ECLI:NL:RBOBR:2016:6904

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
15 december 2016
Publicatiedatum
14 december 2016
Zaaknummer
01/880764-15
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gewapende overval op de Jumbo te Eindhoven met heimelijke DNA-afname

Op 15 december 2016 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van een gewapende overval op de Jumbo supermarkt in Eindhoven op 28 december 2011. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, samen met medeverdachten, de supermarkt is binnengekomen met een bivakmuts en een op een vuurwapen gelijkend voorwerp. Tijdens de overval is een aanzienlijk geldbedrag van meer dan €52.000,- buitgemaakt. De verdachte werd geconfronteerd met bewijs dat onder andere bestond uit camerabeelden en DNA-onderzoek. De verdediging voerde aan dat de heimelijke afname van DNA onrechtmatig was, maar de rechtbank oordeelde dat er voldoende ernstige bezwaren waren om deze afname te rechtvaardigen. De rechtbank verwierp het verweer van de verdediging en legde een gevangenisstraf van vier jaar op, met aftrek van voorarrest. Daarnaast werden schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen, die ook immateriële schadevergoeding ontvingen. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers, en oordeelde dat de verdachte volledig verantwoordelijk was voor zijn daden.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Strafrecht
Parketnummer: 01/880764-15
Datum uitspraak: 15 december 2016
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op 5 juli 1991,
wonende te [adresgegevens] ,
thans gedetineerd te: Huis van Bewaring Grave (Unit A + B) te Grave, Muntlaan 1.
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 18 november 2016 en 1 december 2016.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 28 juni 2016.
Nadat de tenlastelegging op de terechtzitting van 18 november 2016 is gewijzigd is aan verdachte ten laste gelegd dat:
1. hij op of omstreeks 28 december 2011 te Eindhoven (in/uit een filiaal van Supermarkt Jumbo aldaar gevestigd aan de [adres 1] ) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen geld, geheel of ten dele toebehorende aan Jumbo, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s),
welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen een of meerdere winkelmedewerker(s) en/of (een) klant(en), gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of zijn mededader(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, en/of
met het oogmerk om zich of een ander wederrechtelijk te bevoordelen, door geweld of bedreiging met geweld een of meerdere winkelmedewerker(s) heeft gedwongen tot afgifte van geld, geheel of ten dele toebehorende aan Jumbo, in elk geval aan een ander of anderen dan verdachte en/of zijn mededader(s),
welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hieruit bestond(en) dat hij, verdachte, en/of zijn mededader(s):
- met een bivakmuts over het hoofd, althans gemaskerd, de supermarkt is/zijn binnengekomen en/of
- een vuurwapen heeft/hebben gericht op een winkelmedewerker, genaamd [slachtoffer 1] , en/of een of meerdere klanten en/of - die [slachtoffer 1] en/of die klanten op dreigende toon heeft/hebben gezegd dat hij/zij op de grond moesten gaan liggen met zijn/hun gezicht naar de grond en/of
- een winkelmedewerkster, genaamd [slachtoffer 2] , heeft/hebben vastgepakt en/of onder (een gefingeerde) bedreiging van een vuurwapen heeft/hebben meegevoerd in de winkel naar een pinautomaat en/of haar onder deze bedreiging de pinautomaat heeft/hebben laten openen en/of
- een winkelmedewerkster, genaamd [slachtoffer 3] , heeft/hebben vastgepakt en/of onder bedreiging van een vuurwapen heeft/hebben meegevoerd naar de kluisruimte;

