ECLI:NL:RBOBR:2016:6767

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
7 december 2016
Publicatiedatum
6 december 2016
Zaaknummer
01/880331-14
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • mr. T. van de Woestijne
  • mr. C.A. Mandemakers
  • mr. A.M. Bossink
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het voorhanden hebben van vuurwapens, bezit van cocaïne, bedreigingen en vernielingen

Op 7 december 2016 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van meerdere strafbare feiten, waaronder het voorhanden hebben van vuurwapens, bezit van cocaïne, bedreigingen en vernielingen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte veroordeeld wordt voor het voorhanden hebben van twee vuurwapens en munitie, alsook voor het opzettelijk aanwezig hebben van bijna 100 gram cocaïne. De verdachte is ook schuldig bevonden aan bedreiging van meerdere slachtoffers, waarbij hij hen met geweld heeft gedreigd. De rechtbank heeft echter ook vastgesteld dat de verdachte voor een aantal andere tenlastegelegde feiten, zoals afpersing en flessentrekkerij, is vrijgesproken wegens gebrek aan bewijs. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van één jaar, met onttrekking van de wapens en cocaïne aan het verkeer. De uitspraak is gedaan na een uitgebreid proces, waarin de rechtbank de verklaringen van slachtoffers en getuigen heeft gewogen tegen het bewijs dat door de officier van justitie is aangedragen. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers in overweging genomen bij het bepalen van de strafmaat.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK OOST-BRABANT
Locatie 's-Hertogenbosch
Team strafrecht
Parketnummer: 01/880331-14
Datum uitspraak: 7 december 2016
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1977,
zonder vaste woon- of verblijfplaats hier ten lande.
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 30 januari 2015, 5 juni 2015, 28 augustus 2015, 23 maart 2016 en 23 november 2016.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.
De tenlastelegging.
De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 5 januari 2015.
Nadat de tenlastelegging op de terechtzitting van 28 augustus 2015 is gewijzigd is aan verdachte ten laste gelegd dat:
1.
A.
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 27 juni 2014 tot en met 10 september 2014 te Valkenswaard, (onder meer) op de openbare weg (te weten de parkeerplaats behorende bij de Em-Té, gelegen aan de Nieuwe Waalreseweg) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer 1] heeft gedwongen tot de afgifte van een geldbedrag van in totaal ongeveer 400.000,- euro, in elk geval enig geldbedrag en/of (onder meer) een hoeveelheid drank en/of sigaretten, in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1] en/of Em-Té, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat hij, verdachte
- die [slachtoffer 1] een of meerdere sms-berichten heeft gestuurd met (onder meer) de volgende inhoud: "wij bepalen wat er gebeurt, anders hangen wij je op" en/of "ik stuur jongens naar je toe en zij slaan de hele winkel kort en klein", althans woorden van dergelijke aard en/of strekking en/of
- voornoemde [slachtoffer 1] meermalen, althans eenmaal een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp heeft getoond en/of gericht op het lichaam van die [slachtoffer 1] ;
en/of
B.
hij in of omstreeks de periode van 27 juni 2014 tot en met 10 september 2014 te Valkenswaard, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een beroep of een gewoonte heeft gemaakt van het kopen van goederen met het oogmerk om zonder volledige betaling zich en/of (een) ander(en) de beschikking over die goederen te verzekeren, hebbende verdachte en/of zijn mededader(s), telkens met voormeld oogmerk, de navolgende goederen - op tijd en plaats daarbij vermeld - gekocht, te weten (meermalen) (onder meer) een hoeveelheid drank en/of sigaretten, in elk geval een hoeveelheid winkelgoederen bij/van de Em-Té gelegen aan de Nieuwe Waalreseweg te Valkenswaard op een of meer tijdstippen in de periode van 27 juni 2014 tot
en met 10 september 2014;
2.
A.
hij in of omstreeks de periode van 28 november 2013 tot en met 13 december 2013 te Valkenswaard tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk enig geldbedrag, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en / of zijn mededader(s), welk(e) goed(eren) verdachte en / of zijn mededader(s) anders dan door misdrijf, te weten welk geldbedrag verdachte door middel van een geldwissel, onder zich had(den), wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
en/of
B.
hij op of omstreeks 13 december 2013 te Valkenswaard [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [slachtoffer 2] (via een telefonische verbinding) dreigend de woorden toegevoegd : "kom dan naar hier, dan schiet ik je kapot", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
3. hij in of omstreeks de periode van 23 april 2013 tot en met 21 oktober 2014 te Valkenswaard tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk een of meerdere airconditioning installaties, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 5] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en / of zijn mededader(s), welk(e) goed(eren) verdachte en / of zijn mededader(s) anders dan door misdrijf, te weten welke airconditioning installaties verdachte als bonafide koper, onder zich had(den), wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
4. hij in of omstreeks de periode van 03 mei 2013 tot en met 21 oktober 2014 te Valkenswaard tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk een hoeveelheid flessen (sterke) drank, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 6] en/of [slachtoffer 7] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en / of zijn mededader(s), welk(e) goed(eren) verdachte en / of zijn mededader(s) anders dan door misdrijf, te weten welke flessen (sterke) drank verdachte als bonafide koper, onder zich had(den), wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
5. hij in of omstreeks de periode van 01 december 2013 tot en met 16 augustus 2014 te Valkenswaard tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en wederrechtelijk een of meer muren en/of een systeemplafond en/of het gevelmetselwerk en/of een of meer buitenlampen en/of een of meer afdekkappen en/of een of meer plafondlampen en/of een airconditioningsysteem en/of een of meer terrasverwarmingselementen, behorende bij een woning gelegen aan [adres 1] , in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 8] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn/haar mededader(s), heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt;
6. hij op of omstreeks 21 oktober 2014 te Valkenswaard tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen,
- een semi-automatisch double-action centraalvuur pistool, merk Beretta, model 92FS, kaliber 9 mm en/of
- een semi-automatisch double-action centraalvuur pistool, merk BMM, model 315, kaliber 8 mm knal en/of
- 61 centraalvuur kogelpatronen, kaliber 9 mm Luger (9x19 mm) en/of
-7 centraalvuur kogelpatronen, kaliber 6,35 mm,
in elk geval (vuur)wapens en/of munitie in de zin van categorie III van de Wet Wapens en Munitie voorhanden heeft gehad;
7. hij op of omstreeks 21 oktober 2014 te Valkenswaard tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 98,7 gram cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne, een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I;
8.
A.
