ECLI:NL:RBOBR:2016:690

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
23 februari 2016
Publicatiedatum
22 februari 2016
Zaaknummer
01/860043-15
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Strafzaak tegen verdachte wegens ontucht, mishandeling, diefstal en schennis van de eerbaarheid

Op 23 februari 2016 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van meerdere strafbare feiten, waaronder ontucht met een minderjarige, mishandeling van zijn levensgezel, diefstal van een fiets en schennis van de eerbaarheid. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan de tenlastegelegde feiten, met uitzondering van een onderdeel van de mishandeling, waarvoor hij werd vrijgesproken. De ontucht vond plaats tussen 1 februari 2014 en 1 april 2014, waarbij de verdachte handelingen heeft gepleegd met een minderjarige die aan zijn zorg was toevertrouwd. Daarnaast heeft de verdachte op 17 september 2014 een fiets gestolen die toebehoorde aan de Politie Eindhoven. De mishandelingen van zijn levensgezel vonden plaats op verschillende data in 2014 en 2015, waarbij de verdachte haar heeft geslagen, geschopt en beledigd. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 10 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden waaronder reclasseringstoezicht. Tevens is de verdachte verplicht om schadevergoeding te betalen aan het slachtoffer. De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder eerdere veroordelingen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Strafrecht
Parketnummers: 01/860043-15, 01/820381-14, 01/845601-14 en 01/860266-15 (ter terechtzitting gevoegd)
Parketnummer vordering: 01/169779-13
Datum uitspraak: 23 februari 2016
Verkort vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum 1] 1969,
wonende te [adresgegevens] .
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 9 februari 2016.
Op deze zitting heeft de rechtbank de tegen verdachte/veroordeelde, onder de hiervoor genoemde parketnummers, aanhangig gemaakte zaken gevoegd.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte/veroordeelde naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaken zijn aanhangig gemaakt bij dagvaardingen van 11 januari 2016.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
In de zaak met parketnummer 01/860043-15:
hij, meermalen, althans eenmaal,
in of omstreeks de periode van 01 februari 2014 tot en met 01 april 2014 te Eindhoven,
met [slachtoffer 1] (geboren op [geboortedatum 2] ), die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, terwijl voornoemde [slachtoffer 1] een minderjarige was die aan zijn, verdachtes zorg en/of waakzaamheid was toevertrouwd,
(telkens) buiten echt,
(telkens) een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd,
immers heeft hij, verdachte, (telkens):
- de vagina en/of schaamlippen, althans de schaamstreek van die [slachtoffer 1] betast en/of
- het lichaam van die [slachtoffer 1] betast en/of
- die [slachtoffer 1] geknuffeld en/of ge(tong)zoend;
In de zaak met parketnummer 01/820381-14:
hij op of omstreeks 17 september 2014 te Eindhoven met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een fiets, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan Politie Eindhoven, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte.
In de zaak met parketnummer 01/845601-14:
1.
hij op of omstreeks 13 augustus 2014 te Eindhoven
opzettelijk mishandelend zijn levensgezel, althans een persoon, te weten
[slachtoffer 2] , meermalen heeft geschopt/getrapt en/of geslagen en/of
gebeten, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
2.
hij op of omstreeks 13 augustus 2014 te Eindhoven
opzettelijk heeft gehandeld in strijd met de gedragsaanwijzing gegeven
krachtens artikel 509hh, eerste lid, onderdeel b van het Wetboek van
Strafvordering, te weten de gedragsaanwijzing d.d. 31 juli 2014 gegeven door
de officier van justitie te Oost-Brabant, immers heeft verdachte opzettelijk
contact gehad met de in de gedragsaanwijzing genoemde [slachtoffer 2] en/of
heeft hij zich begeven op het adres [adres 1] ;
3.
hij op of omstreeks 13 augustus 2014 te Eindhoven
opzettelijk beledigend een (opsporings)ambtenaar, te weten [slachtoffer 3] ,
gedurende en/of ter zake van de rechtmatige uitoefening van haar bediening, in
diens/dier tegenwoordigheid mondeling heeft toegevoegd de woorden "Rijdt eens
rustig kanker-hoer" en/of "Je bent gewoon een kuthoer, kankerlijer" en/of
"Vuile tyfus-trut", althans woorden van gelijke beledigende aard en/of
strekking;
4.
hij op of omstreeks 13 augustus 2014 te Eindhoven
opzettelijk en wederrechtelijk een politiecel en/of ophoudlokaal (nr 5), in
elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan politie Oost-Brabant,
in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, heeft vernield en/of
beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt;

