijn, kon de rechter-commissaris in redelijkheid tot het oordeel komen dat, zoals de officier van justitie in de kern bezien aan de vorderingen ten grondslag had gelegd, het onderzoek dringend vorderde dat controle werd verkregen over gesprekken die tussen mogelijke betrokkenen bij de overval werden gevoerd op plaatsen waar redelijkerwijs te verwachten viel dat dergelijke gesprekken zouden plaatsvinden, zoals het voertuig van de verdachte. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat het geenszins ondenkbaar was dat dergelijke gesprekken zouden gaan plaatsvinden, omdat zowel in de eerste vordering als bij de vorderingen tot verlenging door de officier van justitie was aangevoerd dat er ruismomenten zouden worden gecreëerd teneinde mogelijke betrokkenen bij de overval aan te zetten tot het voeren van die gesprekken. Met betrekking tot de aanvragen voor verlengingen van het bevel verdient het nog opmerking dat de officier van justitie telkens daarbij heeft gevoegd de resultaten van de inzet tot dan toe en dat die resultaten niet betekenen dat de rechter-commissaris in redelijkheid niet meer tot het verlenen van de verlengingen kon besluiten, te minder als daarbij de overige resultaten van het onderwijl vorderende opsporingsonderzoek worden betrokken.
x. Voor zover de verdediging in verband met die ruismomenten nog heeft aangevoerd dat de officier van justitie eerst achteraf de inzet legitimeert door de ruismomenten concreet aan te wijzen en niet reeds in de aanvragen te hebben verwerkt wat die ruismomenten dan inhielden en dat zulks de inzet onrechtmatig zou maken, overweegt de rechtbank dat de tekst van art. 126l Sv noch het recht voor de officier van justitie de verplichting schept om met zoveel woorden aan te duiden wat voor soort ruismoment zal worden gecreëerd. De officier van justitie heeft telkens aangevoerd dat er een ruismoment zou worden gecreëerd en uitgelegd waarom te verwachten viel dat dit tot strafrechtelijk relevante gesprekken zou kunnen leiden. Daarmee heeft hij zich van zijn voorlichtende taak aan de rechter-commissaris voldoende gekweten. De formele voorwaarden waaraan het bevel en de vorderingen tot verlenging van het bevel aan dienen te voldoen staan geformuleerd in art. 126l, derde lid, Sv en de rechtbank constateert met de rechter-commissaris dat aan die voorwaarden telkens is voldaan. Dat sprake is geweest van enige vorm van misleiding, is op geen enkele wijze aannemelijk geworden.
xi. De verdediging heeft voorts nog in het geweer gebracht de constatering dat in strijd met het bepaalde in art. 126l, achtste lid, Sv is gehandeld, doordat niet binnen drie dagen proces-verbaal van het uitluisteren van de vertrouwelijk opgenomen gesprekken is opgemaakt.
Ook in zoverre kan het verweer niet slagen. De opsporingsambtenaar die belast is met het uitluisteren van de opgenomen communicatie dient binnen drie dagen proces-verbaal op te maken van het feit dát is uitgeluisterd. De tekst van de wet, noch de wetsgeschiedenis noch enig ander voorschrift in het Wetboek van Strafvordering schrijft voor dat binnen drie dagen een proces-verbaal bevattende de daadwerkelijke inhoud van de communicatie moet zijn opgemaakt; sterker, een termijn waarbinnen de communicatie moet zijn uitgewerkt wordt niet gegeven. De kennelijke andersluidende opvatting van de verdediging vindt aldus geen steun in het recht.
i. De rechtbank stelt op grond van de in de bewijsbijlage opgenomen en weergegeven bewijsmiddelen onder meer het volgende vast.
ii. Op 28 december 2011, iets na achten ’s-avonds, hebben drie gemaskerde mannen in ongeveer 48 seconden een bedrag van € 52.895 buit gemaakt door een overval op de Jumbo gelegen aan de [adres 1] te Eindhoven, te plegen. Van deze overval zijn camerabeelden beschikbaar waarop de daders te zien zijn. Deze camerabeelden zijn door de politie bekeken. Zij heeft haar waarnemingen neergelegd in twee processen-verbaal. De rechtbank heeft met de verdediging en de officier van justitie ter terechtzitting de beelden (o.a. ook vertraagd) ook bekeken, niet alleen ter toetsing van die processen-verbaal van politie, maar ook teneinde zich door middel van eigen waarnemingen een oordeel te kunnen vormen over hetgeen zich die bewuste avond in de Jumbo heeft toegedragen. De rechtbank is op basis van haar eigen waarneming tot het oordeel gekomen dat hetgeen in de processen-verbaal van de politie over de beelden is gerelateerd, correct is weergegeven.