hij in of omstreeks de periode van 02 januari 2015 tot en met 02 april 2015 te Valkenswaard tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk (enig geldbedrag), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 9] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en / of zijn mededader(s), welk(e) goed(eren) verdachte en / of zijn mededader(s) anders dan door misdrijf, te weten welk geldbedrag verdachte door middel van een geldwissel, onder zich had(den), wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
en/of
B.
hij op of omstreeks 02 april 2015 te Valkenswaard [slachtoffer 9] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [slachtoffer 9] (via een telefonische verbinding) dreigend de woorden toegevoegd : "ik breek allebei je benen, ik sla je kaak eraf, ik sla je hoofd open, ik breek je benen nog haakser dan je knieën", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
De formele voorvragen.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in de vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.
Bewijsvraag.
Inleiding.
De politie Eenheid Oost-Brabant ontving in de periode van 1 december 2012 tot en met 9 maart 2015 diverse meldingen dat verdachte verschillende ondernemers in Valkenswaard zou hebben afgeperst, bedreigd en opgelicht. Verdachte zou één van deze ondernemers gedwongen hebben tot afgifte van geld, frisdrank, alcoholhoudende drank en sigaretten. Enkele andere ondernemers zouden producten c.q. diensten geleverd hebben aan verdachte, waar zij nooit voor betaald zouden hebben gekregen. Ondernemers die verdachte hierop aanspraken, zouden door verdachte zijn bedreigd. Verdachte zou bovendien verschillende andere ondernemers hebben voorgehouden dat zij grote winsten konden behalen door bij hem geld in kleine coupures te wisselen voor grote coupures. Ondernemers die ingestemd zouden hebben met dit voorstel en grote geldbedragen zouden hebben afgestaan aan verdachte, zouden de door de verdachte beloofde tegenprestatie nooit hebben ontvangen. Verdachte zou ook hier de betreffende ondernemers bedreigd hebben toen zij hem hierop aanspraken.
Op verdachte rust thans de verdenking dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan afpersing, verduistering, bedreiging, flessentrekkerij, vernieling, het voorhanden hebben van vuurwapens en munitie alsmede het aanwezig hebben van een hoeveelheid cocaïne.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie acht de ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat niet bewezen is dat verdachte de ten laste gelegde feiten tezamen en in vereniging met een of meer anderen heeft begaan.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van de ten laste gelegde feiten, zodat verdachte vrijgesproken dient te worden.
Het oordeel van de rechtbank. [1]
Bij de vraag of de tenlastegelegde feiten wettig en overtuigend bewezen kunnen worden verklaard hecht de rechtbank er aan vooraf enkele algemene opmerkingen te maken.
De rechtbank ziet zich bij de onder 1 tot en met 5 en onder 8 tenlastegelegde feiten onder andere geconfronteerd met verklaringen van aangevers. Als wordt uitgegaan van de juistheid van deze verklaringen is sprake van, in elk geval in de ogen van deze aangevers, moreel verwerpelijk gedrag van verdachte, als gevolg waarvan aangevers ook schade hebben geleden. Niet iedere vorm van moreel verwerpelijk gedrag levert echter ook een strafbaar feit op. De rechtbank is bij de beoordeling van de vraag of sprake is van een strafbaar feit gebonden aan wat de wetgever daarover heeft bepaald. Als wenselijk wordt bevonden dat meer vormen van moreel verwerpelijk gedrag dan op dit moment strafbaar zijn gesteld een strafbaar feit opleveren, dan is het aan de wetgever om de benodigde wetgeving daarvoor in te voeren. Voor de rechter is daarin geen rol weggelegd.
Voor de goede orde voegt de rechtbank daaraan toe dat ook buiten het strafrecht mogelijkheden bestaan om vormen van moreel verwerpelijk gedrag aan de orde te stellen. Daarbij valt onder meer te denken aan een procedure bij de civiele rechter in geval van niet-nakoming van contractuele verplichtingen.
Vervolgens is de rechtbank in een concrete strafzaak gebonden aan de feiten zoals de officier van justitie die heeft tenlastegelegd. Daarbuiten mag de rechtbank niet treden. In gevallen waarin bepaald gedrag elementen van verschillende strafbare feiten in zich lijkt te bergen, zoals in de onderhavige zaak, doet het openbaar ministerie er daarom, naar het oordeel van de rechtbank, goed aan de rechter een keuzemogelijkheid te bieden door op die verschillende strafbare feiten toegesneden varianten in de tenlastelegging op te nemen. De rechtbank constateert dat het openbaar ministerie in de onderhavige zaak de rechtbank niet, althans slechts in beperkte mate, een dergelijke keuzemogelijkheid heeft geboden.
Ten aanzien van feit 1 A en feit 1 B.
Op 10 september 2014 heeft [slachtoffer 1] [hierna: [slachtoffer 1] ] aangifte gedaan van afpersing gepleegd door verdachte. Daarna heeft [slachtoffer 1] aanvullende verklaringen afgelegd. Zijn verklaringen houden in grote lijnen in dat verdachte hem in de periode van 27 juni 2014 tot 10 september 2014 gedwongen heeft tot afgifte van geldbedragen, drank en sigaretten. [slachtoffer 1] zou hierbij onder meer via Whatsapp- en sms-berichten bedreigd zijn door verdachte.
De rechtbank stelt vast dat de verklaringen van [slachtoffer 1] niet worden bevestigd door verklaringen van andere personen. Wel bevindt zich in het dossier een zogenoemde samenvatting van sms- en Whatsapp-berichten, afkomstig uit de telefoon van [slachtoffer 1] . [2] [slachtoffer 1] heeft verklaard dat deze berichten zijn verklaringen zullen bevestigen. De berichten zijn met name ook van belang, omdat [slachtoffer 1] heeft verklaard dat de in de tenlastelegging opgenomen concrete bedreigende bewoordingen, hem door verdachte per (sms-)bericht zijn toegezonden. Deze concrete bedreigende bewoordingen zijn in de samenvatting van de berichten echter niet terug te vinden. Ook voor het overige zijn in deze samenvatting geen bedreigende berichten te vinden. Weliswaar is zo nu en dan sprake van berichten aan [slachtoffer 1] met een meer dwingend karakter, maar bedreigend zoals ten laste is gelegd kunnen deze niet worden genoemd. De berichten over en weer wijzen veeleer op de vaker in het dossier voorkomende afspraak om bepaalde geldbedragen te wisselen. Daar komt nog bij de vraag of kan worden vastgesteld dat de desbetreffende berichten door verdachte zijn verzonden.
Ook los van het hiervoor besprokene heeft de rechtbank geen ondersteuning aangetroffen voor de verklaringen van [slachtoffer 1] dat hij door geweld of bedreiging met geweld is gedwongen tot afgifte van de door hem genoemde geldbedragen en goederen.
Met de verdediging constateert de rechtbank voorts dat de door [slachtoffer 1] afgelegde verklaringen op onderdelen wisselend zijn. Daarbij wijst de rechtbank onder meer op de verklaringen van [slachtoffer 1] over de geldswaarde van de eerste door verdachte geplaatste bestelling, over het bedrag van de totale schade, alsook op het punt of verdachte alleen of met anderen naar de winkel van [slachtoffer 1] kwam, waaronder op het moment dat hij [slachtoffer 1] bedreigde met een vuurwapen. De verschillen in de verklaringen van [slachtoffer 1] betreffen geen detailpunten en geven daarmee reden voor twijfel aan de betrouwbaarheid van de door [slachtoffer 1] afgelegde verklaringen. Dat de winkel van [slachtoffer 1] is uitgerust met meerdere camera’s en er desondanks volgens [slachtoffer 1] geen bruikbare beelden gemaakt zijn versterkt deze twijfel verder.
