Uitspraak
RECHTBANK OOST-BRABANT
[verdachte] ,
De tenlastelegging.
De formele voorvragen.
Het standpunt van de officier van justitie.
Het standpunt van de verdediging.
Vrijspraak.
ten tijdevan het ongeval iets heeft gehoord of gezien of iets heeft moeten horen of zien, op grond waarvan hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat aan [slachtoffer] bij dit ongeval letsel was toegebracht.
nadat[slachtoffer] de nog rijdende auto had verlaten iets heeft waargenomen of heeft moeten waarnemen op grond waarvan hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat [slachtoffer] bij het ongeval letsel had bekomen. Verdachte heeft daarover verklaard dat hij vanuit de auto in zijn spiegels had gekeken of hij [slachtoffer] nog ergens zag, maar dat hij niets heeft gezien. Hij ging er vanuit dat [slachtoffer] was weggerend en zich daarmee had onttrokken aan de betaling van de rit. Verdachte heeft toen zijn rittenstaat ingevuld en daarop aangetekend dat er niet betaald was en dat de klant was weggelopen, en is verder gereden. Kort daarop heeft verdachte dit incident telefonisch bij de meldkamer van de politie, alsmede bij twee politieambtenaren die hij op straat aansprak, gemeld waarbij hij aangaf dat hij een klant had gehad die niet wilde betalen, aan de handrem had getrokken en was uitgestapt. Verdachtes gedrag en uitlatingen acht de rechtbank congruent met de verklaringen die verdachte later ten overstaan van de politie, en ook ter terechtzitting heeft afgelegd. De door verdachte geschetste toedracht van het ongeval wordt niet weerlegd door de bewijsmiddelen.