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Bewijs

Inleiding
Verdachte wordt ervan beschuldigd dat hij tezamen met medeverdachten op 28 december 2011 de Jumbo in Eindhoven, gelegen aan de [adres 1] , heeft overvallen en daarbij onder bedreiging van geweld een groot geldbedrag heeft buitgemaakt.
Het standpunt van de officier van justitie:
Op de in het schriftelijk requisitoir uitgewerkte gronden heeft de officier van justitie gevorderd dat de rechtbank tot een bewezenverklaring zal komen van hetgeen verdachte is ten laste gelegd
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft op gronden als vermeld in de pleitnota vrijspraak bepleit.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank ziet zich gesteld voor de taak om op twee punten ten aanzien van het bewijs bij wijze van een bijzondere overweging verantwoording af te leggen. Het eerste punt betreft de rechtmatigheid van het DNA-onderzoek, die de verdediging heeft betwist. Het tweede punt betreft het antwoord op de vraag of voldoende bewijs voorhanden is om tot een bewezenverklaring van het daderschap van de verdachte te kunnen komen. De rechtbank overweegt dienaangaande het volgende.
A. De rechtmatigheid van het DNA-onderzoek
i. De verdediging heeft ten verweer betoogd dat de resultaten van het DNA-onderzoek, verkregen door analyse van het heimelijk van de verdachte afgenomen celmateriaal, via de band van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering (Sv) als onrechtmatig verkregen van het bewijs behoren te worden uitgesloten. Daartoe is – kort samengevat – aangevoerd dat voor de procedure van de heimelijke DNA-afname vereist is dat sprake is van ernstige bezwaren jegens de verdachte en van zwaarwegende redenen om DNA heimelijk van de verdachte af te nemen en dat aan geen van beide vereisten is voldaan. Aldus is sprake van een onherstelbaar vormverzuim dat tot bewijsuitsluiting noopt, aldus de verdediging.
ii. De rechtbank overweegt het volgende.
iii. De officier van justitie ontleent aan artikel 151b, eerste lid, Sv de bevoegdheid om te bevelen dat van een persoon, die verdacht wordt van een misdrijf waarvoor voorlopige hechtenis toegestaan is, celmateriaal af te nemen ten behoeve van DNA-onderzoek. Deze bevoegdheid bestaat alleen indien tegen de verdachte ‘ernstige bezwaren’ bestaan. Er moet een stevige verdenking liggen. Een redelijk vermoeden van schuld is onvoldoende. Uit artikel 151b Sv volgt dat DNA-onderzoek in de regel plaatsvindt aan de hand van afgenomen celmateriaal van een verdachte (afname van wangslijmvlies). Uit de wetsgeschiedenis bij deze bepaling blijkt dat de wetgever, omwille van redenen gelegen onder meer in het zo veel als mogelijk beperken van inbreuken op de lichamelijke integriteit van de verdachte door met behulp van fysieke dwangmiddelen celmateriaal af te nemen en het waarborgen van onderzoeksbelangen in verband met de betrouwbaarheid van het DNA-onderzoek, er de voorkeur aan geeft dat het DNA-onderzoek plaatsvindt op basis van celmateriaal dat zo veel als mogelijk op vrijwillige basis door bekende personen bij de voorgeschreven procedure (afname wangslijmvlies) is afgegeven. Alleen indien zwaarwegende redenen aanwezig zijn, kan het DNA-onderzoek ingevolge artikel 151b, vierde lid, Sv worden verricht aan celmateriaal dat op andere wijze van de verdachte is verkregen, waarbij te denken valt aan celmateriaal op voorwerpen die van de verdachte in beslag zijn genomen of – naar te dezen aan de orde is – celmateriaal dat heimelijk is verkregen vanaf een wasbak, een koffiebekertje en een theebekertje die de verdachte tijdens de insluiting voor een ander feit in zijn politiecel had gebruikt.
iv. Uit de tekst noch het systeem van artikel 151b Sv en evenmin uit de wetsgeschiedenis bij deze bepaling vallen aanknopingspunten te ontlenen dat de wetgever bij ‘afname’ ex de uitzonderingsbepaling van het vierde lid van artikel 151b Sv het vereiste van ernstige bezwaren heeft willen verlaten. De kern van het voorschrift blijft ook in de uitzonderingsvariant immers overeind staan, dat DNA-onderzoek op celmateriaal van de verdachte slechts wordt verricht indien tegen deze ernstige bezwaren bestaan en dat verandert niet als het celmateriaal wegens zwaarwegende redenen op andere wijze dan de voorkeursprocedure is verkregen.
v. De rechtbank dient in de eerste plaats dus de vraag te beantwoorden of ten tijde van het bevel van de officier van justitie d.d. 24 november 2015 sprake was van ernstige bezwaren tegen de verdachte die een bevel tot afname van celmateriaal ten behoeve van het DNA-onderzoek konden rechtvaardigen. Zij beantwoordt die vraag bevestigend en stelt in dat verband het volgende vast.
vi. Voorafgaand aan het bevel waren meerdere anonieme meldingen binnengekomen bij de politie daterende van mei, september, oktober en november 2015. Deze meldingen bevatten - in onderling verband bezien - samengevat de informatie dat de overval op de Jumbo aan de [adres 1] was gepleegd door drie personen, waarbij de verdachte meerdere keren met naam en toenaam werd genoemd, dat de overvallers werden geholpen door een Turks meisje die op dat moment werkte bij de Jumbo en die bewuste avond aan het werk was, dat zij de overvallers op de geopende kluis had geattendeerd door een reclamebord naar binnen te halen op het moment dat de kluis openstond, dat zij toentertijd de vriendin was van de verdachte, dat er een connectie bestond tussen de verdachte en [medeverdachte] en dat die [medeverdachte] ook één van de overvallers was.