Al met al acht de rechtbank geen wettig en overtuigend bewijs voor de aan verdachte tenlastegelegde afpersing van [slachtoffer 1] . Dit bewijs zou in hoofdzaak afkomstig zijn uit de door [slachtoffer 1] afgelegde verklaringen. Uit de voorgaande overwegingen volgt echter dat er reden is om aan de betrouwbaarheid van de verklaringen van [slachtoffer 1] te twijfelen. Voor de goede orde merkt de rechtbank nog op dat door [slachtoffer 1] overgelegde financiële informatie en informatie over de aflevering van goederen weliswaar als bewijs zou kunnen dienen voor het feit dat door [slachtoffer 1] geldbedragen en goederen zijn afgegeven, maar dat deze informatie geen bewijs oplevert voor de reden waarom [slachtoffer 1] tot afgifte daarvan is overgegaan (als gevolg van afpersing of om een andere reden). De rechtbank zal verdachte derhalve vrijspreken van de aan hem onder 1 A tenlastegelegde afpersing van [slachtoffer 1] .
In het voorgaande heeft de rechtbank geconcludeerd dat er reden bestaat om aan de betrouwbaarheid van de verklaringen van [slachtoffer 1] te twijfelen. Dit maakt dat verdachte evenzeer van de aan hem onder 1 B tenlastegelegde flessentrekkerij betreffende [slachtoffer 1] zal worden vrijgesproken.
Ten aanzien van feit 2 A, feit 3, feit 4 en feit 8 A.
Verdachte wordt verweten dat hij verschillende geldbedragen en goederen, toebehorend aan een ander of anderen dan verdachte, die hij anders dan door misdrijf onder zich had, zich wederrechtelijk heeft toegeëigend. Voor een bewezenverklaring is onder meer vereist dat vast komt te staan dat deze geldbedragen en goederen aan een ander dan aan verdachte toebehoorden.
De onder 2A en 8A tenlastegelegde feiten hebben kennelijk betrekking op een zogenoemde geldwissel. De rechtbank leidt uit de aangiftes, voor zover hier relevant, van respectievelijk [slachtoffer 2] en [slachtoffer 9] af dat verdachte telkens was overeengekomen dat de aangever een bepaald geldbedrag aan verdachte zou geven, waarvoor verdachte hem een groter geldbedrag in andere coupures zou teruggeven. De overgifte van het geldbedrag door de aangever aan verdachte heeft vervolgens ook telkens plaatsgevonden. In de aangiftes is voorts niet gesteld en ook overigens is niet gebleken dat de desbetreffende goederen onder eigendomsvoorbehoud zijn geleverd of dat anderszins sprake was van een voorwaardelijke verbintenis. De door verdachte met de aangever overeengekomen tegenprestatie, teruggave van een groter geldbedrag, is telkens uitgebleven.
De onder 3 en 4 tenlastegelegde feiten hebben kennelijk betrekking op een koopovereenkomst. De rechtbank leidt uit de aangiftes, voor zover hier relevant, van respectievelijk [slachtoffer 4] en [slachtoffer 6] , af dat aangevers met betrekking tot de desbetreffende goederen telkens met verdachte een koopovereenkomst hebben gesloten en vervolgens ook de desbetreffende goederen aan verdachte hebben geleverd. In geval van [slachtoffer 4] gebeurde dit door installatie van de geleverde goederen in of aan het toenmalige woonhuis van verdachte. In geval van [slachtoffer 6] geschiedde dit door aflevering van de goederen op het woonadres van verdachte. In de aangiftes is voorts niet gesteld en ook overigens is niet gebleken dat de desbetreffende goederen onder eigendomsvoorbehoud zijn geleverd of dat anderszins sprake was van een voorwaardelijke verbintenis. De door verdachte met de aangever overeengekomen tegenprestatie, betaling, is telkens uitgebleven.
Op het moment van de overgifte van het geld aan verdachte (feiten 2A en 8A), dan wel de levering van de goederen aan verdachte (feiten 3 en 4), is naar het oordeel van de rechtbank civielrechtelijk gezien de eigendom van dit geld, dan wel deze goederen, telkens overgegaan op verdachte. Aan de voor eigendomsoverdracht geldende vereisten zoals neergelegd in artikel 3:84, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek was toen immers voldaan. De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of er een reden is om in deze gevallen af te wijken van de civielrechtelijke regeling en te concluderen dat het geld, dan wel de goederen, strafrechtelijk gezien aan de aangevers zijn blijven toebehoren. De rechtbank acht in deze gevallen echter onvoldoende reden om af te wijken. Daarbij is meegewogen de aard van de gesloten overeenkomsten en de door aangevers krachtens die overeenkomsten te leveren voorwerpen. De rechtbank ziet zich in haar oordeel gesteund door het arrest van het gerechtshof ’s-Gravenhage van 20 april 2012, gepubliceerd op www.rechtspraak.nl onder ECLI:NL:GHSGR:2012:BW5086.
Uit het voorgaande volgt dat niet kan worden bewezen dat ten tijde van het plegen van de onder 2A, 3, 4 en 8A ten laste gelegde feiten de desbetreffende voorwerpen toebehoorden aan een ander dan aan verdachte. Nu bewijs voor dit essentiële bestanddeel van deze feiten ontbreekt, dient verdachte van deze feiten te worden vrijgesproken. Wat verder over het bewijs van deze feiten is aangevoerd behoeft daarom geen bespreking.
Ten aanzien van feit 2 B.
Op 13 december 2014 heeft [slachtoffer 2] [hierna: [slachtoffer 2] ] aangifte gedaan van bedreiging gepleegd door verdachte. [slachtoffer 2] heeft verklaard dat hij nog geld tegoed had van verdachte en dat hij verdachte om die reden op 13 december 2014 een sms-bericht had gestuurd met de tekst: “Waar is mijn geld? Ik heb niets meer te verliezen. Ik ben toch alles kwijt. Ik zal niet slapen tot ik je heb.” [slachtoffer 2] werd een half uur later op zijn mobiele telefoon gebeld door verdachte. Hij zette zijn mobiele telefoon op de speaker, zodat zijn vrouw – die in zijn bijzijn was – kon horen wat er gezegd werd. [slachtoffer 2] vroeg aan verdachte wederom waar zijn geld bleef. Hij hoorde dat verdachte kwaad werd en dat verdachte riep: “Kom dan naar hier, dan schiet ik je kapot”. [3]
Voorts heeft [getuige 1] op 30 december 2014 als getuige een verklaring afgelegd. De getuige is getrouwd met [slachtoffer 2] en heeft verklaard dat [slachtoffer 2] op 13 december 2014 thuis kwam en een sms-bericht stuurde aan verdachte, waarin hij om zijn geld vroeg. Zij zag en hoorde dat [slachtoffer 2] kort daarna op zijn mobiele telefoon werd gebeld. Zij heeft verklaard dat [slachtoffer 2] zijn mobiele telefoon op de speaker zette en dat zij daarom kon horen wat verdachte zei. [getuige 1] hoorde dat verdachte onder andere zei: “Ge komt nou hier, dan schiet ik je kapot.” [4]
Verdachte heeft zich voor wat betreft de gestelde bedreiging van [slachtoffer 2] bij de politie beroepen op zijn zwijgrecht. Ter terechtzitting van 23 november 2016 is verdachte niet verschenen. Namens de verdachte heeft de raadsman bepleit dat verdachte vrijgesproken dient te worden van de ten laste gelegde bedreiging wegens gebrek aan overtuigend bewijs, waarbij de raadsman ter onderbouwing heeft gewezen op het proces-verbaal van bevindingen van brigadier van politie [verbalisant 1] van 9 januari 2014.
De rechtbank heeft geen grond om aan de betrouwbaarheid van voornoemde verklaringen van [slachtoffer 2] en [getuige 1] te twijfelen. Daarbij heeft de rechtbank meegewogen dat verdachte zich in zoverre op zijn zwijgrecht heeft beroepen en aldus de verklaringen van [slachtoffer 2] en [getuige 1] niet inhoudelijk heeft weersproken. Dat verdachte, blijkens het door de verdediging aangehaalde proces-verbaal van bevindingen van [verbalisant 1] , in een tweede telefoongesprek met [slachtoffer 2] die dag aangeeft dat hij het niet heeft over schieten en dat hij geen wapen heeft, acht de rechtbank voorts onvoldoende om aan de betrouwbaarheid van de verklaringen van [slachtoffer 2] en [getuige 1] te twijfelen. Daarbij heeft de rechtbank meegewogen dat, anders dan de verdediging meent, niet valt uit te sluiten dat verdachte op enigerlei wijze heeft bemerkt dat iemand met het tweede gesprek meeluisterde, dan wel anderszins reden heeft gezien in het tweede gesprek voorzichtiger te zijn dan in het eerste gesprek. Op basis van de verklaringen van [slachtoffer 2] en [getuige 1] komt de rechtbank tot het oordeel dat zowel wettig als overtuigend bewijs voorhanden is dat verdachte de hiervoor genoemde bewoordingen heeft geuit jegens de aangever en dat deze bewoordingen een bedreiging met een misdrijf tegen het leven opleveren als bedoeld in artikel 285 van het Wetboek van Strafrecht.
