ECLI:NL:RBOBR:2016:6769
Rechtbank Oost-Brabant
- Eerste aanleg - meervoudig
- Rechtspraak.nl
Vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel na vrijspraak van afpersing, oplichting en flessentrekkerij
In deze zaak heeft de officier van justitie een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel ingediend, welke zou zijn verkregen door afpersing, oplichting en flessentrekkerij. De verdachte is echter vrijgesproken van deze ten laste gelegde feiten. De rechtbank heeft op 7 december 2016 uitspraak gedaan in deze zaak, waarbij de vordering van de officier van justitie werd afgewezen. De rechtbank oordeelde dat, gezien de vrijspraak, niet kon worden vastgesteld dat de verdachte uit de ten laste gelegde feiten wederrechtelijk voordeel had verkregen.
De rechtbank heeft ook overwogen dat er geen bewijs was dat de verdachte uit de strafbare feiten waarvoor hij wel was veroordeeld, wederrechtelijk voordeel had verkregen. De vordering van de officier van justitie was gebaseerd op feiten waarvan de rechtbank de verdachte had vrijgesproken, waardoor de rechtbank tot de conclusie kwam dat de vordering niet kon worden toegewezen.
De uitspraak werd gedaan door de meervoudige kamer van de rechtbank Oost-Brabant, met mr. T. van de Woestijne als voorzitter en mr. C.A. Mandemakers en mr. A.M. Bossink als leden. De griffier was Ş. Altun. De uitspraak vond plaats op 7 december 2016.