ECLI:NL:RBOBR:2016:6769

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
7 december 2016
Publicatiedatum
6 december 2016
Zaaknummer
01/880331-14 (ontneming)
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel na vrijspraak van afpersing, oplichting en flessentrekkerij

In deze zaak heeft de officier van justitie een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel ingediend, welke zou zijn verkregen door afpersing, oplichting en flessentrekkerij. De verdachte is echter vrijgesproken van deze ten laste gelegde feiten. De rechtbank heeft op 7 december 2016 uitspraak gedaan in deze zaak, waarbij de vordering van de officier van justitie werd afgewezen. De rechtbank oordeelde dat, gezien de vrijspraak, niet kon worden vastgesteld dat de verdachte uit de ten laste gelegde feiten wederrechtelijk voordeel had verkregen.

De rechtbank heeft ook overwogen dat er geen bewijs was dat de verdachte uit de strafbare feiten waarvoor hij wel was veroordeeld, wederrechtelijk voordeel had verkregen. De vordering van de officier van justitie was gebaseerd op feiten waarvan de rechtbank de verdachte had vrijgesproken, waardoor de rechtbank tot de conclusie kwam dat de vordering niet kon worden toegewezen.

De uitspraak werd gedaan door de meervoudige kamer van de rechtbank Oost-Brabant, met mr. T. van de Woestijne als voorzitter en mr. C.A. Mandemakers en mr. A.M. Bossink als leden. De griffier was Ş. Altun. De uitspraak vond plaats op 7 december 2016.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Locatie 's-Hertogenbosch
Team strafrecht
Parketnummer ontneming: 01/880331-14 Datum uitspraak: 7 december 2016
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1977,
zonder vaste woon- of verblijfplaats hier te lande.

Onderzoek van de zaak.

De officier van justitie heeft een schriftelijke ontnemingsvordering ingediend die ertoe strekt dat de rechtbank het bedrag vaststelt waarop het door verdachte wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e, lid 5, van het Wetboek van Strafrecht, wordt geschat en dat aan verdachte de verplichting wordt opgelegd aan de Staat het geschatte voordeel tot een bedrag van € 739.714,16 te betalen.
De rechtbank heeft kennis genomen van de stukken van de strafzaak tegen verdachte, waaronder het in het dossier opgenomen rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel.
Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaats gehad op 23 november 2016 alwaar zijn gehoord:
- de raadsman van verdachte, mr. B.J. de Jong, die op de voet van artikel 279 van het Wetboek van Strafvordering uitdrukkelijk is gemachtigd om de verdediging te voeren en
- de officier van justitie.

De standpunten van de officier van justitie en de verdediging.

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte wederrechtelijk voordeel heeft genoten van de opbrengsten van de door verdachte – in haar ogen – gepleegde strafbare feiten afpersing, oplichting en flessentrekkerij tot een bedrag van
€ 521.114,76.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman van verdachte heeft primair bepleit dat de vordering van de officier van justitie zal worden afgewezen en subsidiair dat deze gematigd dient te worden.

Het oordeel van de rechtbank.

Bij vonnis van de meervoudige kamer van deze rechtbank van heden, 7 december 2016, is verdachte vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten afpersing, flessentrekkerij en verduistering. Ter zake van het voorhanden hebben van twee vuurwapens en van munitie, het opzettelijk aanwezig hebben van cocaïne, een tweetal bedreigingen en het beschadigen en wegmaken van goederen is de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van één jaar, met aftrek van de tijd die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht.
De vordering van de officier van justitie tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel is onder meer gebaseerd op de tenlastegelegde feiten waarvan de rechtbank verdachte heeft vrijgesproken. Gelet op deze vrijspraak kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden vastgesteld dat verdachte uit die feiten wederrechtelijk voordeel heeft verkregen. Evenmin kan naar het oordeel van de rechtbank worden vastgesteld, dit volgt ook niet uit het aan de vordering ten grondslag gelegde proces-verbaal ter berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel, dat verdachte uit de strafbare feiten waarvoor hij wel is veroordeeld, wederrechtelijk voordeel heeft verkregen. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat de vordering van de officier van justitie moet worden afgewezen.

De uitspraak.

De rechtbank wijst de vordering van de officier van justitie af.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. T. van de Woestijne, voorzitter,
mr. C.A. Mandemakers en mr. A.M. Bossink, leden,
in tegenwoordigheid van Ş. Altun, griffier,
en is uitgesproken op 7 december 2016.