Deze anoniem verkregen informatie, hoewel zeer specifiek, zou op zichzelf onvoldoende zijn geweest om ernstige bezwaren op te kunnen leveren. Zij stond echter niet op zichzelf, maar werd bevestigd door verklaringen van medewerkers van de Jumbo afgelegd kort na de overval, voor zover daarin door hen gemotiveerd werd uitgelegd dat en waarom zij menen dat de overvallers hulp hadden gekregen van ‘binnenuit’, en uit de camerabeelden van de overval waarop zichtbaar is dat medeverdachte [medeverdachte] , medewerkster van de Jumbo van Turkse komaf, het reclamebord naar binnen haalt terwijl op dat moment de kluis is geopend en dat luttele minuten daarna de overvallers de winkel binnenkomen, dat [medeverdachte] zichtbaar handelingen verricht die ervoor zorgen dat de schuifdeur van de winkel geopend blijft, en dat de overval zich in de zeer korte tijdspanne van slechts 48 seconden voltrekt. Bovendien was bekend geworden dat de verdachte en medeverdachte [medeverdachte] op de bewuste dag van de overval een – in vergelijking met andere gesprekken tussen hen – qua duur opvallend lang telefoongesprek hebben gehad en dat door raadpleging van de politiebronnen een connectie tussen de verdachte en [medeverdachte] kon worden bevestigd. Ten slotte beschikte de politie nog over een witte jas en blauwe handschoenen die, aan de hand van de camerabeelden, konden worden toegeschreven aan de overvaller die na binnenkomst medeverdachte [medeverdachte] vastpakte en meenam naar de pinautomaat; dat laatste kwam overigens ook terug in de anonieme informatie.
vii. De rechtbank is alles afwegende van oordeel dat de anoniem verkregen informatie in samenhang bezien met de overige resultaten van het opsporingsonderzoek op dat moment, voldoende is geweest om ernstige bezwaren jegens de verdachte aan te nemen, in zoverre dat er een stevige verdenking was dat hij de op de camerabeelden zichtbare overvaller met de witte jas en de blauwe handschoenen betrof.
viii. De rechtbank dient vervolgens de vraag te beantwoorden of er sprake was van zwaarwegende redenen die noopten tot het afwijken van de regel dat DNA-onderzoek plaatsvindt aan de hand van bij verdachte afgenomen celmateriaal. Uit de wetsgeschiedenis volgt dat hiervan sprake kan zijn indien het onderzoeksbelang tijdelijke geheimhouding van het DNA-onderzoek vergt.
ix. De rechtbank overweegt dat al de op dat moment voorhanden zijnde informatie een ernstig vermoeden constitueerde dat de daders van de overval werden gevormd door een bepaalde groep van personen en dat één van die personen banden had met een medewerker van het overvallen filiaal van de Jumbo, die op haar beurt de overvallers zou hebben geholpen bij het plegen van de overval. De feitelijke situatie op dat moment was nog niet veel verder gevorderd dan de situatie een aantal jaren eerder, die tot gevolg had dat het opsporingsonderzoek stil werd gelegd wegens onvoldoende aanknopingspunten om uit te rechercheren. De aard en omvang van de verdenking met betrekking tot het strafbare feit betrof, zeker ook naar ernst (gewapend met vuurwapens), professionaliteit (snel en doelgericht handelen met behulp van informatie van binnenuit) en omvang van de buit (meer dan €50.000,-) bezien, een zeer ernstige inbreuk op de rechtsorde en het strafbare feit behoorde, zo mogelijk, tot klaarheid te worden gebracht. Gelet op de tegenvallende resultaten van het eerder ingezette opsporingsonderzoek en het feit dat, naar redelijkerwijs te verwachten viel, het bekend worden van het DNA-onderzoek door afname van celmateriaal bij de verdachte er toe zou leiden dat andere verdachte personen binnen het onderzoek daarmee bekend zouden raken, hetgeen de inzet van andere opsporingsmiddelen zoals telefoontaps en observaties nagenoeg vruchteloos zou laten, bestonden er zodanig zwaarwegende opsporingsbelangen dat de verdachte niet bekend moest worden met het feit dat er een DNA-onderzoek ter vaststelling van zijn DNA-profiel (ter vergelijking met het van de jas en de handschoenen veiliggestelde DNA-profiel) plaatsvond. Naar het oordeel van de rechtbank waren er dan ook zwaarwegende redenen aanwezig die het heimelijk afnemen van celmateriaal van verdachte rechtvaardigden.
x. Het verweer van de verdediging dat de heimelijke afname van celmateriaal van de verdachte onrechtmatig is geweest, faalt dan ook.
xi. Hoewel de rechtbank wat betreft de verwerping van het verweer met het hiervoor overwogene zou kunnen volstaan, ziet zij toch aanleiding om kort aandacht te besteden aan de vraag of tot bewijsuitsluiting zou zijn overgegaan indien wel van een onrechtmatigheid was gebleken.
xii. De rechtbank is van oordeel dat het verweer strekkende tot bewijsuitsluiting ook overigens niet kan slagen.