5.

hij op of omstreeks 30 juli 2014 te Eindhoven
opzettelijk mishandelend zijn levensgezel, althans een persoon, te weten [slachtoffer 2] , (met kracht) haar keel heeft vastgepakt en/of dichtgeknepen
en/of (vervolgens) haar tegen het hoofd en/of lichaam heeft geslagen, waardoor
deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
6.
hij op of omstreeks 1 mei 2015 te Eindhoven
[slachtoffer 2] heeft mishandeld door die [slachtoffer 2] een of meerdere malen aan het haar te trekken en/of een of meerdere malen te slaan tegen het hoofd, althans tegen het lichaam.
In de zaak met parketnummer 01/860266-15:
1.
hij op of omstreeks 03 juli 2015 te Eindhoven opzettelijk de eerbaarheid heeft
geschonden op of aan een plaats, voor het openbaar verkeer bestemd, te weten
het Catharinaplein, door zich toen en daar met ontbloot geslachtsdeel te
bevinden en/of te masturberen;
2.
hij op of omstreeks 04 juli 2015 te Eindhoven opzettelijk aanwezig heeft gehad
ongeveer 7,83 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende
amfetamine, zijnde amfetamine een middel vermeld op de bij de Opiumwet
behorende lijst I;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

De vordering na voorwaardelijke veroordeling.

De zaak met parketnummer 01/169779-13 is aangebracht bij vordering van 31 december 2015. Deze vordering heeft betrekking op het vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant d.d. 18 december 2013. Een kopie van de vordering is aan dit vonnis gehecht.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaardingen geldig zijn. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Vrijspraak.

De rechtbank acht, met de officier van justitie en de verdediging, niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan verdachte in de zaak met parketnummer 01/845601-14 onder 4 is ten laste gelegd, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.

De bewezenverklaring.

De rechtbank acht, op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de bewijsmiddelen, wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte
In de zaak met parketnummer 01/860043-15:
in de periode van 01 februari 2014 tot en met 01 april 2014 te Eindhoven, met [slachtoffer 1] (geboren op [geboortedatum 2] ), die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, terwijl voornoemde [slachtoffer 1] een minderjarige was die aan zijn, verdachtes zorg en waakzaamheid was toevertrouwd, buiten echt, een ontuchtige handeling heeft gepleegd,
immers heeft hij, verdachte:
- de schaamlippen van die [slachtoffer 1] betast en
in de periode van 01 februari 2014 tot en met 01 april 2014 te Eindhoven, met [slachtoffer 1] (geboren op [geboortedatum 2] ), die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd,
immers heeft hij, verdachte:
- die [slachtoffer 1] geknuffeld en getongzoend.
In de zaak met parketnummer 01/820381-14:
op 17 september 2014 te Eindhoven met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een fiets, toebehorende aan Politie Eindhoven.
In de zaak met parketnummer 01/845601-14:
1.
op 13 augustus 2014 te Eindhoven opzettelijk mishandelend zijn levensgezel, te weten
[slachtoffer 2] heeft geslagen, waardoor deze letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden.
2.
op 13 augustus 2014 te Eindhoven opzettelijk heeft gehandeld in strijd met de gedragsaanwijzing gegeven krachtens artikel 509hh, eerste lid, onderdeel b van het Wetboek van Strafvordering, te weten de gedragsaanwijzing d.d. 31 juli 2014 gegeven door
de officier van justitie te Oost-Brabant, immers heeft verdachte opzettelijk
contact gehad met de in de gedragsaanwijzing genoemde [slachtoffer 2] en
heeft hij zich begeven op het adres [adres 1] .
3.
op 13 augustus 2014 te Eindhoven opzettelijk beledigend een opsporingsambtenaar, te weten [slachtoffer 3] , gedurende en/of ter zake van de rechtmatige uitoefening van haar bediening, in dier tegenwoordigheid mondeling heeft toegevoegd de woorden "Rijdt eens rustig kanker-hoer" en "Je bent gewoon een kuthoer, kankerlijer" en
"Vuile tyfus-trut", althans woorden van gelijke beledigende aard en
strekking.

