ECLI:NL:RBOBR:2016:6890

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
18 februari 2016
Publicatiedatum
13 december 2016
Zaaknummer
4410744
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Nietig ontslag op staande voet wegens arbeidsongeschiktheid en passende werkzaamheden

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Oost-Brabant op 18 februari 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen een werknemer en DAF Trucks N.V. De werknemer, die sinds 23 april 2007 in dienst was bij DAF, had zich op 6 oktober 2014 ziek gemeld vanwege psychische en fysieke klachten. DAF bood de werknemer aangepast werk aan, maar de werknemer weigerde dit werk te verrichten, wat leidde tot een ontslag op staande voet op 2 maart 2015. De werknemer vorderde een verklaring voor recht dat het ontslag nietig was en doorbetaling van loon. De kantonrechter oordeelde dat het ontslag op staande voet nietig was, omdat de werknemer redelijkerwijs mocht menen arbeidsongeschikt te zijn. De rechter concludeerde dat de aangeboden werkzaamheden niet passend waren en dat de werknemer niet grovelijk zijn plichten had veronachtzaamd. DAF werd veroordeeld tot doorbetaling van het loon en vakantiegeld, evenals de proceskosten. De rechter benadrukte dat werkweigering wegens ziekte geen grond voor ontslag op staande voet oplevert, mits de werknemer zich terecht beroept op arbeidsongeschiktheid.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Civiel Recht
Zittingsplaats Eindhoven
Zaaknummer : 4410744
Rolnummer : 15-9677
Uitspraak : 18 februari 2016
in de zaak van:
[werknemer],
wonende te [woonplaats] ,
eiser,
procederend met rechtsbijstand ingevolge toevoeging van de Raad voor Rechtsbijstand onder nummer [nummer] ,
gemachtigde: (thans) mr. D.K. Nijhuis,
t e g e n
de naamloze vennootschap
DAF Trucks N.V.,
gevestigd te Eindhoven,
gedaagde,
gemachtigde: mr. drs. E.P.H. Verdeuzeldonk.
Partijen zullen hierna worden genoemd “ [werknemer] ” en “DAF”.

1.Het verloop van het geding

1.1.
Dit blijkt uit het volgende:
- de dagvaarding van 25 augustus 2015 met producties 1 tot en met 28;
- de conclusie van antwoord met producties 1 tot en met 12;
- het vonnis van 15 oktober 2015;
- de brief van 4 november 2015 met producties 29 tot en met 39 van [werknemer] ;
- de akte aanvulling gronden van [werknemer] ingekomen ter griffie op 9 november 2015;
- de brief van 15 december 2015 met producties 40 en 41 van [werknemer] ;
- het faxbericht van 13 januari 2016 met bijlage 1 van DAF;
- de brief van 13 januari 2016 met producties 13 en 14 van DAF;
- de comparitie na antwoord d.d. 18 januari 2016;
- de faxberichten van 25 januari 2016 van [werknemer] en DAF.
1.2.
Tot slot is wederom vonnis bepaald.

2.De feiten

Tussen partijen staat als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende
weersproken en/of op grond van de onbestreden inhoud van overgelegde producties het volgende vast.
2.1.
[werknemer] heeft aanvankelijk via het uitzendbureau bij DAF gewerkt en is sinds 23 april 2007 in dienst van DAF, laatstelijk in de functie van medewerker logistiek bij COM, tegen een laatstelijk genoten loon van € 2.204,66 bruto per vier weken, exclusief € 396,51 bruto per periode als dienstentoeslag.
2.2.
Op 6 oktober 2014 heeft [werknemer] zich ziek gemeld in verband met psychische en fysieke klachten.
2.3.
Op 20 oktober 2014 heeft de bedrijfsarts geoordeeld dat [werknemer] per 22 oktober 2014 aangepast werk gedurende 4 uur per dag kan verrichten.
2.4.
