ECLI:NL:RBOBR:2016:674

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
10 februari 2016
Publicatiedatum
19 februari 2016
Zaaknummer
299763 / JE RK 15-1692
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling en machtiging uithuisplaatsing van een minderjarige in het kader van jeugd- en vreemdelingenrecht

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 10 februari 2016 een beschikking gegeven met betrekking tot de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, hierna te noemen [minderjarige]. De rechtbank heeft geoordeeld dat de ontwikkelingsbedreigingen voor [minderjarige] nog niet zijn afgewend en dat het kind het perspectief op contactherstel met zijn ouders dient te behouden. De kinderrechters hebben vastgesteld dat de relatie tussen [minderjarige] en zijn ouders nog steeds niet hersteld is, ondanks de psychologische ondersteuning die zij ontvangen. De gecertificeerde instelling (GI) heeft verzocht om verlenging van de ondertoezichtstelling en machtiging uithuisplaatsing voor de duur van een jaar, omdat de situatie van [minderjarige] nog steeds zorgwekkend is. De rechtbank heeft in haar overwegingen benadrukt dat het van groot belang is dat [minderjarige] perspectief behoudt op herstel van het contact met zijn ouders, en dat een gezagsbeëindigende maatregel dit perspectief zou ontnemen.

De rechtbank heeft ook aandacht besteed aan de verwevenheid tussen de jeugdrechtelijke en vreemdelingrechtelijke positie van [minderjarige] en zijn ouders. De rechtbank concludeert dat het noodzakelijk is om te investeren in het ontvlechten van de verblijfsrechtelijke positie van ouder en kind, om zo de ontwikkelingsbedreigingen voor [minderjarige] te verminderen. De rechtbank heeft uiteindelijk besloten om de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing te verlengen tot 14 december 2016, met de nadruk op het belang van [minderjarige] en de noodzaak om de situatie te verbeteren.

De beschikking is openbaar uitgesproken en er is een mogelijkheid tot hoger beroep binnen drie maanden na de uitspraak.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK OOST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Zaaknummer: C/01/299763/ JE RK 15-1692
datum uitspraak: 10 februari 2016

beschikking verlenging ondertoezichtstelling en verlenging uithuisplaatsing

in de zaak van

stichting Nidos, hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (GI),

gevestigd te Eindhoven.
betreffende
[minderjarige] [achternaam], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] , hierna te noemen: [minderjarige] .
De kinderrechters van de meervoudige kamer merken als belanghebbenden aan:

[belanghebbende] , hierna te noemen: (de) vader,

wonende te [woonplaats 1] ,

[belanghebbende] , hierna te noemen: (de) moeder,

wonende te [woonplaats 1] ,

[derde belanghebbende] , hierna te noemen: (de) pleegvader,

wonende te [woonplaats 2] ,

[derde belanghebbende] , hierna te noemen: (de) pleegmoeder,

wonende te [woonplaats 2] .
Als vervolg op de beschikking van deze rechtbank van 10 december 2015, waarvan de inhoud als hier herhaald en ingelast dient te worden beschouwd.

De verdere procedure

Bij beschikking van 10 december 2015 heeft de rechtbank de ondertoezichtstelling en machtiging uithuisplaatsing van [minderjarige] voor de duur van twee maanden verlengd tot uiterlijk 14 februari 2016 en de beslissing op het verzoek voor het overige aangehouden tot de zitting van de meervoudige kamer van 28 januari 2016.
Op 28 januari 2016 heeft de meervoudige kamer de zaak ter zitting met gesloten deuren behandeld.
Gehoord zijn:
- de ouders, bijgestaan door mr. Van Empel-Bouman en voor wie tevens [tolk] als tolk is verschenen;
- [vertegenwoordiger van de stichting] namens de GI,
- [psycholoog] , klinisch psycholoog en psychotherapeut tevens behandelaar van [minderjarige] .
Opgeroepen en niet verschenen zijn:
- de pleegouders.
De minderjarige [minderjarige] is apart gehoord.