5.

op 30 juli 2014 te Eindhoven opzettelijk mishandelend zijn levensgezel, te weten [slachtoffer 2] , tegen het hoofd heeft geslagen, waardoor deze letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden.

6.
op 1 mei 2015 te Eindhoven [slachtoffer 2] heeft mishandeld door die [slachtoffer 2] aan het haar te trekken en te slaan tegen het hoofd.
In de zaak met parketnummer 01/860266-15:
1.
op 03 juli 2015 te Eindhoven opzettelijk de eerbaarheid heeft geschonden op of aan een plaats, voor het openbaar verkeer bestemd, te weten het Catharinaplein, door zich toen en daar met ontbloot geslachtsdeel te bevinden en te masturberen.
2.
op 04 juli 2015 te Eindhoven opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 7,83 gram van een materiaal bevattende amfetamine, zijnde amfetamine een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I.
De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

Nadere bewijsoverwegingen.

In de zaak met parketnummer 01/845601-14

Ten aanzien van feit 1.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard op 13 augustus 2014 in de woning te Eindhoven ruzie te hebben gehad met zijn toenmalige levensgezel [slachtoffer 2] . Hij ontkent haar te hebben geslagen, geschopt, getrapt of gebeten.
[slachtoffer 2] heeft aangifte gedaan van mishandeling en heeft verklaard dat zij nog weet dat [verdachte] haar opzettelijk en met kracht met gebalde vuist in haar gezicht heeft geraakt. Zij heeft daardoor een opgezwollen en blauw linkeroog en haar lip is dik en kapot. Zij ondervond daarvan veel pijn. De verklaring van aangeefster vindt bevestiging in de waarneming van de ter plaatse gekomen politieambtenaren. Zij constateerden op 13 augustus 2014, kort na het voorval, dat aangeefster [slachtoffer 2] een blauwe zwelling had bij haar linkeroog en dat haar lip bloedde. Op grond van vorenstaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zijn (toenmalige) levensgezel op 13 augustus 2014 te Eindhoven heeft geslagen.
De rechtbank zal verdachte vrijspreken van het schoppen, trappen en bijten, nu de verklaring van aangeefster ten aanzien van deze delen van de tenlastelegging onvoldoende wordt ondersteund door andere bewijsmiddelen.

Ten aanzien van feit 2.

Verdachte heeft ter terechtzitting erkend zich op 13 augustus 2014 in de woning aan de [adres 1] te hebben bevonden, waar zijn toenmalige levensgezel [slachtoffer 2] ook aanwezig was. Verdachte ontkent op de hoogte te zijn geweest van de in de tenlastelegging genoemde gedragsaanwijzing.
Uit de zich in het dossier bevindende gedragsaanwijzing van 31 juli 2014, gegeven door de officier van justitie mr. R.M. Schoo, blijkt dat verdachte met ingang van 31 juli 2014 gedurende 30 dagen een contactverbod met [slachtoffer 2] is opgelegd en dat hij zich in die periode ook niet mocht begeven in/binnen een straal van 200 meter rondom het adres [adres 1] . Op deze gedragsaanwijzing is vermeld dat een afschrift daarvan schriftelijk aan verdachte bekend wordt gemaakt.
Uit de akte van uitreiking (dossier 01/164602-14 pag. 48) blijkt dat deze gedragsaanwijzing op 31 juli 2014 om 17.00 uur te Eindhoven aan verdachte in persoon is uitgereikt. Op deze akte is vermeld dat degene aan wie de brief is uitgereikt zich heeft moeten legitimeren. De rechtbank ziet geen enkele aanleiding te twijfelen aan de inhoud van deze akte van uitreiking. Gelet hierop acht de rechtbank bewezen dat de gedragsaanwijzing aan verdachte in persoon is uitgereikt en verdachte wist dat er op 13 augustus 2014 sprake was van een contact- en locatieverbod, zoals omschreven in de gedragsaanwijzing.
De rechtbank acht het onder 2 ten laste gelegde dan ook wettig en overtuigend bewezen.