[werknemer] heeft dit geweigerd en een second opinion bij het UWV aangevraagd. DAF heeft [werknemer] vervolgens gekort op zijn loon. Op 17 december 2014 is het deskundigenoordeel ontvangen waaruit blijkt dat het aangeboden werk niet passend is.
Naar aanleiding hiervan heeft DAF haar eerdere beslissing herzien en heeft zij [werknemer] werk op de afdeling emballage aangeboden. DAF heeft voorts aangegeven dat het loon met terugwerkende kracht tot 100% zal worden aangevuld en dat het voorstel voor passend werk ter toetsing aan de bedrijfsarts zal worden voorgelegd.
2.5.
Op 9 januari 2015 is [werknemer] door de bedrijfsarts volledig arbeidsgeschikt geacht voor de aangeboden werkzaamheden op de afdeling emballage.
2.6.
[werknemer] heeft volhard in zijn standpunt dat de aangeboden werkzaamheden niet passend zijn en heeft opnieuw een deskundigenoordeel aangevraagd. In afwachting hiervan heeft DAF (met ingang van 12 januari 2015) de salarisbetaling stopgezet.
2.7.
Op 19 februari 2015 volgt het tweede deskundigenoordeel waaruit blijkt dat het aangeboden werk als passend is te beschouwen.
2.8.
Bij brief van 24 februari 2015 is [werknemer] door DAF uitgenodigd voor een gesprek om afspraken te maken over de werkhervatting. [werknemer] heeft te kennen gegeven dat hij zijn werkzaamheden niet zal hervatten.
2.9.
Op 26 februari 2015 wordt [werknemer] door DAF gesommeerd zijn werkzaamheden op
2 maart 2015 te hervatten.
2.10.
[werknemer] verschijnt op 2 maart 2015 niet op het werk, waarna hij door DAF op staande voet wordt ontslagen wegens het hardnekkig weigeren te voldoen aan de redelijke bevelen/opdrachten van DAF c.q. het grovelijk veronachtzamen van zijn plichten uit hoofde van het dienstverband.

3.Het geschil

3.1.
[werknemer] vordert - kort samengevat -, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, een verklaring voor recht dat het door DAF gegeven ontslag op staande voet nietig is en door-betaling van loon vanaf 12 januari 2015 tot aan het moment dat de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig geëindigd zal zijn en vakantiegeld, vermeerderd met de wettelijke verhoging en de wettelijke rente, de buitengerechtelijke incassokosten en de proceskosten.
3.2.
[werknemer] legt daaraan, kort weergegeven, het volgende ten grondslag.
Het ontslag op staande voet is onterecht gegeven. Hij is ziek en niet in staat aangepast werk te verrichten. Hij heeft altijd goed gefunctioneerd. In de loop der jaren heeft hij fysieke klachten gekregen en is hij - als gevolg van zijn ziektebeeld (syndroom van Asperger) - steeds meer last gaan ondervinden van de omgeslagen en verharde cultuur op het werk. In september 2014 heeft een gesprek plaatsgevonden over het door hem ondervonden pestgedrag. DAF heeft zijn klachten niet serieus genomen en vanaf het moment dat hij zijn werk diende te hervatten zijn zijn klachten verergerd en is hij depressief geworden.
Op 6 oktober 2014 heeft hij zich ziek gemeld, zowel vanwege psychische als fysieke klachten. Tijdens het gesprek van 21 oktober 2014 is hem verteld dat hij zijn eigen aangepast werk weer moet gaan verrichten. Hij heeft aangegeven dat hij niet terug wil naar zijn afdeling en heeft een deskundigenoordeel aangevraagd. Uit het deskundigenoordeel blijkt dat het aangeboden werk niet passend is. Vervolgens heeft DAF hem werk aangeboden op een andere werkplek (emballage) maar ook dit werk is niet passend vanwege zijn depressieve klachten en vanwege het feit dat het werk fysiek te zwaar is gelet op de bij hem geconstateerde osteopenie en osteoporose.