De verdere beoordeling

Zoals blijkt uit het verzoekschrift verzoekt de GI om verlenging van de ondertoezichtstelling en machtiging uithuisplaatsing voor de duur van een jaar omdat de ontwikkelingsbedreigingen voor [minderjarige] nog onvoldoende zijn afgewend. De relatie en het contact tussen ouders en [minderjarige] zijn nog steeds niet hersteld. Volgens de GI zal het herstel van de relatie nog zeker enkele jaren duren en is de rust die [minderjarige] heeft bij het huidige pleeggezin een goede basis om de trauma’s verder te behandelen. De GI heeft, ondanks dat de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing al meer dan drie jaar duren, niet verzocht om een gezagsbeëindigende maatregel omdat hierdoor het risico ontstaat dat ouders en de oudere broer uitgezet zullen worden. [minderjarige] zal zich hierdoor verantwoordelijk voelen en dit zal een enorm schuldgevoel teweeg brengen.
Ter zitting heeft de GI aangegeven dat ingezien wordt dat de verblijfsrechtelijke positie van [minderjarige] en zijn ouders ontvlochten moet worden. Bij de huidige stand van zaken is het namelijk zo dat [minderjarige] een verblijfsvergunning heeft omdat er een ondertoezichtstelling loopt. Zijn ouders en broer hebben een afgeleide verblijfsvergunning op grond van artikel 8 EVRM. Door deze afhankelijke verblijfspositie ontstaat een situatie die de ontwikkelingsbedreigingen voor [minderjarige] geen goed doet en zelfs kan leiden tot instandhouding daarvan. De GI wil het komend jaar inzetten op het verkrijgen van verblijfsvergunningen voor betrokkenen op individuele gronden. Namens de GI en ook bij monde van de behandelaar van [minderjarige] is ter zitting daarnaast aangegeven dat verwacht wordt dat het komend jaar stappen gezet kunnen worden in het herstel van de ouder-kind relatie. Er is in de afgelopen jaren geïnvesteerd op traumabehandeling en nu lijkt systeembehandeling aangewezen. De behandelaar heeft verklaard dat het van groot belang voor [minderjarige] is dat hij perspectief behoudt op herstel van het contact met zijn ouders. Een gezagsbeëindigende maatregel zou [minderjarige] dit perspectief ontnemen en tot nog meer fragmentatie van zijn persoonlijkheid (kunnen) leiden.
Gelet op de inhoud van de stukken en de verklaringen van betrokkenen ter zitting is de rechtbank van oordeel dat de ontwikkelingsbedreigingen voor [minderjarige] die hebben geleid tot zijn ondertoezichtstelling nog onvoldoende zijn afgewend. Deze bedreigingen zien op de persoonlijke ontwikkeling van [minderjarige] in verband met de trauma’s die hij in het verleden heeft opgelopen alsmede de ernstig verstoorde ouder-kind relatie. Gebleken is dat zowel [minderjarige] als zijn ouders hiervoor inmiddels psychologische ondersteuning krijgen. Dit heeft desondanks in drie jaar tijd nog niet geleid tot daadwerkelijk contactherstel tussen ouders en [minderjarige] .
De vraag is, gelet op de lange termijn waarop [minderjarige] inmiddels in een pleeggezin verblijft en hij het ook daarvoor al sinds zijn 10e zonder zijn ouders moest stellen, of nog binnen een voor de ontwikkeling van de jeugdige aanvaardbaar te achten termijn te verwachten valt dat ouders de verantwoordelijkheid voor de opvoeding en verzorging weer zelf kunnen dragen. Dit is een jeugdrechtelijk criterium waaraan voldaan moet worden en waarin de vreemdelingrechtelijke consequenties die beslissingen op dit punt teweeg kunnen brengen niet doorslaggevend mogen zijn. Naar het oordeel van de rechtbank dient, gelet op de verklaringen van de GI en de behandelaar ter zitting, geconcludeerd te worden dat de aanvaardbare termijn voor [minderjarige] nog niet verstreken is. Juist voor [minderjarige] met zijn traumatische voorgeschiedenis dient het perspectief te blijven dat het contact met zijn ouders zich weer kan herstellen. Wanneer dit perspectief hem ontnomen wordt zal dit voor zijn ontwikkeling negatieve gevolgen hebben. Hierbij weegt de rechtbank mee dat ter zitting door de behandelaar is benadrukt dat bij [minderjarige] sprake is van een veilige vroege hechting in het gezin, hetgeen betekent dat er voorafgaand aan de traumatische gebeurtenissen in het leven van [minderjarige] een goede gezinsbasis lag en [minderjarige] nu toe is aan het herstellen van het contact met zijn ouders.
Naar het oordeel van de rechtbank kan gelet op de complexiteit van de problematiek die juist ziet op een verstoorde ouder-kindrelatie niet van ouders verwacht worden om daarin in de gegeven omstandigheden (waaronder het verwerken van hun eigen trauma’s en het verblijf in een vreemd land waarvan zij de taal niet machtig zijn) in het vrijwillig kader zelf hun weg te vinden. Het gedwongen kader blijft, hoewel ouders alle hulp aanvaarden, noodzakelijk.
Waar naar het oordeel van de rechtbank wel voor gewaakt dient te worden is dat juist vanwege de verwevenheid tussen de jeugdrechtelijke en vreemdelingrechtelijke positie er een situatie ontstaat dat de ondertoezichtstelling de ontwikkelingsbedreigingen niet wegneemt maar ze juist (op bewust of onbewust niveau) onderhoudt omdat daarmee de vreemdelingrechtelijke positie wordt gegarandeerd. In dat geval schiet de ondertoezichtstelling, die juist ziet op het wegnemen van de ontwikkelingsbedreigingen in de opvoedsituatie, zijn doel voorbij. Het komend jaar zal dus inderdaad geïnvesteerd moeten worden in het losvlechten van de verblijfspositie. Daarbij tekent de rechtbank aan dat indien dit losvlechten vanuit vreemdelingrechtelijk perspectief niet haalbaar is of blijkt te zijn, bij een eventuele verlenging beoordeeld dient te worden of voortzetting van de ondertoezichtstelling vanuit jeugdrechtelijk perspectief nog verantwoord dan wel zinvol is, ongeacht de verblijfsrechtelijke consequenties die daaruit voortvloeien.
Alles afwegende zal de rechtbank in het belang van [minderjarige] de ondertoezichtstelling en de machtiging uithuisplaatsing in het pleeggezin voor de resterende deel van de verzochte duur verlengen, te weten nog tien maanden.

De beslissing

De rechtbank:
verlengt de ondertoezichtstelling van [minderjarige] met ingang van 14 februari 2016 tot 14 december 2016;
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg, met ingang van 14 februari 2016 tot 14 december 2016;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.M.L. Wijnen, voorzitter tevens kinderrechter, mr. F.E. Roll en mr. N.I.B.M. Buljevic, leden tevens kinderrechters, in tegenwoordigheid van J.M. van Rooij als griffier en in het openbaar uitgesproken op 10 februari 2016.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
's-Hertogenbosch