Ten aanzien van feit 3.

Verdachte ontkent de in de tenlastelegging omschreven beledigingen tijdens zijn vervoer naar het politiebureau op 13 augustus 2014 te hebben geuit.
Verbalisant [slachtoffer 3] , agente van politie eenheid Oost-Brabant heeft in een op ambtseed opgemaakt proces-verbaal gerelateerd dat verdachte zich op 13 augustus 2014, tijdens het transport van de locatie van het incident naar het hoofdbureau van politie, meerdere keren beledigend heeft uitgelaten in haar richting. De rechtbank ziet geen enkele aanleiding te twijfelen aan de betrouwbaarheid van dat op ambtseed opgemaakte proces-verbaal. Ook past dit gedrag van verdachte in het geheel van de gebeurtenissen die dag, waarbij verdachte zich agressief en recalcitrant gedroeg in de richting van de agenten die hem die dag aangehouden hebben.

Ten aanzien van feit 5.

Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij op 30 juli 2014 te Eindhoven ruzie heeft gehad met zijn toenmalige levensgezel [slachtoffer 2] . Hij ontkent haar bij de keel te hebben gepakt en tegen haar hoofd te hebben geslagen.
Aangeefster [slachtoffer 2] heeft verklaard dat verdachte haar op 30 juli 2014 in de woning te Eindhoven bij de keel heeft gepakt. Het lukte haar te schreeuwen. Vervolgens voelde ze een harde klap tegen de linkerkant van haar hoofd. Ze voelde een hevige stekende pijn. Ze is de deur uitgegaan. Toen ze buiten was heeft ze meteen de politie gebeld.
Getuige [getuige 1] heeft verklaard dat zij die avond op 30 juli 2014 omstreeks 22.00 uur op het adres [adres 2] was. Ze hoorde bij [adres 1] geschreeuw buiten en hoorde een man tegen een vrouw schreeuwen: ‘vuile hoer, tering wijf’. Daarna was het even stil. Ze hoorde ineens uit de woning een vrouw schreeuwen: ‘hou op, niet doen, fuck of’. Ze bleef roepen: ‘niet doen’. Daarna hoorde ze een harde schreeuw of gil en heeft ze de politie gebeld.
Na de meldingen van [getuige 1] en [slachtoffer 2] is de politie ter plaatse gegaan op het adres [adres 1] . Verdachte is in de woning aangehouden.
Op 31 juli 2014 heeft de politie geconstateerd dat de rechterwang van [slachtoffer 2] enigszins opgezwollen was.
Op grond van vorenstaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zijn levensgezel [slachtoffer 2] tegen haar hoofd heeft geslagen. Dat aangeefster in haar aangifte heeft verklaard dat het haar linkerwang betreft en de verbalisant op de rechterwang een zwelling constateert, berust naar het oordeel van de rechtbank op een kennelijke vergissing en staat niet aan een bewezenverklaring van het door verdachte tegen het hoofd slaan van [slachtoffer 2] in de weg. De rechtbank acht het het meest voor de hand liggen dat de politieambtenaar zich heeft vergist omdat verdachte heeft gevoeld waar zij werd geraakt.
De rechtbank zal verdachte vrijspreken van het bij de keel vastpakken en dichtknijpen, nu de verklaring van aangeefster op deze onderdelen onvoldoende wordt ondersteund door andere bewijsmiddelen.

Ten aanzien van feit 6.