Hij is het niet eens met het (tweede) deskundigenoordeel waarin wordt geoordeeld dat sprake is van passende arbeid. Hij heeft om die reden zijn werk op 2 maart 2015 niet hervat.
3.3.
In zijn akte aanvulling gronden heeft [werknemer] voorts - kort samengevat - het volgende nog aangevoerd.
Vast staat dat hij per 6 oktober 2014 arbeidsongeschikt is. Als gevolg van de in het kader van zijn arbeidsongeschiktheid ontstane discussie over de door DAF aangeboden alternatieve werkzaamheden en de passendheid daarvan in relatie tot zijn arbeidsongeschiktheid is hij op 2 maart 2015 op staande voet ontslagen. Werkverzuim tijdens arbeidsongeschiktheid levert echter geen dringende reden voor ontslag op staande voet op. Gezien hetgeen hij over zijn arbeidsongeschiktheid van zijn medisch behandelaars vernam en de beschrijving van de alternatieve aangeboden werkzaamheden mocht hij gerechtvaardigd vertrouwen op de niet passendheid van die werkzaamheden. De eerste twee deskundigenoordelen zijn uitgebreid met DAF en het UWV besproken op basis waarvan DAF bekend verondersteld mag worden met zijn klachten. Voor DAF had dan ook duidelijk kunnen zijn dat de aangeboden alternatieven niet passend waren.
Hij heeft slechts één keer geen gevolg gegeven aan een oproep van DAF om te verschijnen (op 2 maart 2015). Hij is nooit eerder uitdrukkelijk opgeroepen. Van hardnekkig weigeren aan redelijke bevelen of opdrachten te voldoen is dan ook geen sprake. Hij heeft gehoor gegeven aan elke oproep van DAF en de bedrijfsarts en hij heeft zich altijd beschikbaar gehouden voor passend werk. Van het grovelijk veronachtzamen van zijn plichten uit hoofde van zijn dienstverband is evenmin sprake. Hij mocht er gerechtvaardigd op vertrouwen dat de werkzaamheden niet passend waren.
3.4.
DAF voert, zakelijk weergegeven, het volgende verweer.
[werknemer] dient niet-ontvankelijk verklaard te worden omdat hij geen deskundigenverklaring als bedoeld in artikel 7:629a BW heeft overgelegd.
In geval [werknemer] wel ontvankelijk is concludeert DAF tot afwijzing van de vorderingen omdat het ontslag op staande voet terecht gegeven is.
Bij haar was niet bekend dat [werknemer] het syndroom van Asperger heeft. [werknemer] heeft dit nooit bij zijn leidinggevenden en/of de bedrijfsartsen gemeld.
Wat betreft de depressieve klachten geldt dat bij de bedrijfsarts bekend was dat [werknemer] op 26 november 2014 een intake-gesprek heeft gevoerd bij Apanta en dat dit een vervolg heeft gekregen op 1 december 2014. Op 9 januari 2015 heeft [werknemer] aan de bedrijfsarts medegedeeld dat er geen vervolgbehandeling zou plaatsvinden Op 12 januari 2015 heeft [werknemer] de deskundigenaanvraag ingediend. Op dat moment was dus geen sprake van een ingezette behandeling bij Apanta.
Pas ná het ontslag op staande voet is [werknemer] onder behandeling bij de crisisdienst GGZe gekomen vanwege toename van depressieve klachten.
De fysieke klachten van [werknemer] zijn steeds meegenomen in de beoordeling van de belastbaarheid van [werknemer] . De diagnose osteoporose en osteopenie is pas ná het ontslag op staande voet gesteld. Hoewel [werknemer] in het (tweede) deskundigenonderzoek volledig arbeidsgeschikt is geacht voor de aangeboden werkzaamheden op de afdeling emballage heeft hij volhard in zijn weigering de aangeboden werkzaamheden op te pakken. Nadat [werknemer] op 2 maart 2015 niet is verschenen en verder ook niets van zich heeft laat horen restte DAF niets anders dan hem op staande voet te ontslaan.