iii. De uitvoering van de overval komt op het volgende neer. Op woensdag 28 december 2011 om 20.05.40 uur kwamen drie personen de Jumbo supermarkt binnen rennen via de openstaande schuifdeuren van de ingang [adres 1] kort nadat een medewerkster van de Jumbo een reclamebord naar binnen had gehaald. Op dat moment was de kluis reeds geopend. De medewerkster verrichte gedurende een periode kort voor binnenkomst van de overvallers zichtbaar meerdere handelingen die ervoor zorgden dat de schuifdeuren van de winkel geopend bleven, waardoor – zo is de conclusie van de rechtbank – de overvallers een snellere toegang tot de winkel hadden. Eén van de daders pakte direct na binnenkomst een vrouwelijke medewerkster vast en nam haar mee naar de ruimte waar de kluis staat. Deze overvaller had een – naar later is komen vast te staan doordat het nepvuurwapen door de politie in de kluisruimte was aangetroffen, is onderzocht en ‘nep’ bleek te zijn – op een vuurwapen gelijkend voorwerp in zijn handen. Op nagenoeg hetzelfde moment na binnenkomst pakte een tweede – ongewapende – dader een andere vrouwelijke medewerkster van de Jumbo vast en nam haar mee naar de mobiele pinautomaat. Deze tweede dader droeg onder meer een witte jas met een groenachtige bontkraag op de rand van de capuchon en had blauwe handschoenen aan. Door de medewerkster werden geldcassettes uit de automaat gehaald en in de tas van de overvaller gestopt. Dit is de medewerkster die een tijd voor de toegangsdeur was blijven rondhangen en ook het reclamebord had binnengehaald. Deze medewerkster betreft, naar later is komen vast te staan, verdachte [verdachte] . Uit de kluis is een bedrag van € 37.395,- weggenomen en uit de pinautomaat een bedrag van € 15.500,-.
De derde dader liep direct na binnenkomst in de supermarkt naar kassa 1. Deze dader had een vuistvuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, in zijn hand vast en richtte dit in de richting van een mannelijke medewerker van de Jumbo en twee klanten die bij de kassa stonden. Zij moesten van de overvaller op hun buik gaan liggen. Deze dader liep rond voor de kassa en de ingang, gelegen aan de [adres 1] , kennelijk – zo is de conclusie van de politie, die de rechtbank deelt – om de omgeving in de gaten te houden. De drie overvallers verlieten de winkel om 20.06.31 uur via de in- en uitgang gelegen aan de [adres 1] .
iv. Op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen opgenomen in de bewijsbijlage komt de rechtbank tot het oordeel dat [medeverdachte] , toentertijd de vriend van de verdachte, één van de overvallers van de Jumbo is geweest; meer specifiek, dat hij de overvaller is geweest die hiervoor als dader 2 is omschreven, te weten de persoon in de witte jas met blauwe handschoenen. Uit de hierboven op de inhoud van wettige bewijsmiddelen stoelende beschrijving van de overval vloeit vervolgens rechtstreeks voort dat [medeverdachte] in nauwe en bewuste samenwerking met twee anderen deze gewapende overval heeft gepleegd. De vraag resteert of bewezen kan worden verklaard dat de verdachte daaraan op de een of andere manier medeplichtig is geweest. De rechtbank beantwoordt deze vraag bevestigend en overweegt daartoe het volgende.