Verdachte heeft ter terechtzitting erkend op 1 mei 2015 te Eindhoven [slachtoffer 2] aan haar haren te hebben getrokken. Hij ontkent haar te hebben geslagen.
Aangeefster [slachtoffer 2] heeft verklaard dat zij door verdachte werd geslagen op haar hoofd. Daarna voelde zij dat verdachte met kracht aan haar haren begon te trekken. Dit deed erg veel pijn.
Deze aangifte vindt bevestiging in de verklaring van [getuige 2] , werkzaam bij de GGzE, die op dat moment als woonbegeleider bij [slachtoffer 2] op bezoek was.
Hij zag dat verdachte opzettelijk uithaalde en [slachtoffer 2] tegen het hoofd sloeg. Hij zag vervolgens dat verdachte [slachtoffer 2] bij haar haren vastpakte en haar met kracht naar beneden trok. Het feit dat de verklaring van [getuige 2] drie maanden na het voorval is afgelegd doet niet af aan de betrouwbaarheid van die verklaring, zoals door de raadsman is betoogd.
De rechtbank acht op grond van vorenstaande wettig en overtuigend bewezen dat verdachte [slachtoffer 2] heeft mishandeld door aan haar haren te trekken en haar tegen het hoofd te slaan.
Hetgeen de verdediging overigens omtrent het bewijs ten aanzien van alle feiten ten verweer heeft betoogd, vindt zijn weerlegging in de inhoud van de bewijsmiddelen die de rechtbank voor de afzonderlijke feiten heeft gebezigd en behoeft derhalve geen bespreking. De rechtbank heeft in het strafdossier noch in het verhandelde ter terechtzitting aanknopingspunten gevonden die maken dat aan de inhoud van die bewijsmiddelen behoort te worden getwijfeld.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf en/of maatregel.

De eis van de officier van justitie.

Ten aanzien van de zaken met de parketnummers 01/860043-14, 01/820381-14, 01/845601-14 feiten 1, 2, 3, 5 en 6 en 01/860266-15 feiten 1 en 2:
  • een gevangenisstraf van 12 maanden met aftrek van het voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en de voorwaarde van toezicht van de reclassering (Leger des Heils).
  • toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] (abusievelijk staat in de schriftelijke vordering: [foutieve naam] ) tot een bedrag van € 607,28 met wettelijke rente en oplegging van de maatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht, toewijzing van de gevorderde kosten rechtsbijstand van € 287,-- en ten aanzien van het overige deel van de vordering niet-ontvankelijkheid van de benadeelde partij.
Ten aanzien van de vordering na voorwaardelijke veroordeling met parketnummer 01/169779-13:
- niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de vordering.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.

Het oordeel van de rechtbank.

Algemeen
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
Voorts heeft de rechtbank rekening gehouden met het reclasseringsrapport van 18 mei 2015 van het Leger des Heils, jeugdbescherming en reclassering, betreffende verdachte en het voortgangsverslag van 27 januari 2016 en het reclasseringsadvies van 2 februari 2016, beide van Reclassering Nederland
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
In het nadeel van verdachte
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het plegen van ontucht met een vijftienjarig meisje. De ontucht is begonnen toen het meisje bij het gezin van verdachte logeerde en zij op dat moment aan zijn zorg en waakzaamheid was toevertrouwd. Zij was een vriendin van de dochter van verdachte.
Door zijn handelwijze heeft verdachte ernstig misbruik gemaakt van het vertrouwen dat in hem door de moeder van het meisje is gesteld. Verdachte heeft voorts miskend dat kinderen juist bescherming behoeven tegen seksuele toenaderingen door volwassenen en moeten kunnen rekenen op die bescherming. Verdachte heeft zich daarvan geen enkele rekenschap gegeven en heeft zich kennelijk slechts laten leiden door zijn eigen lustgevoelens.
Verdachte heeft zich tevens schuldig gemaakt aan schennis van de eerbaarheid, een fietsendiefstal, gehandeld in strijd met een gedragsaanwijzing, belediging van een politieagente, het voorhanden hebben van een hoeveelheid amfetamine en verdachte heeft meerdere malen zijn toenmalige levensgezel fors mishandeld.
Verdachte heeft een grote inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van zijn toenmalige levensgezel en haar lichamelijke integriteit aangetast. Het geweld moet een grote indruk op haar hebben gemaakt. Slachtoffers van dit soort ernstige feiten ondervinden daar vaak nog jarenlang last van en de herinnering eraan hindert hen in hun dagelijks bestaan. Uit de toelichting op de vordering benadeelde partij en uit de slachtofferverklaring blijkt dat het slachtoffer op het moment van het opstellen van de slachtofferverklaring nog steeds angst had voor een confrontatie met verdachte.
Dat verdachte meerdere keren geweld heeft gebruikt in zijn relatie met zijn partner rekent de rechtbank verdachte zwaar aan. De rechtbank rekent verdachte ook aan dat hij, zo blijkt uit het onderzoek ter terechtzitting, weinig inzicht heeft in het strafwaardige van zijn handelen.
Verdachte is, zo blijkt uit een hem betreffend uittreksel Justitiële Documentatie, reeds eerder voor misdrijven veroordeeld. Verdachte heeft een aantal thans bewezen verklaarde feiten in de proeftijd van een eerdere veroordeling gepleegd. De eerder opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf, taakstraf en geldboetes hebben hem er niet van weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen.
Conclusie
De rechtbank is van oordeel dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf voor de duur van tien maanden. De rechtbank zal deze gevangenisstraf voor een gedeelte van vijf maanden voorwaardelijk opleggen om verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen. Aan deze voorwaardelijke straf zal de voorwaarde van reclasseringstoezicht en het houden aan de meldplicht worden gekoppeld.
De rechtbank gaat gelet op de ernst van met name het zedenmisdrijf, maar ook van het huiselijk geweld dan ook voorbij aan de door de raadsman bepleite straf, te weten een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan het voorarrest in combinatie met een aantal weken voorwaardelijke gevangenisstraf en een taakstraf. Ook het tijdsverloop leidt niet tot een ander oordeel.
De rechtbank zal een lagere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, nu de rechtbank van oordeel is dat de straf die de rechtbank zal opleggen de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt.