Recent is [werknemer] door de verzekeringsarts van het UWV beoordeeld in het kader van de ziektewet en is geconcludeerd dat [werknemer] arbeidsongeschikt is voor de maatgevende arbeid per datum ziekmelding en ook per datum uit dienst. Deze beoordeling is tot stand gekomen met de wetenschap achteraf (psychiatrisch onderzoek en onderzoek door internist) en het kan DAF op grond hiervan niet worden verweten dat zij dit had moeten weten.
DAF is tot het ontslag op staande voet overgegaan vanuit de toen aanwezige kennis. Niet bekend gemaakte kennis c.q. diagnoses/ziektebeelden die ná het ontslag zijn gesteld kunnen geen rol spel bij de beoordeling van het ontslag.
3.5.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

ontvankelijkheid
4.1.
DAF heeft zich op het standpunt gesteld dat [werknemer] niet-ontvankelijk verklaard dient te worden omdat hij bij zijn loonvordering geen deskundigenverklaring als bedoeld in artikel 7:629a BW heeft overgelegd.
4.2.
Op grond van artikel 7:629a BW dient een vordering tot betaling van loon te worden afgewezen als bij de eis geen deskundigenverklaring is bijgevoegd omtrent de verhindering van de werknemer om de (bedongen) arbeid te verrichten. Het tweede lid van voormeld artikel stelt dat een dergelijke verklaring niet vereist is in het geval de verhindering tot het uitvoeren van de werkzaamheden niet wordt betwist of het overleggen van een deskundigenverklaring in redelijkheid niet van de werknemer kan worden gevergd.
4.3.
De kantonrechter stelt vast dat de dagvaarding dateert van 25 augustus 2015. Bij dagvaarding heeft [werknemer] twee deskundigenoordelen overgelegd van respectievelijk
17 december 2014 (productie 7) en 19 februari 2015 (productie 10).
Daarnaast is als productie 19 de aanvraag van een derde deskundigenoordeel overgelegd, welke is gedateerd op 12 augustus 2015. Vervolgens is eerst op 30 november 2015 het deskundigenoordeel uitgebracht.
Gesteld noch gebleken is dat het aan [werknemer] te wijten is dat het deskundigenoordeel zo lang op zich heeft laten wachten. Door [werknemer] is tijdens de mondelinge behandeling onweersproken gesteld dat de vertraging het gevolg is van aan de zijde van het UWV gelegen omstandigheden.
Tegen deze achtergrond oordeelt de kantonrechter dat sprake is van de uitzondering als bedoeld in artikel 7:629a lid 2 BW en overlegging van een deskundigenverklaring door [werknemer] onder deze omstandigheden in redelijkheid niet gevergd kan worden.
[werknemer] is derhalve in zoverre ontvankelijk in zijn vordering.
ontslag op staande voet
4.4.
Ter beoordeling ligt de vraag voor of zich op 2 maart 2015 een dringende reden voor ontslag op staande voet heeft voorgedaan, waardoor aan de arbeidsovereenkomst van [werknemer] rechtsgeldig een einde is gekomen.
4.5.
Op grond van artikel 7:677 lid 1 BW is de werkgever bevoegd de arbeidsovereenkomst onverwijld op te zeggen wegens een dringende reden, onder gelijktijdige mededeling van die reden aan de werknemer. Ingevolge artikel 7:678 lid 1 BW worden als dringende redenen in voormelde zin beschouwd zodanige daden, eigenschappen of gedragingen van de werknemer, dat van de werkgever redelijkerwijze niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Een dringende reden voor de werkgever bestaat ingevolge:
(i) art. 7:678 lid 2 aanhef en onder j BW wanneer hij hardnekkig weigert te voldoen aan redelijke bevelen of opdrachten, hem door of namens de werkgever verstrekt en
(ii) art. 7:678 lid 2 aanhef en onder k BW wanneer hij op andere wijze grovelijk de plichten veronachtzaamd, welke de arbeidsovereenkomst hem oplegt.