Ten aanzien van feit 5.
Op 21 augustus 2014 heeft [slachtoffer 8] [hierna: [slachtoffer 8] ] aangifte gedaan van vernieling aan en in zijn woning, welke veroorzaakt zou zijn door verdachte. [slachtoffer 8] heeft verklaard dat hij eigenaar is van de woning aan [adres 1] in Borkel en Schaft (gemeente Valkenswaard) en dat hij voornoemde woning per 1 december 2013 verhuurd had aan verdachte. Tijdens een gesprek op 23 juli 2014 gaf de verdachte aan dat hij € 24.000,-- en kwijtschelding van de achterstallige huur van [slachtoffer 8] wenste, omdat hij aanpassingen had verricht aan de woning. Ook gaf hij aan dat hij weg wilde uit de woning. Vanwege de aanpassingen aan de woning werd vervolgens een huurkorting gegeven van € 5.950,--. Op 28 juli 2014 werd [slachtoffer 8] gebeld door verdachte, waarbij verdachte [slachtoffer 8] te kennen gaf dat [slachtoffer 8] hem € 24.000,-- moest betalen. Zou hij dit niet doen, dan zou verdachte de woning als een bouwval achterlaten. Enige tijd later werd door verdachte de huur opgezegd. Op 16 augustus 2014 is [slachtoffer 8] naar voornoemde woning gegaan. Aldaar trof hij een geheel lege woning aan en constateerde hij dat het een grote bende was en dat onder andere de systeemplafonds kapot waren. [5]
De herstelwerkzaamheden aan voornoemde woning zijn omschreven in een door [slachtoffer 8] ter beschikking gestelde werkomschrijving van een bouwbedrijf. Aangetekend is dat onder andere aan verhuurder toebehorende plafondlampen, een airco en terrasverwarmingselementen geplaatst dienen te worden, omdat deze verwijderd waren door de huurder. [6]
Ten aanzien van de gerezen verdenking heeft verdachte tijdens het politieverhoor op 21 oktober 2014 verklaard dat hij van [slachtoffer 8] [de rechtbank begrijpt: [slachtoffer 8] ] een woning heeft gehuurd en dat hij de woning, op twee aanhangwagens puin na, goed heeft achtergelaten. Hij voelde zich “genaaid” door [slachtoffer 8] . De airco in de woning was van hem en die heeft hij meegenomen. Verdachte ontkent vernielingen te hebben aangericht aan of in de woning. [7]
De raadsman van verdachte heeft bepleit dat verdachte vrijgesproken dient te worden van het ten laste gelegde feit, omdat niet vastgesteld kan worden wanneer verdachte de woning heeft verlaten en het derhalve niet uit te sluiten is dat een ander dan verdachte de woning heeft vernield.
De rechtbank acht de ontkennende verklaring van verdachte ongeloofwaardig en kan zich evenmin vinden in het betoog van de raadsman. Daartoe wordt overwogen dat de rechtbank geen enkele aanleiding ziet om te twijfelen aan de juistheid van de verklaring van [slachtoffer 8] , inhoudende dat verdachte hem heeft medegedeeld dat als hij geen € 24.000,-- betaalt, hij –verdachte – de woning als een bouwval zal achterlaten. Dit past in het beeld van de schade die geconstateerd is – waarvan de rechtbank op basis van de zich in het procesdossier bevindende foto’s kennis van heeft genomen – alsmede de verklaring van verdachte dat hij zich “genaaid” voelde door [slachtoffer 8] . Kennelijk had verdachte aldus een motief om daad bij het woord te voegen. Het door de raadsman geschetste alternatieve scenario acht de rechtbank niet aannemelijk en overigens onder deze omstandigheden ook hoogst onwaarschijnlijk.
De rechtbank komt derhalve tot een bewezenverklaring van de beschadiging van de systeemplafonds en de wegmaking van de plafondlampen, een airco en terrasverwarmingselementen als na te melden. De rechtbank zal verdachte vrijspreken van, kortweg, de tenlastegelegde vernieling van de muren en het gevelmetselwerk, reeds omdat de rechtbank op grond van de stukken in het dossier niet kan vaststellen dat voor zover reeds beschadigingen van muren en/of gevelmetselwerk zichtbaar zijn (dit is slechts in beperkte mate het geval), deze beschadigingen de grenzen van het normaal gebruik als huurder van de desbetreffende woning te buiten gaan. Daarmee ontbreekt in zoverre bewijs voor het opzet en de wederrechtelijkheid van de beschadigingen aan muren en/of gevelmetselwerk. De rechtbank zal verdachte ten aanzien van de overige in de tenlastelegging genoemde objecten vrijspreken, nu naar haar oordeel het bewijs ontbreekt dat er ten aanzien van deze objecten sprake is geweest van een concrete, door verdachte verrichte handeling als genoemd in artikel 350 van het Wetboek van Strafrecht.
Ten aanzien van feit 6 en 7.
Omwille van de leesbaarheid zal de rechtbank de onder 6 en 7 tenlastegelegde feiten gezamenlijk bespreken.
Op 21 oktober 2014 vond er een doorzoeking plaats van enkele woonwagens aan de [adres 2] in Valkenswaard, waaronder de woonwagen van verdachte op perceel [adres 2] . Bij een onderzoek ingesteld op een verzamelplaats van oud ijzer, gelegen aan de overkant van perceel [adres 2] , werden twee aan elkaar geknoopte boodschappentassen gevonden. In een van deze boodschappentassen zaten twee plastic bakken. In de andere boodschappentas werd een zwarte lederen tas aangetroffen. [8]
In een van de plastic bakken zat een handdoek met daarin twee witte bollen die uit een witte stof bestonden. In de zwarte lederen tas werd een handdoek aangetroffen. [9] Hierin lag een zilverkleurig stalen pistool. Het pistool was voorzien van een houder met daarin tien of elf patronen [10] . In de lederen tas werden verder nog twee gripzakjes met daarin meerdere patronen aangetroffen. Het pistool en de patronen zijn inbeslaggenomen [11] en werden voorzien van respectievelijk de spooridentificatienummers [hierna: SIN] AAGZ3938NL, AAGZ3937NL en AAGZ3936NL [12] . In een ander vak van de lederen tas werd een witkleurige doek aangetroffen. Hierin lag een zwart stalen pistool dat voorzien was van een houder met daarin zeven patronen. Het pistool en de patronen zijn inbeslaggenomen en voorzien van respectievelijk het SIN AAGZ3935NL en het SIN AAGZ3933NL. [13] [14]
Nader onderzoek vuurwapens.
Door een opgeleid en bevoegd verbalisant tot het juridisch omschrijven van (vuur)wapens en munitie zijn de inbeslaggenomen vuurwapens en patronen nader omschreven en gecategoriseerd als bedoeld in de Wet wapens en munitie [hierna: Wwm]. Uit dat onderzoek is het volgende naar voren gekomen.
Het zilverkleurige stalen pistool voorzien van het SIN AAGZ3938NL is door de verbalisant omschreven als een semi-automatisch double-action centraalvuur pistool van het merk Beretta, model 92FS, kaliber 9 mm parabellum. Geconcludeerd wordt dat dit pistool een vuurwapen is in de zin van artikel 1, onder 3, gelet op artikel 2, lid 1, categorie III, onder 1, van de Wwm.
De patronen voorzien van het SIN AAGZ3937NL (11 stuks) zijn door de verbalisant omschreven als zijnde volmantel centraalvuur kogelpatronen van het kaliber 9 mm Luger (9x 19 mm). Geconcludeerd wordt dat dit munitie is in de zin van artikel 1, onder 4, gelet op artikel 2, lid 2, categorie III, van de Wwm en dat deze munitie geschikt is om te worden verschoten met de Beretta 92FS.
De patronen voorzien van het SIN AAGZ3936NL (50 stuks) zijn door de verbalisant omschreven als volmantel centraalvuur kogelpatronen van het kaliber 9mm Luger (9x 19 mm). Geconcludeerd wordt dat dit munitie is in de zin van artikel 1, onder 4, gelet op artikel 2, lid 2, categorie III, van de Wwm en dat deze geschikt zijn om te worden verschoten met de Beretta 92FS. [15]
