In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 10 februari 2016 een beschikking gegeven met betrekking tot de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, hierna te noemen [minderjarige]. De rechtbank heeft geoordeeld dat de ontwikkelingsbedreigingen voor [minderjarige] nog niet zijn afgewend en dat het kind het perspectief op contactherstel met zijn ouders dient te behouden. De kinderrechters hebben vastgesteld dat de relatie tussen [minderjarige] en zijn ouders nog steeds niet hersteld is, ondanks de psychologische ondersteuning die zij ontvangen. De gecertificeerde instelling (GI) heeft verzocht om verlenging van de ondertoezichtstelling en machtiging uithuisplaatsing voor de duur van een jaar, omdat de situatie van [minderjarige] nog steeds zorgwekkend is. De rechtbank heeft in haar overwegingen benadrukt dat het van groot belang is dat [minderjarige] perspectief behoudt op herstel van het contact met zijn ouders, en dat een gezagsbeëindigende maatregel dit perspectief zou ontnemen.
De rechtbank heeft ook aandacht besteed aan de verwevenheid tussen de jeugdrechtelijke en vreemdelingrechtelijke positie van [minderjarige] en zijn ouders. De rechtbank concludeert dat het noodzakelijk is om te investeren in het ontvlechten van de verblijfsrechtelijke positie van ouder en kind, om zo de ontwikkelingsbedreigingen voor [minderjarige] te verminderen. De rechtbank heeft uiteindelijk besloten om de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing te verlengen tot 14 december 2016, met de nadruk op het belang van [minderjarige] en de noodzaak om de situatie te verbeteren.
De beschikking is openbaar uitgesproken en er is een mogelijkheid tot hoger beroep binnen drie maanden na de uitspraak.