v. Bij gelegenheid van het verhoor van verdachte als getuige, opgemaakt d.d. 28 december 2011, verklaart zij dat zij ten tijde van de overval werkzaam was bij de Jumbo en zich aan het eind van de dag rond 20.00 uur heeft beziggehouden met de sluiting van de deuren. Naar haar eigen zeggen was de voordeur al enkele maanden stuk. Deze kon normaal rond sluitingstijd op de ‘uit-stand’ gezet worden, waardoor klanten wel de Jumbo kunnen verlaten maar niet naar binnen kunnen. Deze zogenaamde ‘half open stand’ was volgens de verdachte al een langere tijd stuk. Zij stond bij de voordeur om klanten binnen in de Jumbo naar buiten te begeleiden en om ervoor te zorgen dat er geen nieuwe klanten meer de winkel konden binnenkomen. Ze wist niet dat die avond een overval op de Jumbo zou worden gepleegd, ze heeft de overvallers vooraf op geen enkele wijze informatie verschaft ten behoeve van de uitvoering van die overval, ze heeft de overvallers niet in de zin van medeplichtigheid geholpen tijdens de overval en alleen maar gedaan wat de overvallers van haar verlangden zoals elke winkelmedewerker dat zou doen indien er een overval was. In de kern genomen heeft verdachte bij deze lezing ter terechtzitting gepersisteerd.
vi. De rechtbank heeft zoals hiervoor reeds vermeld, ter terechtzitting de camerabeelden bekeken. Die beelden zijn ook vertraagd afgespeeld. Op grond van de waarneming van de rechtbank aan de hand van die beelden alsmede de inhoud van de van die camerabeelden opgemaakte processen-verbaal stelt de rechtbank als gedragingen van de verdachte vlak voor en tijdens de overval het volgende in chronologische volgorde vast:
a. de verdachte zet samen met een andere medewerkster een vuilnisbak en reclameborden van de Jumbo binnen;
b. na het verrichten van een paar werkzaamheden in de buurt van de schuifdeur loopt de verdachte achter een klant aan, die zij kort tevoren nog de winkel had binnengelaten; deze klant verlaat de winkel en de verdachte blijft vervolgens bij de schuifdeur staan;
c. ze positioneert zich vervolgens in de opening van de schuifdeuren en gaat tegen een van de deuren aan leunen waardoor deze geblokkeerd raakt en open blijft staan;
d. de verdachte loopt een paar passen de winkel in en op het moment dat de schuifdeur begint te sluiten, loopt ze weer richting de schuifdeur; deze stopt met dichtgaan, de verdachte steekt vervolgens haar been tussen de deuren waardoor de schuifdeuren weer opengaan;
e. de verdachte loopt een kort moment naar buiten maar zodanig dat de deuren niet sluiten;
f. de verdachte loopt vervolgens de winkel in, gaat op korte afstand van de schuifdeuren met haar rug richting de schuifdeuren stilstaan;
g. haar houding op dat moment is rechtop met beide armen voor haar lichaam en haar rechter onderarm omhoog richting haar kin;
h. de drie overvallers komen de winkel binnenrennen; de verdachte reageert niet als de eerste overvaller haar voorbij rent; deze overvaller zal vervolgens medewerkster [slachtoffer 2] vastpakken en meenemen naar de kluisruimte; de overvaller die geïdentificeerd kan worden als medeverdachte [medeverdachte] pakt de verdachte bij haar rechterschouder vast en neemt haar mee naar de pinautomaat; de verdachte loopt met deze overvaller mee in dezelfde houding als die ze had ingenomen toen ze stil ging staan met haar rug richting de schuifdeuren, zoals beschreven onder punt f en g.
vii. Opmerking verdient dat aan de hand van de tijdsaanduidingen op de camerabeelden vastgesteld kan worden dat de gedragingen van de verdachte vanaf het verlaten van de winkel door de klant met krukken (punt b) tot en met het moment van de binnenkomst van de overvallers onder punt h zich hebben afgespeeld tussen de tijdstippen 20:04:39 uur en 20:05:41 uur. Aan de hand van de beelden en die tijdsaanduidingen kan dus vastgesteld worden dat de verdachte gedurende iets meer dan een minuut concrete handelingen heeft verricht die ervoor hebben gezorgd dat de schuifdeuren van de winkel niet sloten maar openbleven. Het behoeft geen betoog dat het betreden van een te overvallen winkel door reeds geopende deuren makkelijker en sneller gaat en dat een overval daardoor wordt vergemakkelijkt.
viii. De rechtbank komt tot het oordeel dat de verdachte wist van de te plegen overval en dat zij opzettelijk daarbij behulpzaam is geweest door die deuren voor de overvallers open te houden en aldus de overval te vergemakkelijken.