4.6.
Volgens vaste rechtspraak dienen bij de beoordeling van de vraag of van een zodanige dringende reden sprake is, de omstandigheden van het geval, in onderling verband en samenhang, in aanmerking te worden genomen. Daarbij behoren in de eerste plaats in de beschouwing te worden betrokken de aard en ernst van hetgeen de werkgever als dringende reden aanmerkt, en verder onder meer de aard en duur van de dienstbetrekking, de wijze waarop de werknemer deze heeft vervuld, alsmede de persoonlijke omstandigheden van de werknemer, zoals zijn leeftijd en de gevolgen die een ontslag op staande voet voor hem zou hebben. Ook indien de gevolgen ingrijpend zijn, kan een afweging van deze persoonlijke omstandigheden tegen de ernst van de dringende reden tot de slotsom leiden dat een onmiddellijke beëindiging van de arbeidsovereenkomst toch gerechtvaardigd is.
4.7.
Bij brief van 2 maart 2015 is [werknemer] door DAF op staande voet ontslagen. De dringende reden is in deze brief als volgt geformuleerd.
"
In ons schrijven van 26 februari 2015 hebben wij u – ondanks uw herhaalde mededeling dat u niet van plan bent uw werkzaamheden te hervatten – gesommeerd om uw werkzaamheden te hervatten op maandag 2 maart 2015 om 09.00 uur. Helaas hebben we opnieuw moeten constateren dat u hiertoe niet bent overgegaan. Zoals reeds aangekondigd in ons schrijven van 26 februari jl. betekent dit dat u hardnekkig weigert te voldoen aan redelijke bevelen of opdrachten van DAF als uw werkgever c.q. u grovelijk uw plichten uit hoofde van uw dienstverband veronachtzaamt. Dit vormen dringende reden in de zin van art. 7:678 BW op basis waarvan wij u per heden op staande voet ontslag verlenen.
Concreet betekent dit dat uw dienstverband met onmiddellijke ingang (2maart 2015) met DAF wordt beëindigd. (…)"
4.8.
[werknemer] heeft, kort gezegd, gesteld dat er geen sprake is van een dringende reden, die het ontslag op staande voet rechtvaardigt. In dat verband heeft hij aangevoerd dat hij wegens ziekte/arbeidsongeschiktheid niet in staat was om te werken, zodat van een redelijke opdracht om het werk te hervatten geen sprake was; evenmin kan onder die omstandigheid worden aangenomen dat hij zijn plichten uit de arbeidsovereenkomst grovelijk heeft veronachtzaamd.
DAF neemt primair het standpunt in dat de medische/arbeidsdeskundige beoordeling van het UWV in het kader van het derde deskundigenoordeel bij de beoordeling in deze procedure terzijde dient te worden geschoven, omdat de beoordeling ex tunc dient plaats te vinden.
Subsidiair voert DAF aan dat zij het oordeel van het derde deskundigenoordeel niet zal volgen in navolging van het uitgevoerde onderzoek door Ergatis. DAF had gerede grond om te twijfelen aan de juistheid van de opgestelde (medische) rapportage om welke reden een medische expertise is gevraagd bij Ergatis.
4.9.
De kantonrechter stelt voorop dat werkweigering of verzuim geen grond voor ontslag op staande voet oplevert, indien de werknemer ter rechtvaardiging van het werkverzuim zich beroept op arbeidsongeschiktheid wegens ziekte en hij in redelijkheid heeft mogen menen arbeidsongeschikt te zijn geweest, waaraan niet afdoet dat de werkgever redelijkerwijs heeft mogen aannemen dat de werknemer arbeidsgeschikt was.