xiii. In de eerste plaats neemt de rechtbank daarbij in aanmerking dat bewijsuitsluiting als in artikel 359a, eerste lid, Sv voorzien rechtsgevolg slechts dan aan de orde zou kunnen komen, indien sprake is van een in het voorbereidend onderzoek begaan onherstelbaar vormverzuim en dat, zo van een vormverzuim sprake zou zijn geweest op het punt van de heimelijke DNA-afname van de verdachte, aan dit verzuim geen rechtsgevolg behoort te worden verbonden omdat van de verdachte, na diens aanhouding en inverzekeringstelling en toen inmiddels de belastende verklaring van de medeverdachte [medeverdachte] voorhanden was waarin zij verklaarde dat de verdachte een van de overvallers is geweest (zodat ernstige bezwaren zeker aanwezig waren), op reguliere bij artikel 151b Sv voorziene wijze en dus rechtmatig celmateriaal van de verdachte is afgenomen. Dat aldus rechtmatig afgenomen celmateriaal is onderworpen aan een DNA-onderzoek en dat onderzoek heeft tot dezelfde resultaten geleid als het DNA-onderzoek aan het heimelijk afgenomen celmateriaal. Gelet hierop en rekening houdend met het belang dat het geschonden voorschrift dient – te weten het beperken van inbreuken op de lichamelijke integriteit en het bevorderen van de betrouwbaarheid van DNA-onderzoeksresultaten – kan niet gezegd worden dat verdachte door het verzuim daadwerkelijk in zijn verdediging is geschaad (en dat daarmee enig nadeel aan hem is veroorzaakt), zodat het verzuim zonder rechtsgevolg kan blijven.
xiv. In de tweede plaats neemt de rechtbank daarbij in aanmerking dat bewijsuitsluiting als rechtsgevolg bij een schending van het in art. 8 EVRM gegarandeerde recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer, waarvan bij een onrechtmatige afname van celmateriaal sprake zou zijn geweest, in beginsel slechts aan de orde is indien door het verzuim tevens het recht van de verdachte op een eerlijk proces zoals bedoeld in art. 6 EVRM is geschonden. Anders gezegd, aan een niet gerechtvaardigde inbreuk op het door het eerste lid van art. 8 EVRM gewaarborgde recht in de strafprocedure tegen de verdachte behoeft niet het rechtsgevolg van bewijsuitsluiting te worden verbonden, mits het recht op een eerlijk proces zoals bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM wordt gewaarborgd. Dat door het verzuim tekort is gedaan aan verdachtes recht op een eerlijk proces is onvoldoende aangevoerd en ook overigens niet aannemelijk geworden. De verdachte is gedurende de gehele procedure in staat geweest om de resultaten van het DNA-onderzoek en/of de wijze waarop het onderzoek is uitgevoerd te betwisten onderscheidenlijk te bestrijden, om tegenonderzoek te verzoeken en om de rechtmatigheid van de afname van het celmateriaal te betwisten. Op dat laatste heeft de rechtbank gemotiveerd gerespondeerd op de wijze als hierboven uiteengezet. Een ontoelaatbare tekortkoming in de waarborging van verdachtes recht op een eerlijk proces is dan ook niet gebleken.
xv. Het verweer faalt.
B. Daderschap
i. De rechtbank stelt op grond van de in de bewijsbijlage opgenomen en weergegeven bewijsmiddelen onder meer het volgende vast:
ii. Op 28 december 2011, iets na achten ’s-avonds, hebben drie mannen in ongeveer 48 seconden een bedrag van € 52.895 buit gemaakt door een overval te plegen op de Jumbo gelegen aan de [adres 1] te Eindhoven. Van deze overval zijn camerabeelden beschikbaar waarop de daders te zien zijn. Deze camerabeelden zijn door de politie bekeken. Zij heeft haar waarnemingen neergelegd in twee processen-verbaal. De rechtbank heeft met de verdediging en de officier van justitie ter terechtzitting de beelden (o.a. ook vertraagd) ook bekeken, niet alleen ter toetsing van die processen-verbaal van politie, maar ook teneinde zich door middel van eigen waarnemingen een oordeel te kunnen vormen over hetgeen zich die bewuste avond in de Jumbo heeft toegedragen. De rechtbank is op basis van haar eigen waarneming tot het oordeel gekomen dat hetgeen in de processen-verbaal van de politie over de beelden is gerelateerd, correct is weergegeven.
iii. Toegespitst op de voor de zaak tegen de verdachte meest relevante punten, komt de uitvoering van de overval op het volgende neer. Op woensdag 28 december 2011 om 20.05.40 uur kwamen drie personen de Jumbo supermarkt binnen rennen via de openstaande schuifdeuren van de ingang [adres 1] kort nadat een medewerkster van de Jumbo een reclamebord naar binnen had gehaald. Op dat moment was de kluis reeds geopend. De medewerkster verrichtte gedurende een periode kort voor binnenkomst van de overvallers zichtbaar meerdere handelingen die ervoor zorgden dat de schuifdeuren van de winkel geopend bleven, waardoor – zo is de conclusie van de rechtbank – de overvallers een snellere toegang tot de winkel hadden. Eén van de daders pakte direct na binnenkomst een vrouwelijke medewerkster vast en nam haar mee naar de ruimte waar de kluis staat. Deze overvaller had een – naar later is komen vast te staan doordat het nepvuurwapen door de politie in de kluisruimte was aangetroffen, is onderzocht en ‘nep’ bleek te zijn – op een vuurwapen gelijkend voorwerp in zijn handen. Op nagenoeg hetzelfde moment na binnenkomst pakte een tweede – ongewapende – dader een andere vrouwelijke medewerkster van de Jumbo vast en nam haar mee naar de mobiele pinautomaat. Deze tweede dader droeg onder meer een witte jas met een groenachtige bontkraag op de rand van de capuchon en had blauwe handschoenen aan. Door de medewerkster werden geldcassettes uit de automaat gehaald en in de tas van de overvaller gestopt. Dit is de medewerkster die een tijd voor de toegangsdeur was blijven rondhangen en ook het reclamebord had binnengehaald. Deze medewerkster betreft, naar later is komen vast te staan, medewerkster en medeverdachte [medeverdachte] . Uit de kluis is een bedrag van € 37.395,- weggenomen en uit de pinautomaat een bedrag van € 15.500,-.