ix. In de eerste plaats neemt de rechtbank daarbij in aanmerking dat vastgesteld kan worden dat de verdachte, toen zij op de avond van de overval door de politie als getuige werd gehoord (er bestond toen nog geen verdenking dat zij op enigerlei wijze bij de overval betrokken was), een beschrijving van haar gedrag heeft gegeven die op de camerabeelden niet valt waar te nemen. Zo verklaart zij dat zij met haar rug naar de deur stond, dat het heel rustig op straat was, dat zij ineens geschreeuw hoorde, dat zij zich op dat moment omdraaide naar het geluid en op datzelfde moment van achteren werd vastgepakt. De rechtbank heeft dit niet op de beelden kunnen waarnemen. Integendeel, te zien is dat de verdachte rustig en uiterlijk onbewogen blijft staan en geen enkele (schrik)reactie vertoont, ook niet toen zij door een van de overvallers werd vastgepakt. Dat zij beefde en in paniek was, zoals zij bij die eerste gelegenheid heeft verklaard, valt evenmin waar te nemen op de getoonde beelden. De rechtbank onderkent het gegeven dat elke persoon op een andere wijze reageert als hem/haar plotseling iets onverwachts en heftigs overkomt, maar onbewogen blijven staan als je plotseling van achteren wordt vastgepakt zonder dat je dat verwacht, acht de rechtbank weinig plausibel. Minstgenomen ligt dan een schrik- of afweerreactie voor de hand, die dus bij de verdachte echter is uitgebleven. In ieder geval mag er toch voetstoots van uit worden gegaan dat bij een plotseling vastpakken en meegenomen worden door een overvaller, iemands lichaamshouding zichtbaar verandert, vooral als er daarbij ook nog sprake is van aanzienlijke hectiek, er wordt geschreeuwd en er, ook voor de verdachte naar eigen zeggen zichtbaar, met vuurwapens wordt gezwaaid. Het wekt tegen die achtergrond danig verbazing dat op de beelden zichtbaar is dat de verdachte met de overvaller meeloopt in de richting van de pinautomaat in nagenoeg dezelfde houding als die zij even tevoren had ingenomen, te weten die met beide armen voor haar lichaam en haar rechteronderarm omhoog gericht in de richting van haar kin, zoals hiervoor onder vi punt h is beschreven. Dit gedrag van de verdachte is naar het oordeel van de rechtbank onder de gegeven omstandigheden zodanig onverklaarbaar als uitgegaan wordt van het scenario van de verdachte, te weten dat zij geen weet had van de op stapel staande overval, dat dit scenario redelijkerwijs kan worden uitgesloten. De rechtbank is van oordeel dat redelijkerwijs geen ruimte is voor een andere conclusie dan dat de verdachte wetenschap had van het feit dat die overval die avond zou worden gepleegd. Een andere verklaring voor haar zichtbare gedrag op het moment dat de overval daadwerkelijk plaatsvindt heeft de verdachte niet gegeven en is uit het strafdossier noch het verhandelde ter terechtzitting aannemelijk geworden.
x. In de tweede plaats heeft de rechtbank het feit in aanmerking genomen dat de verdachte zichtbaar handelingen verricht die maken dat de schuifdeuren open blijven staan, terwijl het nu juist, ook naar haar eigen zeggen, haar taak was om te zorgen dat klanten de winkel niet meer zouden betreden. De verdachte heeft verklaard dat zij deze taak had omdat de “half open stand” van de schuifdeuren kapot was. Deze half open stand staat toe dat klanten de winkel van binnenuit naar buiten toe verlaten, maar staat niet toe dat mensen van buiten de winkel betreden. Andes gezegd, binnen werkt de sensor van de schuifdeuren wel, buiten reageert deze niet meer. Nog daargelaten dat de stelling van de verdachte dat deze stand kapot was weinig steun vindt in het dossier – sterker, onderdelen van het dossier spreken deze stelling tegen – moet worden geconstateerd dat het door verdachte openhouden van de schuifdeuren niet verenigbaar is met de taak die zij op dat moment heeft, te weten het buiten houden van klanten, en dat dit openhouden ook overigens geheel niet de bedoeling is indien een medewerker deze taak heeft.