Naar het oordeel van de kantonrechter is in de gegeven omstandigheden het oordeel gewettigd dat [werknemer] redelijkerwijs heeft mogen menen arbeidsongeschikt te zijn.
Daartoe wordt overwogen als volgt.
4.10.
Vast staat dat [werknemer] per 6 oktober 2014 arbeidsongeschikt is.
4.10.1.
Nadat door de arbeidsdeskundige is vastgesteld dat het door DAF aangeboden werk (het verrichten van het eigen aangepaste werk gedurende 4 uur per dag) niet passend is, heeft DAF [werknemer] op 7 januari 2015 werk aangeboden op de afdeling emballage.
4.10.2.
Op 9 januari 2015 geeft [werknemer] aan de bedrijfsarts aan dat hij rug- en schouderklachten heeft en dat hij om die reden niet naar de afdeling emballage kan. Uit het gespreksverslag met de bedrijfsarts – en de door [werknemer] in het geding gebrachte facturen van zijn therapeut - blijkt dat [werknemer] in het verleden manuele therapie en fysiotherapie heeft gehad; bij het zwaar belasten van de rug zou er een blokkade ontstaan die spierpijn geeft. De bedrijfsarts heeft [werknemer] op 9 januari 2015 volledig arbeidsgeschikt geacht voor deze werkzaamheden en geadviseerd om deze werkzaamheden op 12 januari 2015 bij emballagebeheer te hervatten. [werknemer] heeft dit geweigerd omdat deze werkzaamheden volgens hem niet passend zijn vanwege het feit dat het werk voor hem fysiek te zwaar is vanwege zijn rug- en nekklachten.
4.10.3.
Uit de rapportage van de arbeidsdeskundige H.P. Brouwers d.d. 17 februari 2015 blijkt dat [werknemer] opnieuw aangeeft dat diens fysieke belastbaarheid niet past bij het aangeboden werk. DAF geeft aan dat het aangeboden werk fysiek belastender is, dan de bedongen arbeid (logistiek medewerker bij DAF). Brouwers komt in zijn deskundigenoordeel d.d. 17 februari 2015 tot de conclusie dat de door DAF aangeboden arbeid passend is.
4.10.4.
Bij brief van 1 maart 2015 heeft de manueel therapeut van [werknemer] bericht dat hij al sinds 8 mei 2013 bij hem komt met klachten van zijn wervelkolom. In de loop van 2013 tot en met heden ziet de manueel therapeut een uitbreiding van het klachtenbeeld naar de thoracale en cervicale wervelkolom; tevens valt op dat de behandelfrequentie toeneemt en dat de klachten niet meer geheel verdwijnen na behandeling middels manuele therapie. Er lijkt volgens de manueel therapeut duidelijk een relatie te bestaan tussen de werkzaamheden van het orderpicken bij DAF en het toenemen en uitbreiden van de klachten. Tevens ziet de manueel therapeut dat er een disbalans zichtbaar is tussen de belasting en de belastbaarheid van de wervelkolom van de heer [werknemer] . Tevens ziet hij in de loop van mei 2013 tot heden een duidelijke gewichtsafname van de heer [werknemer] . Hierdoor is volgens de manueel therapeut tevens zichtbaar dat er algemeen spierweefsel is afgenomen, en specifiek ook spierweefsel van de wervelkolom. Dit zou tevens een gedeeltelijke verklaring kunnen zijn voor de verminderde belastbaarheid bij het zwaardere werk zoals het orderpicken.
4.10.5.
Op 20 april 2015 heeft de internist van [werknemer] osteopenie en osteoporose bij hem geconstateerd.
4.10.6.