Het zwarte stalen pistool voorzien van het SIN AAGZ3935NL is door de verbalisant omschreven als een een semi-automatisch single-action centraalvuur pistool, kaliber .25 ACP (6,35 mm). Omschreven wordt dat dit pistool van origine een semi-automatisch alarmpistool was van het merk BBM, model 315 auto, kaliber 8 mm knal. Geconcludeerd wordt dat dit pistool een vuurwapen is in de zin van artikel 1, onder 3, gelet op artikel 2, lid 1, categorie III, onder 1, van de Wwm.
De patronen voorzien van het SIN AAGZ3933NL (7 stuks) zijn door de verbalisant omschreven als zijnde volmantel centraalvuur kogelpatronen van het kaliber 6,35 mm. Geconcludeerd wordt dat dit munitie is in de zin van artikel 1 onder 4, gelet op artikel 2 lid 2 categorie III van de Wwm en dat deze munitie geschikt is om te worden verschoten met pistool BBM/Melara. [16]
Teneinde een onderzoek naar sporen te verrichten werden:
  • de randen aan de onderzijde van de patronen en de randen en vulopening van de patroonhouder van het zwarte stalen pistool voorzien van SIN AAGZ3933NL bemonsterd en gewaarmerkt met het SIN AAHJ1596NL;
  • de ruwe delen van het zwarte stalen pistool voorzien van SIN AAGZ3935NL bemonsterd en gewaarmerkt met het SIN AAHJ1595NL;
  • de ruwe delen van het zilverkleurig pistool voorzien van SIN AAGZ3938NL bemonsterd en gewaarmerkt met SIN AAHJ1592NL.
Van verdachte is DNA-materiaal afgenomen, waaraan het spoornummer RABD8200NL is toegekend. Het DNA-materiaal is toegezonden aan het NFI. [18]
In het rapport van deskundige ing. F. van Gennip, verbonden aan het NFI, van 1 april 2015 is vermeld dat (onder meer) een match is gevonden tussen het DNA-profiel van de [verdachte] RABD8200NL en het DNA-profiel van een spoor. Dit betekent volgens het rapport dat het sporenmateriaal in dit DNA-profielcluster afkomstig kan zijn van [verdachte] . De matchende DNA-profielen zijn geregistreerd onder DNA-profielcluster 31694, waarbij wordt verwezen naar de bijlage. In de bijlage is (onder meer) vermeld dat het matchende spoor het SIN AAHJ1595NL#01 heeft. De matchkans van het DNA-profiel is kleiner dan één op één miljard [19] .
Nader onderzoek witte bollen.
De inbeslaggenomen witte bollen zijn nader onderzocht. Deze bollen (geverbaliseerd als wit gekleurd klonterig poeder) zaten in twee afzonderlijke boterhamzakjes. In beide boterhamzakjes zat een knoop. Deze knopen werden voor een DNA onderzoek bemonsterd en voorzien van SIN AAII4533NL en SIN AAII4534NL. Het nettogewicht van het bolletje in een van de zakjes bedroeg 70,5 gram. Het netto gewicht van het bolletje in het andere zakje bedroeg 28,2 gram. Uit beide zakjes werd een monster genomen ten behoeve van nader onderzoek door een deskundige van het NFI. De monsters van de inhoud van de zakjes werden voorzien van SIN AADP5988NL en SIN AADP5989NL. [20] Ing. P.H. Wallinga, als deskundige verbonden aan het NFI, heeft geconcludeerd dat deze monsters cocaïne bevatten. [21]
De bemonstering van de knopen in de boterhamzakjes is onderworpen aan een DNA onderzoek. Door de deskundige van het NFI werd geconcludeerd dat celmateriaal van de bemonstering van de knoop van het zakje voorzien van SIN AAII4533NL en AAII4534NL afkomstig kan zijn van verdachte. De matchkans van het DNA-profiel wordt in beide gevallen geschat op kleiner dan één op één miljard.
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of verdachte vorenbedoelde vuurwapens en munitie voorhanden heeft gehad en de cocaïne opzettelijk aanwezig heeft gehad in de in de tenlastelegging bedoelde zin. De rechtbank beantwoordt deze vraag bevestigend en overweegt daartoe het volgende.
De rechtbank stelt vast dat er DNA-materiaal van, zo neemt de rechtbank aan, verdachte is aangetroffen op het zwarte stalen vuurwapen dat in de zwarte lederen tas zat. In deze zwarte lederen tas zat ook een zilverkleurig vuurwapen en munitie. Deze zwarte lederen tas zat in een boodschappentas die vastgeknoopt was aan een ander boodschappentas. In die andere boodschappentas zijn twee boterhamzakjes aangetroffen met daarin cocaïne. Beide boterhamzakjes waren dichtgeknoopt. Op de knopen is eveneens DNA-materiaal van verdachte aangetroffen. De aanwezigheid van DNA-materiaal van verdachte op de knopen maakt het naar het oordeel van de rechtbank niet onwaarschijnlijk dat verdachte de persoon is die de zakjes met cocaïne heeft dichtgeknoopt. Al deze voorwerpen lagen voorts op korte afstand van de woonwagen waarin verdachte op dat moment verbleef.
Daartegenover heeft verdachte eenmaal verklaard nooit een vuurwapen te hebben gehad en zich overigens beroepen op zijn zwijgrecht. Daarmee heeft verdachte geen alternatieve verklaring voor de aanwezigheid van zijn DNA-materiaal gegeven. De ontkennende verklaring van verdachte strookt voorts niet met de aanwezigheid van zijn DNA-spoor op het zwarte stalen vuurwapen. Dit maakt dat de rechtbank geen geloof hecht aan hetgeen verdachte op dit punt heeft verklaard. Bovenstaande feiten en omstandigheden in onderling verband en samenhang bezien, maken dat de rechtbank tot het oordeel komt dat bij verdachte sprake is geweest van bewustzijn ten aanzien van de aanwezigheid van de wapens en munitie in de zwarte lederen tas, in de directe nabijheid van zijn woonwagen, alsmede dat hij over deze wapens en munitie kon beschikken. Ten aanzien van de cocaïne acht de rechtbank op grond van het voorgaande bewezen dat deze zich in de machtssfeer van verdachte bevonden. De rechtbank acht daarmee de tenlastegelegde feiten bewezen als na te melden.
Ten aanzien van feit 8 B.
Op 3 april 2015 heeft [slachtoffer 9] [hierna: aangever] aangifte gedaan van bedreiging gepleegd door verdachte. Tijdens dat verhoor heeft aangever verklaard dat hij op 2 april 2015 aangifte had gedaan tegen verdachte. Later op die dag – nadat aangever aangifte had gedaan – kreeg hij meerdere berichten van verdachte op zijn mobiele telefoon en werd hij door hem meerdere malen gebeld. Al deze gesprekken werden door aangever niet aangenomen. Aangever zag op enig moment dat hij door [getuige 2] werd gebeld. Toen hij dit gesprek aannam kreeg hij verdachte aan de telefoon. Aangever hoorde dat verdachte tegen hem schreeuwde wat hij niet dacht dat hij naar de politie was gegaan en dat verdachte hem ging opzoeken. Ook hoorde aangever dat verdachte schreeuwde: “Ik breek je beide benen, ik sla je kaak eraf, ik sla je hoofd open, ik breek je benen nog haakser dan je knieën.”
Op 4 april 2015 werd [getuige 2] door de verbalisanten benaderd. Zij vroegen aan hem of hij getuige was geweest van een telefonische bedreiging, welke door verdachte was gepleegd. De verbalisanten hoorden dat de getuige zei: “ja, daar was ik bij op dat moment”. De getuige wilde echter geen verdere verklaring afleggen, omdat hij weet hoe verdachte kan reageren en wat hij kan doen en daar niet betrokken bij wil zijn. [22]
Ten aanzien van de gerezen verdenking is verdachte door de verbalisanten gehoord. Verdachte heeft zich beroepen op zijn zwijgrecht. De raadsman heeft ter terechtzitting betoogd dat verdachte vrijgesproken dient te worden, omdat niet beoordeeld kan worden of en met welke woorden de vermeende bedreiging zou zijn geuit.
De rechtbank ziet geen reden om de verklaring van aangever op dit punt als ongeloofwaardig terzijde te schuiven. Dat er sprake is geweest van een telefonische bedreiging door verdachte, blijkt daarnaast uit de verklaring van [getuige 2] zoals deze hiervoor is vermeld. Dit maakt dat de rechtbank wettig, maar ook overtuigend bewijs aanwezig acht voor de tenlastegelegde bedreiging als na te melden.
De bewezenverklaring.
Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte

2.B.

op 13 december 2013 te Valkenswaard [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [slachtoffer 2] dreigend de woorden toegevoegd: "kom dan naar hier, dan schiet ik je kapot", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.

5. in de periode van 1 december 2013 tot en met 16 augustus 2014 te Valkenswaard opzettelijk en wederrechtelijk een systeemplafond behorende bij een woning gelegen aan [adres 1] , toebehorende aan [slachtoffer 8] heeft beschadigd en plafondlampen, een airconditioningsysteem en terrasverwarmingselementen, behorende bij een woning gelegen aan [adres 1] , toebehorende aan [slachtoffer 8] , heeft weggemaakt.
6. op 21 oktober 2014 te Valkenswaard
- een semi-automatisch double-action centraalvuur pistool, merk Beretta, model 92FS, kaliber 9 mm en
- een semi-automatisch centraalvuur pistool, merk BMM, model 315, kaliber 8 mm knal en
- 61 centraalvuur kogelpatronen, kaliber 9 mm Luger (9x19 mm) en

-7 centraalvuur kogelpatronen, kaliber 6,35 mm,

zijnde vuurwapens en munitie in de zin van categorie III van de Wet Wapens en Munitie, voorhanden heeft gehad.
7. op 21 oktober 2014 te Valkenswaard opzettelijk aanwezig heeft gehad 98,7 gram cocaïne, zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I.

8.B.

op 2 april 2015 te Valkenswaard [slachtoffer 9] heeft bedreigd met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [slachtoffer 9] dreigend de woorden toegevoegd : "ik breek allebei je benen, ik sla je kaak eraf, ik sla je hoofd open, ik breek je benen nog haakser dan je knieën".