De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] . De rechtbank acht toewijsbaar, als rechtstreeks door het bewezen verklaarde feit toegebrachte schade, de volgende onderdelen van de vordering, te weten immateriële schadevergoeding tot een bedrag van € 200,-- als voorschot en materiële schadevergoeding van € 7,28, vermeerderd met de wettelijke rente voor wat betreft de immateriële schade vanaf 13 augustus 2014 tot aan de dag der algehele voldoening en voor wat betreft de materiële schade vanaf 10 oktober 2014 tot aan de dag der algehele voldoening.

De rechtbank zal de benadeelde partij niet ontvankelijk verklaren ten aanzien van de overig gevorderde immateriële schade. Van dit gedeelte van de vordering is niet eenvoudig vast te stellen of deze schade het rechtstreeks gevolg is van het bewezen verklaarde. Nader onderzoek naar de juistheid en omvang van de vordering (in zoverre) zou een uitgebreide nadere behandeling vereisen. De rechtbank is van oordeel dat de behandeling van (dit deel van) de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert.
De benadeelde partij kan dit onderdeel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal de vordering afwijzen voor wat betreft de kosten rechtsbijstand van
€ 287,--, omdat uit de vordering blijkt dat de bewindvoerder hier bijzondere bijstand voor zou aanvragen en de vordering verder niet is onderbouwd.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil. Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente voor wat betreft de immateriële schade vanaf 13 augustus 2014 tot aan de dag der algehele voldoening en voor wat betreft de materiële schade vanaf 10 oktober 2014 tot aan de dag der algehele voldoening.
Aangezien aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij komt te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.

De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 4] .Ter terechtzitting van 9 februari 2016 heeft de benadeelde partij [slachtoffer 4] de vordering benadeelde partij ingetrokken omdat de gevorderde kosten geen betrekking hebben op het slachtoffer [slachtoffer 1] .

Motivering van de beslissing na voorwaardelijke veroordeling 01/169779-13.

De vordering voldoet aan alle wettelijke eisen. Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd tot behandeling van deze vordering. In de vordering is een parketnummer genoemd, waaruit zou moeten blijken dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan een strafbaar feit binnen de opgelegde proeftijd. Dit parketnummer heeft geen betrekking op een feit door verdachte gepleegd. Ook heeft de officier van justitie ter terechtzitting niet aangegeven welk parketnummer bedoeld is geweest. Onder deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat de officier van justitie niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vordering tot tenuitvoerlegging.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
Wetboek van Strafrecht art. 14a, 14b, 14c, 14d, 24c, 27, 36f, 57, 184a, 239, 247, 248, 266, 267, 300, 304, 310.
Opiumwet art. 2, 10.