De derde dader liep direct na binnenkomst in de supermarkt naar kassa 1. Deze dader had een vuistvuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, in zijn hand vast en richtte dit in de richting van een mannelijke medewerker van de Jumbo en twee klanten die bij de kassa stonden. Zij moesten van de overvaller op hun buik gaan liggen. Deze dader liep rond voor de kassa en de ingang, gelegen aan de [adres 1] , kennelijk – zo is de conclusie van de politie, die de rechtbank deelt – om de omgeving in de gaten te houden. De drie overvallers verlieten de winkel om 20.06.31 uur via de in- en uitgang gelegen aan de [adres 1] .
iv. Verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] hebben naar aanleiding van de melding dat de Jumbo aan de [adres 1] was overvallen, op 28 december 2011 een onderzoek ingesteld in de directe omgeving van deze supermarkt. Op de Hoefkestraat, ter hoogte van de kruising met de Willem van Millenberchstraat, half onder een aldaar geparkeerde personenauto, werd een witte nylon jas aangetroffen. Deze jas was nagenoeg droog terwijl het zeer kort daarvoor wel geregend had. De jas is veiliggesteld. Dit vond plaats nog voor het tijdstip van 20:25 uur die avond, dus zeer kort na de overval. Enkele minuten na het vinden van deze witte jas werden de verbalisanten op de hoogte gebracht van het feit dat één van de drie daders een witte jas gedragen had ten tijde van de overval. Kort daarna troffen de verbalisanten twee stoffen handschoenen aan. Een ervan lag op een omheind voetbalveldje aan het Sint Rochushofje, gelegen op de kortste route tussen de plaats waar de jas werd aangetroffen en de Jumbo. De andere handschoen lag ongeveer tien meter verder in de richting van waar de jas werd aangetroffen, in een groenstrookje gelegen aan de Hoefkestraat. Het betroffen blauwe stoffen handschoenen, aan het manchet voorzien van twee witte strepen, deels binnenste buiten getrokken. Ook deze beide handschoenen waren droog en zijn veiliggesteld en overgedragen aan de afdeling Forensisch Technische Ondersteuning, aanwezig op de plaats delict.
v. De verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 4] hebben vervolgens gekeken of de aangetroffen jas en handschoenen konden worden toegeschreven aan één of meer van de overvallers op de Jumbo en hebben daartoe de camerabeelden bekeken. In het door hun opgemaakte proces-verbaal van bevindingen van 3 januari 2012 concluderen de verbalisanten dat de witte jas qua model en kleur geheel overeenkomt met de jas die één van de daders (rechtbank: dader 2) droeg ten tijde van de overval en dat de blauwe handschoenen met logo overeenkomen met de door deze overvaller gedragen handschoenen. De rechtbank deelt aan de hand van haar eigen waarneming op basis van de camerabeelden deze conclusie van de verbalisanten. Zij concludeert dan ook reeds nu dat de aangetroffen jas en handschoenen de jas en handschoenen zijn geweest die dader 2 droeg ten tijde van de overval op de Jumbo. Een ander scenario waarin deze onderzoeksresultaten hun verklaring kunnen vinden, wordt door de rechtbank als hoogst onwaarschijnlijk en dus onaannemelijk terzijde geschoven.
vi. Op de aangetroffen jas werden aan de voorzijde bloedsporen aangetroffen. Deze zijn bemonsterd en ingestuurd naar het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) voor een DNA-onderzoek, net als de bemonsteringen van de handschoenen. Op 2 februari 2012 heeft het NFI gerapporteerd over het verrichte DNA-onderzoek. Het resultaat was dat het DNA-onderzoek aan de jas een DNA-profiel heeft opgeleverd van een onbekende man A (matchkans: één op één miljard) en een DNA-profiel van een onbekende man B (matchkans: één op één miljard). Het profiel van onbekende man A komt naar voren uit bemonsteringen van het bloedspoor op onder meer de buitenzijde van de jas aan de linkermouw, uit het bloedspoor op de buitenzijde (voorpand) van de jas en uit het bloedspoor op de buitenzijde van de rechtermouw. De onbekende man A valt verder nog te verbinden aan de handschoen via een mengprofiel van minimaal 3 onbekende personen waaronder A.
vii. Nadat van de verdachte op heimelijke wijze celmateriaal was afgenomen, heeft het NFI een vergelijking gemaakt van de DNA-profielen afkomstig van de bemonsteringen verkregen door de heimelijke afname met de profielen die waren gebleken uit het DNA-onderzoek dat hiervoor onder vi. is weergegeven. Het rapport van dat onderzoek van 15 februari 2016 houdt – kort samengevat – in dat het DNA-profiel van de verdachte matcht met de DNA-profielen van het bloed in de bemonsteringen van de buitenzijde van de jas die toegeschreven werden aan onbekende man A met een matchkans die kleiner is dan één op één miljard en dat de verdachte als mededonor in aanmerking komt daar waar een mengprofiel is aangetroffen waarvan het profiel van A deel uit maakt.