Op 9 september 2015 heeft de verzekeringsarts S. Farid geconcludeerd dat [werknemer] , gelet op de medische stukken, diagnostiek en dossierstudie voor de maatgevende arbeid (logistiek medewerker bij DAF) per datum ziekmelding (6 oktober 2014) en ook per datum uitdienst (2 maart 2015) medisch gezien arbeidsongeschikt is. [werknemer] is volgens de verzekeringsarts ongeschikt tot het verrichten van zijn arbeid als bedoeld in art. 19 Ziektewet. [werknemer] heeft per toetsdatum verminderde benutbare mogelijkheden voor het kunnen verrichten van arbeid, als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek.
4.10.7.
Uit het arbeidsdeskundig onderzoek van het UWV van 29 september 2015 blijkt dat als maatgevende arbeid voor [werknemer] wordt uitgegaan van de bedongen werkzaamheden, te weten logistiek medewerker bij DAF. Uit dit rapport volgt dat [werknemer] niet geschikt is voor deze maatgevende arbeid. De belastbaarheid van [werknemer] ten opzichte van de belasting in die functie wordt overschreden omdat het betreft zware lasten hanteren, tillen en elke week van werkplek veranderen. Tussen partijen is in confesso dat het door DAF aangeboden aangepaste werk voor [werknemer] fysiek belastender is, dan de bedongen arbeid.
4.10.8.
In het (derde) deskundigenrapport van het UWV d.d. 26 november 2015 wordt door arbeidsdeskundige A.G.W.P van Gorp geconcludeerd dat het door DAF aangeboden werk niet passend is. De advocaat van [werknemer] heeft in het kader van dit derde deskundigenoordeel gevraagd om nader overleg te voeren met de internist van [werknemer] . Dit rapport houdt, na overleg met de internist van [werknemer] , onder meer het volgende in:
"
Bij de beoordeling van de passendheid van het door de werkgever aangeboden aangepaste werk heb ik recentelijk door de verzekeringsarts S. Farid opgestelde functionele mogelijkheden vergeleken met de door de collega arbeidsdeskundige H.P. Brouwers beschreven functie en belastingen zoals vermeld in de AD-rapportage d.d. 17-2-2015. Hierbij stelde ik vast dat er een overschrijding is t.a.v. het item tillen of dragen. Namelijk werknemer wordt in staat geacht om ongeveer 5 kg te tillen of te dragen en de handmatig te hanteren gewichten in het aangeboden werk bij het sorteren en omstapelen varieren tussen de 7 kg en 11 kg."
4.11.
DAF heeft een medisch rapport overgelegd van Ergatis van 12 januari 2016. Met dit rapport wil DAF het deskundigenoordeel van het UWV d.d. 26 november 2015 ontkrachten en aantonen dat het door haar aan [werknemer] aangeboden werk wel degelijk passend was.
DAF miskent echter dat dit partijrapport van onvoldoende gewicht is om het onafhankelijke UWV deskundigenoordeel te kunnen ontkrachten. Ergatis is in deze zaak niet ingeschakeld als arts-gemachtigde en heeft enkel een dossier- en literatuurstudie gedaan. De kantonrechter gaat derhalve aan de inhoud van dit rapport voorbij.
4.12.
De opdracht om op 2 maart 2015 de aangeboden werkzaamheden te hervatten was derhalve niet redelijk, nu uit het voorgaande volgt dat deze werkzaamheden, zoals [werknemer] ook heeft aangegeven, voor hem niet passend waren. Het niet opvolgen van deze opdracht, kan derhalve niet worden gekwalificeerd als een dringende reden als bedoeld in art. 7:678 lid 2 aanhef en onder j BW. Deze grond rechtvaardigt derhalve geen ontslag op staande voet.
4.13.
