Uitspraak
RECHTBANK OOST-BRABANT
[verdachte] ,
De tenlastelegging.
De vorderingen na voorwaardelijke veroordeling.
De formele voorvragen.
Er is sectie verricht op het lichaam van het slachtoffer. Uit de sectie is gebleken dat het slachtoffer is overleden als gevolg van verwikkelingen van bij leven opgelopen uitwendig inwerkend omsnoerend geweld op de hals. Tevens bleek zij een steek/snijverwonding in haar bovenlichaam en hals te hebben.
De bewezenverklaring.
De strafbaarheid van het feit.
De strafbaarheid van verdachte.
Volgens de onderzoekers van het PBC zijn er geen aanwijzingen voor beperkingen in de intelligentie van verdachte. Bekend is dat verdachte middelen gebruikt, maar door de weigering van verdachte is het niet mogelijk geweest te onderzoeken wat de aard, ernst en frequentie van het middelengebruik is geweest, noch wat de effecten zijn op de stabiliteit van zijn psychische toestandsbeeld en op zijn gedrag. Door de weigering van verdachte is het ook niet mogelijk geweest de persoonlijkheid van verdachte te onderzoeken en hierbij zicht te krijgen op forensisch relevante aspecten, zoals de copingvaardigheden, krenkbaarheid, agressieregulatie, impulscontrole en gewetensfuncties. Van al deze aspecten lijkt het erop dat er tot 2012 geen aanwijzingen zijn geweest voor problemen op deze gebieden. Tijdens het onderzoek zijn er geen op zichzelf staande stoornissen in de agressieregulatie en impulscontrole waargenomen. Wel zijn er aanwijzingen voor het bestaan van een aanpassingsstoornis (mogelijk binnen een culturele context), depressie en een psychose/waanstoornis. Hierbij kan de rol van het middelengebruik, bijvoorbeeld in een door middelen geïnduceerde psychose, niet worden uitgesloten. Doordat verdachte niet heeft meegewerkt aan het onderzoek zijn er echter onvoldoende gegevens om het mogelijke beloop en het mogelijke toestandsbeeld ten tijde van het ten laste gelegde ook formeel en classificerend te kunnen onderbouwen. Verder hebben de onderzoekers vragen omtrent de doorwerking van een eventueel aanwezige stoornis in het delict en de mate van toerekening ook niet kunnen beantwoorden.