DE UITSPRAAK

T.a.v. 01/845601-14 feit 4: Vrijspraak.
Verklaart het in de zaken met de parketnummers 01/860043-14, 01/820381-14,
01/845601-14 feiten 1, 2, 3, 5 en 6 en 01/860266-15 feiten 1 en 2 ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:
T.a.v. 01/860043-15: - met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen, terwijl de schuldige het feit begaat tegen een aan zijn zorg of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige en
- met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen. T.a.v. 01/820381-14: diefstal T.a.v. 01/845601-14 feit 1: mishandeling, begaan tegen zijn levensgezel. T.a.v. 01/845601-14 feit 2: opzettelijk handelen in strijd met een gedragsaanwijzing gegeven krachtens artikel 509hh, eerste lid, onderdeel b, van het Wetboek van Strafvordering. T.a.v. 01/845601-14 feit 3: eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening. T.a.v. 01/845601-14 feit 5: mishandeling, begaan tegen zijn levensgezel. T.a.v. 01/845601-14 feit 6: mishandeling. T.a.v. 01/860266-15 feit 1: schennis van de eerbaarheid op of aan een plaats, voor het openbaar verkeer bestemd. T.a.v. 01/860266-15 feit 2: opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C, van de Opiumwet gegeven verbod. Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straf en maatregel.
T.a.v. 01/860043-15, 01/820381-14, 01/845601-14 feit 1, feit 2, feit 3, feit 5, feit 6, 01/860266-15 feit 1, feit 2:
Gevangenisstraf voor de duur van 10 maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27
van het Wetboek van Strafrecht waarvan 5 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
Stelt als algemene voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit en
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt en
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich gedurende de proeftijd gedraagt naar de voorschriften en aanwijzingen die worden gegeven door de reclassering;
- dat veroordeelde zich (uiterlijk) binnen drie werkdagen na het onherroepelijk worden van het vonnis zal melden bij de reclassering, Leger des Heils Eindhoven, Dr. Cuijperslaan 80, 5623 BB Eindhoven, telefoon 088-0901140 en zich daarna gedurende een door die reclassering te bepalen periode (die loopt tot maximaal het einde van de proeftijd) zal blijven melden zo lang en zo frequent als de reclassering noodzakelijk acht.
De Reclassering Nederland, Regio's-Hertogenbosch, Eekbrouwersweg 6, 5233 VG te ’s-Hertogenbosch (Leger des Heils) wordt gegeven toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
T.a.v. 01/845601-14 feit 1 en feit 5: Maatregel van schadevergoeding van € 207,28 subsidiair 4 dagen hechtenis.
Legt derhalve aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 2] van een bedrag van € 207,28 (zegge: tweehonderdzeven euro en achtentwintig), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 4 dagen hechtenis. Het bedrag bestaat uit € 200,-- immateriële schadevergoeding en € 7,28 materiële schadevergoeding.
De toepassing van deze vervangende hechtenis heft de hiervoor genoemde betalingsverplichting niet op.
Het totale bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente, voor wat betreft de immateriële schade vanaf 13 augustus 2014 tot aan de dag der algehele voldoening en voor wat betreft de materiële schade vanaf 10 oktober 2014 tot aan de dag der algehele voldoening.

Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] :

Wijst de vordering van de benadeelde partij toe en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 2] ,
van een bedrag van € 207,28 (zegge: tweehonderdzeven euro en achtentwintig cent), te weten € 200,-- immateriële schadevergoeding en € 7,28 materiële schadevergoeding.
Het totale bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente, voor wat betreft
de immateriële schade vanaf 13 augustus 2014 tot aan de dag der algehele voldoening
en voor wat betreft de materiële schade vanaf 10 oktober 2014 tot aan de dag
der algehele voldoening.
Bepaalt dat de benadeelde partij in het overige deel van de vordering (restant immateriële schade) niet ontvankelijk is.
Wijst af de gevorderde kosten rechtsbijstand.
Veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot heden begroot op nihil.
Veroordeelt verdachte verder in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, komt daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat te vervallen.

Beslissing na voorwaardelijke veroordeling:

Verklaart de officier van justitie niet ontvankelijk in de vordering in de zaak met parketnummer 01/169779-13.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. A.J.M. van Gink, voorzitter,
mr. I.L.A. Boer en mr. J.G. Vos, leden,
in tegenwoordigheid van L. Scholl, griffier,
en is uitgesproken op 23 februari 2016.
Mr. Boer is buiten staat dit vonnis te ondertekenen.