viii. De resultaten van het DNA-onderzoek in samenhang bezien met al hetgeen hierboven is vastgesteld aan de hand van onder meer de camerabeelden, dwingt sterk richting de conclusie dat de verdachte kan worden geïdentificeerd als dader 2 die zichtbaar is op de camerabeelden van de overval. Daarbij komt naar het oordeel van de rechtbank mede betekenis toe aan het feit dat de verdachte geen redelijke ontzenuwende verklaring heeft willen geven voor het feit dat bloed op die bij de overval gedragen jas is aangetroffen. Weliswaar heeft de verdediging mogelijkheden geopperd over de wijze waarop dat bloed van de verdachte op die jas terecht zou kunnen zijn gekomen, maar meer dan een theoretische mogelijkheid is het bij gebrek aan enige nadere adstructie niet geworden.
ix. De rechtbank gaat aan mogelijke andere scenario’s dan het daderschap van de verdachte voorbij, omdat deze onvoldoende aannemelijk zijn geworden. Niet alleen omdat deze scenario’s moeilijk de resultaten van het DNA-onderzoek kunnen verklaren, maar ook omdat deze resultaten wat betreft het daderschap van de verdachte bevestiging vinden in een afgeluisterd gesprek tussen medeverdachte [medeverdachte] en haar partner in haar auto en in de belastende verklaring die [medeverdachte] als verdachte bij de politie heeft afgelegd, waarin zij de verdachte aanwijst als één van de overvallers. In haar belastende verklaring bij de politie wijst zij de verdachte aan als de persoon die haar na binnenkomst vastpakt en meeneemt naar de pinautomaat en dat is dezelfde persoon waarvan op de beelden zichtbaar is dat deze de witte jas en blauwe handschoenen draagt, waar dus DNA-materiaal van de verdachte op is aangetroffen. Aldus vinden deze objectieve onderzoeksresultaten en de verklaring van de medeverdachte over en weer in elkaar bevestiging, hetgeen voldoende bewijs oplevert om daarop het daderschap van de verdachte te kunnen stoelen.
x. Bij het voorgaande neemt de rechtbank nog in aanmerking dat de verdachte ook ten opzichte van de belastende uitlatingen van [medeverdachte] niets concreets in het geweer heeft gebracht, maar zich, behoudens de blote opmerking dat zij liegt, op zijn zwijgrecht heeft beroepen. De door de verdediging aangevoerde argumenten waarom aan de verklaring van [medeverdachte] geen geloof zou moeten worden gehecht, acht de rechtbank van onvoldoende gewicht en ook ambtshalve heeft de rechtbank geen objectieve aanknopingspunten in het strafdossier aangetroffen op grond waarvan zou moeten worden getwijfeld aan het waarheidsgehalte van haar verklaringen voor zover het gaat om het daderschap van de verdachte. Het feit dat zij de verdachte aanwijst eerst nadat zij door de verhorende verbalisanten geconfronteerd werd met de resultaten van het (DNA-)(opsporings)onderzoek en dus niet geheel spontaan en eigener beweging de verdachte belast, raakt haar geloofwaardigheid geenszins, nu zij reeds in het van vóór haar verhoor daterende afgeluisterde gesprek met [getuige] in haar auto op 25 februari 2016 de verdachte als dader benoemt.
xi. Al het vorenoverwogene leidt tot de gevolgtrekking dat de verdachte tezamen en in vereniging met twee anderen de overval op de Jumbo op 28 december 2011 heeft gepleegd, zoals dat hierna wordt bewezenverklaard. Gelet op de uit de camerabeelden gebleken uitvoering van de overval, zoals dat hiervoor onder iii. is beschreven, staat de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking tussen de drie overvallers ook vast.
xii. Dat betekent dat het verweer van de verdediging, dat ook met inachtneming van de resultaten van het DNA-onderzoek onvoldoende bewijs voorhanden is om tot een veroordeling te kunnen komen, wordt verworpen.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de bewijsmiddelen in onderling verband en samenhang bezien komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte:
op 28 december 2011 te Eindhoven in een filiaal van Supermarkt Jumbo aldaar gevestigd aan de [adres 1] tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen geld, toebehorende aan Jumbo, welke diefstal werd vergezeld van bedreiging met geweld tegen winkelmedewerkers en/of klanten, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken en
met het oogmerk om zich of een ander wederrechtelijk te bevoordelen, door bedreiging met geweld een winkelmedewerkster heeft gedwongen tot afgifte van geld, toebehorende aan Jumbo, welke bedreiging met geweld hieruit bestonden dat hij, verdachte, en/of zijn mededaders:
- met een bivakmuts over het hoofd, de supermarkt zijn binnengekomen en
- een op een vuurwapen gelijkend voorwerp heeft/hebben gericht op een winkelmedewerker, genaamd [slachtoffer 1] , en klanten en - die [slachtoffer 1] en die klanten op dreigende toon heeft/hebben gezegd dat zij op de grond moesten gaan liggen met hun gezicht naar de grond en
- een winkelmedewerkster, genaamd [slachtoffer 2] , heeft/hebben vastgepakt en onder (een gefingeerde) bedreiging van een op een vuurwapen gelijkend voorwerp heeft/hebben meegevoerd in de winkel naar een pinautomaat en haar onder deze bedreiging de pinautomaat heeft/hebben laten openen en
- een winkelmedewerkster, genaamd [slachtoffer 3] , heeft/hebben vastgepakt en/of onder bedreiging van een op een vuurwapen gelijkend voorwerp heeft/hebben meegevoerd naar de kluisruimte;
De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