Evenmin is in dit geval sprake van het grovelijk veronachtzamen van plichten uit de arbeidsovereenkomst. Immers, [werknemer] had een gegronde reden om niet aanwezig te zijn op het werk; hij was ziek. Werkverzuim dat enkel aan ziekte valt te verwijten is niet aan te merken als een dringende reden als bedoeld in art. 7:678 lid 2 aanhef en onder k BW. Door DAF is verder onweersproken gelaten dat [werknemer] in het kader van zijn reïntegratie gehoor gegeven heeft aan elke oproep van DAF en de bedrijfsarts, dat hij op elke afspraak is verschenen en dat hij zich altijd beschikbaar heeft gehouden voor passend werk. Van grovelijke veronachtzaming van zijn verplichtingen is dan ook geen sprake.
4.14.
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat de gevorderde verklaring voor recht dat het door de werkgever gegeven ontslag op staande voet nietig is, waardoor de arbeidsovereenkomst nog steeds bestaat voor toewijzing gereed ligt.
De gevorderde loonbetalingen, waartegen geen afzonderlijk verweer is gevoerd, liggen eveneens voor toewijzing gereed. De wettelijke rente zal conform de vordering worden toegewezen over het loon.
De wettelijke verhoging zal worden gematigd tot nihil, nu DAF destijds op het toen bekende UWV rapport is afgegaan en pas in een later stadium is komen vast te staan dat [werknemer] – in afwijking van het eerdere oordeel van de bedrijfsarts en de arbeidsdeskundige – arbeidsongeschikt was. In het verlengde hiervan wordt de gevorderde wettelijke rente over
de wettelijke verhoging afgewezen.
4.15.
De vorderingen terzake van vakantiegeld over de periode juni 2014 tot juni 2015 ter hoogte van € 2.704,85 en de reservering van het maandelijkse vakantiegeld ad 8% van het brutoloon en dit vakantiegeld ieder jaar in de maand juni aan [werknemer] te betalen, zijn niet bestreden en zullen worden toegewezen.
4.16.
Tegen de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten is geen verweer gevoerd. Deze zullen conform de vordering worden toegewezen.
4.17.
Als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij wordt DAF veroordeeld in de proceskosten. De gevorderde rente over de proceskosten is toewijsbaar als na te melden.

5. De beslissing

De kantonrechter:
verklaart voor recht dat het op 2 maart 2015 gegeven ontslag op staande voet nietig is;
veroordeelt DAF om aan [werknemer] te betalen:
- het loon vanaf 12 januari 2015 tot en met 28 januari 2015 (te weten € 1.690,48)
- het loon vanaf de tweede periode van 2015 (te weten € 2.600,81 bruto per periode) tot aan het moment dat de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig geëindigd zal zijn;
- het vakantiegeld over de periode juni 2014 tot juni 2015 ad € 2.704,85;
- de wettelijke rente over voornoemde bedragen telkens vanaf de dag der verschuldigdheid daarvan tot aan de dag der voldoening;
- een bedrag van € 1.073,44 ter zake buitengerechtelijke incassokosten;
veroordeelt DAF voorts tot reservering van het maandelijkse vakantiegeld ad 8% van het brutoloon en dit vakantiegeld ieder jaar in de maand juni aan [werknemer] te betalen;
veroordeelt DAF in de proceskosten, aan de zijde van [werknemer] tot heden begroot op
€ 972,19, waarvan te voldoen aan:
a.
de griffier, door overschrijving op het rekeningnummer dat staat vermeld op de nog afzonderlijk te ontvangen nota van het LDCR (het Landelijk Dienstencentrum voor de Rechtspraak), onder vermelding van het betaalkenmerk van die nota:
- € 70,64 ter zake van ¾ deel van de explootkosten;
b.
eisende partij:
- € 23,55 ter zake van ¼ deel van de explootkosten;
- € 78,-- ter zake van het griffierecht;
- € 800,-- ter zake van het salaris van de gemachtigde (niet met btw belast);
te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de 15e dag nadat DAF schriftelijk tot betaling daarvan is aangemaand;
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.A.M. van Oorschot, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 18 februari 2016.