De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
De strafbaarheid van het feit.
Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten. Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De strafbaarheid van verdachte.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.
Oplegging van straf en maatregel.
De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd om aan verdachte een gevangenisstraf op te leggen voor de duur van 5 jaar met aftrek van de tijd die verdachte reeds in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht [bijlage].
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman van verdachte heeft geen strafmaatverweer gevoerd.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte voor zover deze ter terechtzitting zijn gebleken.
Bij de beslissing over de strafsoort en de hoogte van de straf heeft de rechtbank, voor zover voorhanden, als vertrekpunt aansluiting gezocht bij de oriëntatiepunten straftoemeting van het Landelijk Overleg van voorzitters van de strafsectoren van de gerechtshoven en de rechtbanken (LOVS) met betrekking tot bovenstaande delicten.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van twee vuurwapens en daarvoor geschikte munitie. Het onbevoegd voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie is maatschappelijk onaanvaardbaar vanwege de grote dreiging die daarvan uitgaat voor anderen en de grote schade die het gebruik van vuurwapens kan veroorzaken. Het voorhanden hebben van vuurwapens en munitie maakt daarom een ernstige inbreuk op de rechtsorde. In strafverzwarende zin rekent de rechtbank verdachte bovendien aan dat de vuurwapens geladen waren, waarbij de rechtbank ook verwijst naar de geldende oriëntatiepunten ter zake. Enkel voor dit feit ligt gelet op de oriëntatiepunten reeds oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van meerdere maanden in de rede.
Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan het opzettelijk aanwezig hebben van bijna 100 gram cocaïne. Het gebruik van cocaïne levert gevaar op voor de volksgezondheid, nu deze stof sterk verslavend is en bij regelmatig gebruik schadelijke lichamelijke, psychische en sociale gevolgen met zich kan meebrengen. Het gebruik hiervan is tevens bezwarend voor de samenleving, onder andere vanwege de daarmee gepaard gaande door verslaafden gepleegde criminaliteit ter financiering van hun behoefte aan deze stof.
Verder heeft verdachte zich meermalen schuldig gemaakt aan bedreiging. Feiten als deze brengen gevoelens van onveiligheid teweeg bij de slachtoffers hiervan en in de samenleving in het algemeen.
Tot slot heeft verdachte goederen van een ander beschadigd en weggemaakt. Verdachte heeft hiermee aangetoond geen respect te hebben voor het eigendom van een ander.
Kijkend naar de persoon van verdachte, houdt de rechtbank ten nadele van verdachte rekening met de omstandigheid dat verdachte, zij het langer geleden, eerder onherroepelijk is veroordeeld ter zake van bedreiging en overtreding van de Opiumwet. Kennelijk hebben deze veroordelingen verdachte er niet van weten te weerhouden om opnieuw soortgelijke feiten te plegen.
Bij de vaststelling van de strafmaat heeft de rechtbank voorts elementen van de proceshouding van verdachte ten nadele mee laten wegen. Daarbij wijst de rechtbank ten eerste erop dat verdachte zich op nagenoeg iedere vraag bij de politie heeft beroepen op zijn zwijgrecht. Verdachte neemt met deze houding geen verantwoordelijkheid voor de ten aanzien van hem bewezenverklaarde feiten. De rechtbank heeft voorts geconstateerd dat de voorlopige hechtenis van verdachte in december 2014 is geschorst. Deze schorsing is in mei 2015 echter weer opgeheven in verband met overtreding van de schorsingsvoorwaarden. De voorlopige hechtenis van verdachte is op 21 juli 2015 wederom geschorst. Een van de toen gestelde schorsingsvoorwaarden hield in dat verdachte in persoon aanwezig zou zijn bij de inhoudelijke behandeling van zijn strafzaak. De rechtbank heeft moeten vaststellen dat verdachte ter terechtzitting van 23 november 2016 niet is verschenen. Daarmee heeft verdachte de schorsingsvoorwaarden overtreden. Dit heeft tot gevolg dat de rechtbank de schorsing van het bevel tot voorlopige hechtenis per 23 november 2016 heeft opgeheven. De beschikking daartoe is afzonderlijk geminuteerd. Belangrijker in verband met de op te leggen straf is dat verdachte door zijn handelen tijdens de schorsingen van de voorlopige hechtenis eens te meer heeft aangetoond zich niet te houden aan de geldende regels in Nederland.
Feiten en omstandigheden die in het kader van de strafoplegging ten voordele van verdachte dienen te worden meegewogen zijn de rechtbank niet aannemelijk geworden.
De rechtbank is alles overwegende van oordeel dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf als na te melden. De rechtbank acht deze straf passend en geboden.
De rechtbank zal een lichtere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, nu de rechtbank aanmerkelijk minder feiten bewezen heeft verklaard dan door de officier van justitie is gevorderd en de rechtbank van oordeel is dat de straf die zij zal opleggen de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt.

De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] .
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gevorderd om de benadeelde partij in de vordering ten aanzien van de materiële schade niet-ontvankelijk te verklaren, omdat de vaststelling hiervan onevenredig belastend is voor de strafzaak. De vordering ten aanzien van de immateriële schade acht de officier van justitie voor toewijzing vatbaar. Zij heeft gevorderd om een bedrag van € 2.500,- toe te wijzen met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft primair betoogd dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard dient te worden in de vordering, gelet op het verweer strekkende tot vrijspraak van het ten laste gelegde feit. Subsidiair heeft de raadsman evenals de officier van justitie bepleit dat de benadeelde partij in de vordering ten aanzien van de materiële schade niet ontvankelijk verklaard dient te worden, omdat de vaststelling van deze schade onevenredig belastend is voor de strafzaak. Ten aanzien van de vordering die ziet op de immateriële schade heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Het oordeel van de rechtbank.De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering, aangezien verdachte wordt vrijgesproken van het feit waarop de vordering van de benadeelde partij betrekking heeft.
De rechtbank zal de kosten van partijen als bedoeld in artikel 592a van het Wetboek van Strafvordering compenseren aldus dat elke partij haar eigen kosten draagt.

De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] .
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie acht de vordering voor toewijzing vatbaar. Zij heeft gevorderd om een bedrag van € 206,16 toe te wijzen met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft primair betoogd dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard dient te worden in de vordering, gelet op het verweer strekkende tot vrijspraak van het ten laste gelegde feit. Subsidiair heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Het oordeel van de rechtbank.De rechtbank acht de vordering in haar geheel toewijsbaar, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 11 december 2014, de datum waarop de kosten zijn gemaakt, ter zake van de materiële schade en vanaf 13 december 2013, de einddatum van de bewezenverklaarde pleegperiode, ter zake van de immateriële schade, telkens tot aan de dag der algehele voldoening.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij, tot op heden begroot op nihil.
Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 11 december 2014 (ter zake van de materiële schade) en vanaf 13 december 2013 (ter zake van de immateriële schade) tot aan de dag der algehele voldoening.
Aangezien aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij komt te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.
De rechtbank heeft geconstateerd dat zich van [slachtoffer 2] nog een tweede vordering in het dossier bevindt. Dit formulier is echter van eerdere datum dan het formulier waarop de hierboven beoordeelde vordering betrekking heeft. De rechtbank gaat er bij gebrek aan uitleg door de benadeelde partij van uit dat deze tweede vordering niet meer aan de orde is.