De strafbaarheid van de feiten.

Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf en/of maatregel.

De eis van de officier van justitie.(bijlage)
Een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaar met aftrek van voorarrest.
Ten aanzien van de benadeelde partijen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3] :
De beide vorderingen in zijn geheel toewijsbaar met tevens oplegging van de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f Wetboek van Strafvordering.
De officier van justitie maakt kenbaar voornemens te zijn een vordering als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht aanhangig te maken.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft een lagere gevangenisstraf bepleit dan geëist en heeft verzocht de vorderingen van de benadeelde partijen af te wijzen dan wel aanzienlijk te matigen nu deze niet voldoende zijn onderbouwd.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich tezamen met anderen schuldig gemaakt aan een gewapende overval op een supermarkt.
Een delict als het onderhavige veroorzaakt veel maatschappelijke onrust en leidt tot toename van gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving. Verdachte heeft met die gevoelens geen rekening gehouden toen hij en zijn mededaders besloten op een gewelddadige manier snel aan geld te willen komen. De dreiging met ernstig geweld - de overvallers hadden hun gezicht bedekt met een bivakmuts en dreigden met een op een vuurwapen gelijkend voorwerp – laat zien dat verdachte er niet voor terugschrikt om andere mensen ernstig leed te berokkenen. Verdachte heeft zich bij zijn strafbaar handelen niet bekommerd om de gevolgen. Slachtoffers van dit soort ernstige feiten ondervinden daar vaak nog jarenlang last van en de herinnering eraan hindert hen in hun dagelijks bestaan. Uit de slachtofferverklaring van [slachtoffer 1] , die ter zitting is voorgedragen door de voorzitter, blijkt dat dit ook in deze zaak het geval is. Ook de in de winkel aanwezige klanten, die onder bedreiging van een op een vuurwapen gelijkend voorwerp gedwongen werden om op de grond te gaan liggen, hebben zeer angstige momenten beleefd. Verdachte heeft bij het plegen van deze feiten gehandeld uit puur winstbejag en zich klaarblijkelijk niets aangetrokken van de belangen van slachtoffers. In ieder geval heeft verdachte die belangen ondergeschikt gemaakt aan zijn eigen belangen.
In strafverzwarende zin weegt de rechtbank ook mee dat verdachte geen enkel inzicht heeft verschaft over de achtergronden van zijn criminele keuze en daden, geen openheid van zaken heeft gegeven en dat hij niet de verantwoordelijkheid voor de overval heeft genomen De rechtbank houdt verdachte, bij gebreke van aanwijzingen voor het tegendeel, ten volle verantwoordelijk voor zijn handelen.
De rechtbank acht geen van belang zijnde omstandigheid aanwezig om in matigende zin rekening mee te houden.
Bij haar beslissing over de strafsoort en de hoogte van de straf heeft de rechtbank enerzijds de binnen de rechtspraak ontwikkelde oriëntatiepunten in haar beraadslagingen betrokken maar anderzijds ook acht geslagen op straffen die in gevallen – grosso modo – vergelijkbaar met de onderhavige werden opgelegd. De rechtbank constateert dat in soortgelijke gevallen regelmatig niet wordt volstaan met het in de LOVS neergelegde uitgangspunt van twee à drie jaren gevangenisstraf voor een overval op een winkel met licht geweld c.q. bedreiging met geweld. De rechtbank is van oordeel dat in deze zaak, gelet op de ernst van het feit, de hoogte van de buit, de professionele uitvoering en brutaliteit van de overval en het feit dat er gebruik is gemaakt van op echte vuurwapens gelijkende voorwerpen, evenmin met dat uitgangspunt kan worden volstaan.
De rechtbank is alles afwegende van oordeel dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaren met aftrek van voorarrest.
De rechtbank acht uit een oogpunt van vergelding en ter beveiliging van de maatschappij een vrijheidsbeneming van lange duur op zijn plaats.
Het subsidiaire betoog van de verdediging dat wegens het vormverzuim met betrekking tot het DNA-onderzoek op de voet van art. 359a Sv tot strafvermindering moet worden gekomen, verwerpt de rechtbank, nu zij, naar hierboven is overwogen, van oordeel is dat geen sprake is geweest van een vormverzuim althans dat dit vormverzuim zonder rechtsgevolg dient te blijven.