De vestigingsmanager van de Jumbo heeft hieromtrent bij de politie (bron 1, pag. 467) het volgende verklaard:
“Als er een storing zat in de half open stand, dan zal iemand bij de deur gaan staan om fysiek bezoekers buiten te houden zodra we gesloten waren. Als je als personeelslid bij de deur stond tijdens het sluiten dan moest je ook echt naast de deur gaan staan. Dit doe je omdat je anders in de sensor loopt en bij half open stand gaat de deur dan continue open en dicht met het risico dat er iemand binnen komt, terwijl je juist daar staat om dit te voorkomen. Om dat te voorkomen ga je naast de deur staan. Je zal nooit echt voor de deuropening blijven staan.”
De rechtbank stelt al met al vast dat de verdachte de schuifdeuren doelbewust heeft opengehouden, hetgeen diametraal staat ten opzichte van de taak die zij op dat moment had.
xi. De verdachte is ter terechtzitting uitdrukkelijk met dit gegeven geconfronteerd. Bij die gelegenheid zijn de vragen vooral toegespitst geweest op haar redenen voor het leunen tegen de schuifdeur en het plaatsen van een been tussen de deuren. De verdachte heeft zich, ondanks herhaaldelijk aandringen en uitnodigingen van de rechtbank, aanvankelijk steeds op haar zwijgrecht beroepen. Uiteindelijk heeft ze verklaard dat zij haar been tussen de deuren deed om de schuifdeuren te openen om mensen die buiten stonden erop te wijzen dat de winkel gesloten was. Zij vond dat klantvriendelijker om te doen dan om de schuifdeuren gesloten te houden, aldus de verdachte.
xii. De rechtbank heeft deze uitleg een eerlijke kans gegeven, maar zij vindt te weinig aanknopingspunten om aan deze uitleg geloof te hechten. Daarbij heeft de rechtbank ook betekenis gehecht aan:
- de omstandigheid dat de rechtbank niet goed vermag in te zien waarom deze verklaring, die toch zonneklaar strekt tot betwisting van elke vorm van schuld, niet aanstonds bij de politie door de verdachte is gegeven, terwijl dit toch, vooral als je volgens de verdachte onterecht geconfronteerd wordt met een ernstige beschuldiging als de onderhavige, veel meer voor de hand had gelegen;
- de omstandigheid dat de verdachte op zitting het vorige punt meermalen uitdrukkelijk is voorgelegd en zij er op dat moment geen verklaring voor gaf maar zich integendeel wederom op het zwijgrecht beriep en – meer objectief -
- het feit dat op de camerabeelden niet te zien is dat zich klanten voor de deur van de winkel bevinden, zodat de verdachte op dit punt alleen staat in haar verklaring.
xiii. De rechtbank kent bij de vraag of het daderschap van de verdachte kan worden bewezen, ten slotte nog betekenis toe aan de inhoud van het afgeluisterde gesprek tussen de verdachte en haar vriend in haar auto op 25 februari 2016, zoals dat in de bewijsmiddelen bijlage is opgenomen. De rechtbank is van oordeel dat uit de inhoud van dat gesprek kan worden geconcludeerd dat over de overval wordt gesproken, dat [medeverdachte] één van de overvallers is geweest, dat zij daarin wat betreft behulpzaamheid wel degelijk een rol heeft gespeeld maar dat die behulpzaamheid zich beperkt heeft tot het moment dat de overvallers de winkel betraden.
xiv. De rechtbank komt alles overwegende tot de slotsom dat verdachte behulpzaam is geweest bij de overval op de Jumbo op 28 december 2011 gepleegd door drie gemaskerde overvallers en zich aldus aan de subsidiair ten laste gelegde overval heeft schuldig gemaakt op de wijze zoals hierna bewezenverklaard. Al hetgeen dienaangaande door of namens de verdachte ten verweer is aangevoerd, vindt weerlegging in de vaststelling en bewijsoverweging van de rechtbank. Voor een betrokkenheid van de verdachte die uit meer heeft bestaan dan – kort gezegd – het openhouden van de deuren, ziet de rechtbank wel de aanwijzingen in het dossier, maar niet voldoende wettige bewijsmiddelen.