De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 7] .
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie acht de vordering voor toewijzing vatbaar. Zij heeft gevorderd om een bedrag van € 903,31 toe te wijzen met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft primair betoogd dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard dient te worden in de vordering, gelet op het verweer strekkende tot vrijspraak van het ten laste gelegde feit. Subsidiair heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank
Het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering, aangezien de verdachte wordt vrijgesproken van het feit waarop de vordering van de benadeelde partij betrekking heeft.
De rechtbank zal de kosten van partijen als bedoeld in artikel 592a van het Wetboek van Strafvordering compenseren aldus dat elke partij haar eigen kosten draagt.
De rechtbank heeft geconstateerd dat zich van [slachtoffer 7] nog een tweede vordering in het dossier bevindt. Dit formulier is echter van eerdere datum dan het formulier waarop de hierboven beoordeelde vordering betrekking heeft. De rechtbank gaat er bij gebrek aan uitleg door de benadeelde partij van uit dat deze tweede vordering niet meer aan de orde is.
Beslag.
De rechtbank is van oordeel dat de in het dictum nader te noemen inbeslaggenomen voorwerpen aan het verkeer onttrokken dienen te worden verklaard, omdat blijkens het onderzoek ter terechtzitting deze voorwerpen bij gelegenheid van het onderzoek naar de door verdachte begane misdrijven zijn aangetroffen, terwijl deze voorwerpen kunnen dienen tot het begaan of ter voorbereiding van soortgelijke misdrijven, dan wel tot de belemmering van de opsporing daarvan, en deze voorwerpen toebehoren aan verdachte en van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit ervan in strijd is met de wet en het algemeen belang.
De rechtbank zal voorts de teruggave gelasten van de in het dictum nader te noemen inbeslaggenomen voorwerpen aan de rechthebbenden nu naar het oordeel van de rechtbank het belang van strafvordering zich niet meer verzet tegen de teruggave van de inbeslaggenomen goederen.
Toepasselijke wetsartikelen.
De beslissing is gegrond op de artikelen:
10, 24c, 27, 36b, 36c, 36f, 57, 285 en 350 Wetboek van Strafrecht;
2 en 10 Opiumwet;
26 en 55 Wet wapens en munitie.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:
Verklaart het ten laste gelegde onder feit 1 A, feit 1 B, feit 2 A, feit 3, feit 4 en feit 8 A niet wettig en overtuigend bewezen en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart het ten laste gelegde onder feit 2 B, feit 5, feit 6, feit 7 en feit 8 B bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:
ten aanzien van feit 2 B:bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gerichtten aanzien van feit 5:opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, beschadigen
en
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, wegmakenten aanzien van feit 6:handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III, meermalen gepleegden
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie
ten aanzien van feit 7:opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder C, van de Opiumwet gegeven verbodten aanzien van feit 8 B:
bedreiging met zware mishandelingVerklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straf en maatregelen.
ten aanzien van feit 2 B, feit 5, feit 6, feit 7, feit 8 B:
 een
gevangenisstrafvoor de duur
van 1 jaarmet aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht.
ten aanzien van feit 2 B:
 een
maatregel van schadevergoeding van EUR 206,16subsidiair 4 dagen hechtenis
Legt derhalve aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 2] van een bedrag van EUR 206,16 (zegge: tweehonderdzes euro en zestien eurocent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 4 dagen hechtenis. Het bedrag bestaat uit een bedrag van EUR 200,-- ter zake van immateriële schadevergoeding en EUR 6,16 ter zake van materiële schadevergoeding.
De toepassing van deze vervangende hechtenis heft de hiervoor genoemde betalingsverplichting niet op.
Het toegewezen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 11 december 2014 (ter zake van de materiële schade) en vanaf 13 december 2013 (ter zake van de immateriële schade) tot aan de dag der algehele voldoening.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij:
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 2] , van een bedrag van EUR 206,16 (zegge: tweehonderdzes euro en zestien eurocent). Het bedrag bestaat uit een bedrag van EUR 200,-- ter zake van immateriële schadevergoeding en EUR 6,16 ter zake van materiële schadevergoeding.
Het toegewezen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 11 december 2014 ter zake van de materiële schade en vanaf 13 december 2013 ter zake van de immateriële schade tot aan de dag der algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil.
Veroordeelt verdachte verder in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, komt daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat te vervallen.
ten aanzien van feit 1 A en feit 1 B:

niet-ontvankelijkverklaringvan de benadeelde partij
[slachtoffer 1], in de vordering.
Compenseert de kosten van partijen aldus, dat elke partij de eigen kosten draagt.
ten aanzien van feit 4:

niet-ontvankelijkverklaringvan de benadeelde partij
[slachtoffer 7], in de vordering.
Compenseert de kosten van partijen aldus, dat elke partij de eigen kosten draagt.
Onttrekking aan het verkeer van de inbeslaggenomen goederen, te weten:
  • munitie (7 patronen, goednummer 836460);
  • een pistool (Pietro Beretta, goednummer 836457);
  • munitie (11 patronen, goednummer 836459);
  • een pistool (goednummer 605473);
  • munitie (50 patronen, 9mm Liger, goednummer 836957).
Teruggave inbeslaggenomen goederen
De rechtbank gelast de
teruggavevan het inbeslaggenomen voorwerp
aan verdachtevoornoemd, te weten:
- een sealbag met documenten (goednummer 836369).
De rechtbank gelast de
teruggavevan de inbeslaggenomen voorwerpen
aan degene die redelijkerwijs als rechthebbende kan worden aangemerkt, te weten:
- een geldbedrag van EUR 615,-- (goednummer 836505);
- een geldbedrag van EUR 1070,-- (goednummer 836505);
- een geldbedrag van EUR 600,-- (goednummer 836502);
- een geldbedrag van EUR 300,-- (goednummer 836504).
Dit vonnis is gewezen door:
mr. T. van de Woestijne, voorzitter,
mr. C.A. Mandemakers en mr. A.M. Bossink, leden,
in tegenwoordigheid van Ş. Altun, griffier,
en is uitgesproken op 7 december 2016.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt – tenzij anders vermeld – bedoeld een proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Waar wordt verwezen naar bijlagen betreffen dit de bijlagen bij de processen-verbaal van de politie:
2.Waarbij de rechtbank opmerkt dat het de voorkeur verdient indien (ook) de integrale inhoud van dergelijke berichten aan het dossier wordt toegevoegd.
3.Verklaring aangever [slachtoffer 2] , p. 553 en 554.
4.Verklaring getuige [getuige 1] , p. 557.
5.Verklaring aangever [slachtoffer 8] , p. 751 en 752.
6.Een geschrift, zijnde een korte werkomschrijving van [bouwbedrijf] , betreffende herstelwerkzaamheden aan [adres 1] in Borkel en Schaft d.d. 22 augustus 2014, p. 759 en 760.
7.Verklaring verdachte, p. 215 en 216.
8.Relaas verbalisant [verbalisant 2] , p. 777.
9.Relaas verbalisant [verbalisant 2] , p. 777.
10.Relaas verbalisant [verbalisant 3] , p. 780.
11.Kennisgevingen van inbeslagneming, respectievelijk (afgekort) goednummer 836457 op p. 985, goednummer 836459 op p. 987 en goednummer 836957 op p. 981.
12.Relaas van verbalisant [verbalisant 4] , p. 781 e.v.
13.Kennisgevingen van inbeslagneming, respectievelijk (afgekort) zaaknummer 836460, p. 984 en zaaknummer 836458, p. 986.
14.Relaas van verbalisant [verbalisant 4] , p. 781 e.v.
15.Relaas verbalisant [verbalisant 5] , p. 789 e.v.
16.Relaas verbalisant [verbalisant 5] , p. 802 e.v.
17.Relaas verbalisant [verbalisant 6] , p. 781-785.
18.Zie p. 200-205 dossier.
19.Rapport ing. F. van Gennip d.d. 1 april 2015, p. 177 e.v. bij aanvullend proces-verbaal.
20.Relaas verbalisant [verbalisant 6] en [verbalisant 7] , p. 810-812.
21.Rapport ing. P.H. Wallinga d.d. 14 januari 2015, p. 818-819.
22.Relaas verbalisanten [verbalisant 8] en [verbalisant 9] , p. 45