De vorderingen van de benadeelde partijen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3] .

Het standpunt van de officier van justitie.
Integrale toewijzing van de gevorderde immateriële schadevergoedingen. De toegewezen bedragen vermeerderen met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging betwist de hoogte van de ingediende vorderingen.
Het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank acht de vorderingen in haar geheel toewijsbaar, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf datum delict tot de dag der algehele voldoening .
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partijen tot op heden begroot op nihil. Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
De rechtbank stelt vast dat verdachte deze strafbare feiten samen met anderen heeft gepleegd. Nu verdachte en zijn mededaders/medeplichtige samen een onrechtmatige daad hebben gepleegd, zijn zij jegens de benadeelden hoofdelijk aansprakelijk voor de totale schade.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan de slachtoffers bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf datum delict tot de dag der algehele voldoening.
Aangezien aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partijen komt te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partijen, daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
Wetboek van Strafrecht art. 10, 24c, 27, 36f, 57, 310, 312, 317.

DE UITSPRAAK

De rechtbank

Verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:

diefstal vergezeld van bedreiging met geweld tegen personen gepleegd met hetoogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegddoor twee of meer verenigde personenen

afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigdepersonen Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.

Legt op de volgende straf en maatregel.

Gevangenisstraf voor de duur van 4 jaar met aftrek overeenkomstig artikel 27Wetboek van Strafrecht

Maatregel van schadevergoeding van EUR 1500,00 subsidiair 25 dagen hechtenis

Legt derhalve aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1] , van een bedrag terzake immateriële schadevergoeding van EUR 1500,= (zegge: vijftienhonderd euro, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 25 dagen hechtenis. Verdachte is niet gehouden tot betaling voor zover dit bedrag door (een van) zijn mededader(s)/medeplichtige is betaald.
De toepassing van deze vervangende hechtenis heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op. Het totale bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict tot aan de dag der algehele voldoening.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij:
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe en veroordeelt verdachte tot hoofdelijke betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 1] van een bedrag terzake immateriële schadevergoeding van EUR 1500,= (zegge: vijftienhonderd euro).
Het totale toegewezen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict tot aan de dag der algehele voldoening.
Verdachte is niet gehouden tot betaling voor zover dit bedrag door (een van) zijn mededader(s)/medeplichtige is betaald.
Indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, komt daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat te vervallen.
Veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil.
Veroordeelt verdachte verder in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.

Maatregel van schadevergoeding van EUR 1500,00 subsidiair 25 dagen hechtenis

Legt derhalve aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 3] ,van een bedrag terzake immateriële schadevergoeding van EUR 1500,= (zegge: vijftienhonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 25 dagen hechtenis. Verdachte is niet gehouden tot betaling voor zover dit bedrag door (een van) zijn mededader(s)/medeplichtige is betaald.
De toepassing van deze vervangende hechtenis heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op. Het totale bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict tot aan de dag der algehele voldoening.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij:
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe en veroordeelt verdachte tot hoofdelijke betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 3] van een bedrag terzake immateriële schadevergoeding van EUR 1500,= (zegge: vijftienhonderd euro).
Het totale toegewezen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict tot aan de dag der algehele voldoening.
Verdachte is niet gehouden tot betaling voor zover dit bedrag door (een van) zijn mededader(s)/medeplichtige is betaald.
Indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, komt daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat te vervallen.
Veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil.
Veroordeelt verdachte verder in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. C.P.J. Scheele, voorzitter,
mr. E.C.P.M. Valckx en mr. P.M.S. Dijks, leden,
in tegenwoordigheid van Y.A.M. van Erp, griffier,
en is uitgesproken op 15 december 2016.